ECLI:NL:RBROT:2023:5738

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
ROT 23/3582
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslistermijn en dwangsom bij herbeoordeling kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres op 21 september 2021 een verzoek ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen voor herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag. Na een eerdere beslissing van 16 januari 2023, waarbij een dwangsom van €1.442,- werd toegekend, heeft eiseres op 18 mei 2023 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn voor het verzoek tot herbeoordeling is overschreden. De rechtbank heeft besloten dat verweerder binnen twaalf weken na indiening van het verweerschrift een beslissing moet nemen, waarbij de termijn van vier weken na de uitspraak geldt voor het verzenden van een vooraankondiging van de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder een dwangsom verbeurt van €100,- per dag bij overschrijding van de termijnen, met een maximum van €15.000,-. Het beroep van eiseres is gegrond verklaard, en verweerder moet het griffierecht en de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3582
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2023 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[Naam], uit [Plaats], eiseres,

gemachtigde: mr. J. de Back,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 21 september 2021 bij verweerder een verzoek gedaan om herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag.
Bij formulier gedateerd 27 oktober 2022 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld.
Bij besluit van 16 januari 2023 heeft verweerder aan eiseres de maximale dwangsom van €1.442,- toegekend.
Op 18 mei 2023 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op haar verzoek, waarbij eiseres de rechtbank heeft verzocht verweerder op te dragen binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen.
Verweerder heeft op 7 juni 2023 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is. Verweerder heeft om een zitting gevraagd om toe te lichten waarom deze rechtbank de lijn van de rechtbank Midden-Nederland over de termijn waarbinnen alsnog een besluit moet worden genomen [1] , zou moeten volgen. De rechtbank gaat aan dit verzoek voorbij, nu verweerder dit standpunt al ter zitting in een andere – meervoudig behandelde – zaak heeft toegelicht. Die zaak is uitgemond in de uitspraak van de rechtbank van 26 april 2023 [2] .
2. Eiseres heeft kinderopvangtoeslag ontvangen en zij heeft zich gemeld voor een herbeoordeling van haar recht daarop. Verweerder heeft dit verzoek in behandeling genomen. Bij brief van 5 maart 2022 heeft verweerder de termijn van herbeoordeling éénzijdig verlengd met zes maanden. Verweerder moest dan uiterlijk op 21 september 2022 een beslissing nemen.
3. Niet in geschil is dat de beslistermijn voor het verzoek tot herbeoordeling is overschreden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken voorbij gegaan. Niet gebleken is dat verweerder alsnog heeft beslist op het verzoek.
4. Omdat verweerder nog geen besluit op het verzoek heeft genomen, bepaalt de rechtbank verder dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het bestuursorgaan dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. Verweerder heeft op grond van het derde lid van artikel 8:55d, van de Awb, gemotiveerd verzocht om een langere termijn, primair tot 1 juli 2024 en subsidiair tot 20 weken vanaf het moment dat het beroepschrift kenbaar is geworden.
5. De rechtbank is van oordeel dat een termijn recht moet doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. In dit geval zijn er bijzondere omstandigheden om van de standaardtermijn van twee weken af te wijken. In algemene zin geldt dat verweerder een veel groter aantal aanvragen voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag heeft ontvangen dan was voorzien. Dat geldt ook voor het aantal bezwaren. Deze aanvragen en bezwaarschriften moeten zorgvuldig worden beoordeeld. Dit heeft tot gevolg gehad dat de aanvraag van eiseres nog niet is afgehandeld. Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank in dit geval een beslistermijn van twaalf weken, die is gaan lopen na de indiening van het verweerschrift. Van de termijn van twaalf weken zijn op het moment van de uitspraak vier weken verstreken, zodat verweerder binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak een beslissing zou moeten nemen op de aanvraag. Omdat verweerder op grond van artikel 6.7 Wet hersteloperatie toeslagen eerst een vooraankondiging van het voorlopige bedrag van de compensatie moet doen en eiseres de gelegenheid krijgt om daar binnen zes weken een zienswijze over in te dienen, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen vier weken na de dag van verzending van de uitspraak een vooraankondiging over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek moet verzenden. Vervolgens moet hij binnen vier weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of binnen vier weken na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit op het herbeoordelingsverzoek bekendmaken. Door snel een zienswijze in te dienen of mee te delen dat geen zienswijze wordt ingediend heeft een aanvrager het in de hand om het tweede deel van deze termijn zo kort als mogelijk te maken. De rechtbank ziet geen aanleiding te bepalen dat deze termijn wordt verlengd als door toedoen van eiseres vertraging optreedt. Daarbij is van belang dat dit een onzekere toekomstige situatie betreft.
6. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijnen overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijnen overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. Dat betekent dat de dwangsom begint te lopen op het moment dat de verweerder de eerste termijn van vier weken overschrijdt en deze doorloopt tot op het moment dat de vooraankondiging over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek is verzonden. Als verweerder vervolgens ook de tweede termijn overschrijdt, gaat de dwangsom weer verder lopen tot het moment dat verweerder een besluit neemt.
7. Het beroep is dus gegrond. Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 418,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak de vooraankondiging over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek te verzenden en binnen vier weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of binnen vier weken na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit op het herbeoordelingsverzoek bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 7 juli 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Uitspraak van 14 april 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1702