Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Talpa,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de akte uitlating producties van Talpa, tevens overlegging van aanvullende producties,
- het arrest van 22 mei 2018 houdende de bepaling van een comparitie van partijen,
- het proces-verbaal van de op 30 november 2018 gehouden comparitie van partijen, waarbij partijen spreeknotities hebben overgelegd.
3.De vaststaande feiten
In de arbeidsovereenkomsten met [geïntimeerde] was vastgelegd dat hij in het MPP – in de
In de brief wordt [geïntimeerde] verder meegedeeld dat zijn percentage 0,4% bedraagt en in een bijgevoegd rekenvoorbeeld wordt berekend dat hij verspreid over vijf termijnen naar
In het verslag van dat gesprek wordt over de 360 graden feedback vermeld dat [geïntimeerde] wordt gezien als een aardige, gedreven man met passie voor zijn vak, die echter
“We zien dat de kwaliteit van de programma's waar je verantwoordelijk voor bent onvoldoende is en als Talpa lopen we risico dat we hierdoor geraakt worden in onze reputatie naar onze klanten.
4.4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
.De voorzieningenrechter heeft daartoe in de kern overwogen dat Talpa het disfunctioneren van [geïntimeerde] op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Verder wordt overwogen (a) dat niet aannemelijk is dat Talpa [geïntimeerde] op een adequate wijze heeft aangesproken op zijn functioneren, (b) dat zij heeft nagelaten [geïntimeerde] een verbeteringstraject en instrumenten aan te
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grieven 1 tot en met 8richten zich tegen de door de voorzieningenrechter jegens Talpa uitgesproken veroordeling om [geïntimeerde] weer toe te laten tot het verrichten van zijn werkzaamheden als creative director en de verschillende overwegingen die daaraan ten grondslag liggen. Die grieven, bezien in hun onderlinge verband en samenhang, lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Uit eisen van goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) vloeit daarom voort dat van een goed werkgever mag worden gevergd dat hij een werknemer de mogelijkheid biedt de overeengekomen arbeid te verrichten, tenzij er een redelijke en voldoende zwaarwegende grond is om hem die mogelijkheid te ontzeggen.
- de aard en ernst van het disfunctioneren van de werknemer,
- de aard en omvang van het voor de werkgever reëel dreigende nadeel,
- de wijze en het tijdstip waarop de werkgever de werknemer heeft aangesproken op zijn disfunctioneren en de mogelijkheden en begeleiding die de werkgever de werknemer heeft geboden om zijn functioneren te verbeteren,
- bijzondere belangen die een werknemer eventueel heeft bij het voortzetten van zijn werkzaamheden.
De vraag of Talpa Holding N.V. ook de bevoegdheid toekomt om die betalingen vanwege (vermeend) disfunctioneren bij Talpa te weigeren is onderwerp van een bodemprocedure en valt verder buiten de reikwijdte van dit geding.
is bij wijze van “laatste kans” wel het (nieuwe) programma “Mensenkennis” toegedeeld, maar niet is gesteld en evenmin is gebleken dat hem daarbij steun en begeleiding is aangeboden. Dat klemt, omdat een goed en zorgvuldig handelend werkgever in beginsel pas maatregelen behoort te treffen tegen een disfunctionerende werknemer nadat die werknemer op zijn disfunctioneren is aangesproken en hem steun en begeleiding voor verbetering is aangeboden.
Talpa heeft nog aangevoerd dat een verbetertraject zinloos was omdat [geïntimeerde] geen zelfinzicht heeft en niet open staat voor verbetering. Volgens Talpa wordt dit onderstreept door de moeizame gang van zaken in het verbetertraject dat is opgestart na het bestreden vonnis. Talpa kan worden toegegeven dat uit door partijen overgelegde correspondentie het beeld naar voren komt dat [geïntimeerde] het geven van inhoud en uitvoering aan dat verbetertraject telkens voor zich uit schuift. Die gang van zaken lijkt echter niet geheel los te kunnen worden gezien van wat zich inmiddels tussen partijen heeft afgespeeld. Uit correspondentie die is gevoerd na het evaluatiegesprek van begin 2017 komt naar voren dat [geïntimeerde] weldegelijk bereid was naar zijn eigen rol te kijken en ook wel punten herkende in de “360 graden feedback”. Talpa heeft daarmee toen echter (kennelijk) niets gedaan. Dat een verbetertraject zinloos zou zijn geweest, strookt overigens ook niet met de huidige insteek op een verbetertraject.
Het ontbreken van die onderbouwing wringt temeer waar het verwijt dat Talpa [geïntimeerde] in de kern maakt -niet “het verschil maken”- nog niet impliceert dat Talpa met [geïntimeerde] ook daadwerkelijk een reëel en aanmerkelijk reputatierisico loopt.
-volgens Talpa weliswaar niet dankzij [geïntimeerde] - en heeft die productie in 2018 opnieuw aan hem toebedeeld (nadat hij ontheven was van zijn verantwoordelijkheid voor de producties “Koffietijd” en “5 Uur Live”).
Daarbij wordt met betrekking tot het aanbrengen van wijzigingen in het takenpakket opgemerkt dat dit in beginsel – binnen de grenzen van de beginselen die voortvloeien uit het goed werkgeverschap ex art. 7:611 BW - behoort tot de bevoegdheid van Talpa en dat Talpa van die bevoegdheid kennelijk ook gebruik heeft gemaakt in 2018, nadat zij een e-mail had ontvangen van mevr. [E] namens de Postcodeloterij d.d. 20 februari 2018, waarin zij aan Talpa bericht, samengevat, dat zij niet inziet wat [geïntimeerde] als creative director toevoegt, nadat eerder afgesproken zou zijn dat de hoofdredactie over de programma’s Koffietijd en 5 Uur Live zou worden gevoerd door een driemanschap.
Talpa heeft niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke maatregel niet ook in oktober 2017 genomen had kunnen worden.
5.16 Voor de volledigheid merkt het hof op dat hij het belang van [geïntimeerde] bij behoud van zijn dienstverband met Talpa, enkel om bij Talpa Holding N.V. aanspraak te kunnen (blijven) maken op uitkeringen volgens het MPP, niet als een (zwaarwegend) belang heeft meegewogen aan de zijde van [geïntimeerde] . Dat belang betreft een ander belang dan zijn belang om de bedongen werkzaamheden te kunnen (blijven) verrichten, waaraan in onvoldoende mate afdoet dat het niet verrichten van de bedongen werkzaamheden onder omstandigheden een opmaat kan vormen voor een beëindiging van het dienstverband.
Een ontheffing van de taken betreft naar zijn aard echter niet een maatregel die kan dienen als een stok achter de deur, maar heeft directe werking. In zoverre heeft Talpa dus geen belang bij toewijzing van haar vordering in hoger beroep, voor zover die zich uitstrekt tot de huidige situatie.
grief 9komt Talpa op tegen de dwangsom die de voorzieningenrechter heeft verbonden aan de veroordeling van Talpa.
Het hof ziet echter niet in dat het opleggen van een dwangsom in dit geval niet nodig was als prikkel voor Talpa om haar veroordeling na te leven. In een geschil als het onderhavige ligt het verbinden van een dwangsom aan een veroordeling als de onderhavige in beginsel ook in de rede. Uit de grief en de toelichting daarop leidt het hof af dat Talpa niet opkomt tegen lengte van de door de voorzieningenrechter aan de dwangsom verbonden termijn. Dat Talpa er naar haar zeggen alles aan heeft gedaan om de veroordeling na te leven, maar daar desondanks niet geheel in is geslaagd -7 november 2017 was één dag te laat- en dat tussen partijen kennelijk een geschil bestaat over de vraag of dwangsommen zijn verbeurd over de periode van 1 tot 15 januari 2018 –Talpa heeft onder druk van [geïntimeerde] over die periode 14 maal de dwangsom betaald- vormt in hoger beroep nog geen reden om de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsom te vernietigen. De vraag of en in hoeverre Talpa daadwerkelijk dwangsommen heeft verbeurd dient verder in een (eventueel) executiegeschil te worden beantwoord.
6.De slotsom
€ 318,- aan verschotten (voor griffierecht) en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten x tarief II).