ECLI:NL:RBROT:2023:5732

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
ROT 22/351
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke boete opgelegd aan pluimveehouder wegens overtreding van de Wet dieren met betrekking tot dierenwelzijn

Op 5 juli 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een pluimveehouder en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de oplegging van een boete van € 1.500,- aan de pluimveehouder voor een overtreding van de Wet dieren. De boete werd opgelegd naar aanleiding van een rapport van bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waarin werd vastgesteld dat er ernstige voetzoollaesies waren geconstateerd bij de vleeskuikens van de pluimveehouder. De inspectie vond plaats op 4 november 2020, waarbij 78% van de onderzochte looppoten voetzoollaesies van klasse 2 vertoonde, wat duidt op slechte dierenwelzijnsomstandigheden. De pluimveehouder had eerder al een waarschuwing ontvangen en was verplicht om maatregelen te nemen om het welzijn van de dieren te verbeteren. In het bestreden besluit van 16 december 2021 werd het bezwaar van de pluimveehouder tegen de boete ongegrond verklaard, waarna de pluimveehouder beroep instelde. De rechtbank oordeelde dat de bevindingen van de NVWA niet lichtvaardig konden worden betwist en dat de pluimveehouder onvoldoende had aangetoond dat zij de nodige maatregelen had genomen om het welzijn van de dieren te verbeteren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde de boete.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/351

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] . te [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters),
en

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigden: mr. M.M. de Vries en mr. F. Peters-van Meijenhof).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete van € 1.500,- opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 16 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2023. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op
10 november 2020 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende:
“Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: 4 november 2020 omstreeks 10:15 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de broei-pluk van pluimveeslachthuis van der Linden, waar op dat ogenblik kuikens geslacht werden die afkomstig waren van stal 1 van pluimveehouder [naam eiseres] met registratienummer [registratienummer] en met staladres [adres] .
Als deel van de koppelcontrole aan het begin van ieder nieuw koppel wordt het aangeboden koppel gescreend voor dierenwelzijn. Daarbij zag ik dat opvallend veel kuikens in dit koppel voetzoollaesies vertoonden.
Bij controle van de door het slachthuis vermelde gegevens bleek dat de kuikens die op dat moment aan de slachtlijn werden geslacht, daadwerkelijk van dit koppel afkomstig waren:
- Registratienummer : [registratienummer]
- Aantal aangevoerde vleeskuikens : 4329
- Koppelnummer :3
- Stallocatie : [adres]
- Stalnummer 1
- Slachtdatum : 4 november 2020
- Bandsnelheid van het slachthuis : 7000 kuikens per uur
De door mij, dierenarts werkzaam bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA), uitgevoerde beoordeling van 100 looppoten gaf een resultaat van 78% voetzoollaesies van klasse 2 zoals gesteld in de Regeling houders van dieren, artikel 6.5, lid 2. Dit wijst op slechte dierenwelzijnsomstandigheden in deze stal. Voetzoollaesies zijn een aantasting van de opperhuid van de voetzool van vleeskuikens. Wanneer de huid tot in de diepere lagen wordt aangetast worden de laesies pijnlijk voor het dier. Hierdoor wordt het welzijn aangetast. De hoeveelheid en ernst van de voetzoollaesies worden bepaald door middel van klasse-systeem. Klasse 2 geeft aan dat de poot een laesie met aantasting van de opperhuid en onderhuidse ontsteking had.
Voetzoollaesies zijn fysieke afwijkingen die niet in een paar dagen ontstaan, maar die het gevolg zijn van slechte leefomstandigheden gedurende een langere periode in de stal waar de vleeskuikens zijn gehouden. De waargenomen fysieke afwijkingen hebben het welzijn van de vleeskuikens ernstig geschaad waardoor de dieren hebben geleden.
Ik zag en stelde bij de keuring vast dat de vleeskuikens grote fysieke afwijkingen vertoonden die wijzen op slechte dierenwelzijnsomstandigheden in de betreffende stal op het bedrijf van oorsprong. Op grond van artikel 2.53 Besluit houders van dieren, verstrekt de dierenarts verbonden aan de NVWA de gegevens van de PM keuring aan de houder. De houder moet naar aanleiding hiervan passende maatregelen nemen ter verbetering van de omstandigheden op het bedrijf, zodat het dierenwelzijn verbetert.”
1.2.
Op basis van het rapport van bevindingen heeft verweerder bij het primaire besluit aan eiseres een boete opgelegd van € 1.500,- voor het volgende beboetbare feit: het niet nemen van passende maatregelen met betrekking tot het verbeteren van het dierenwelzijn in stal 1 na melding van een NVWA dierenarts.
Volgens verweerder is dit een overtreding van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, in verbinding met artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit houders van dieren.
1.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder de boete gehandhaafd.
2. Eiseres voert aan dat zij is geschaad in haar verdediging door het lange tijdsverloop sinds de melding. Als eiseres eerder op de hoogte was gesteld van de bevindingen van de toezichthouder had zij onderzoek naar de kwaliteit van het nog aanwezige strooisel kunnen doen dan wel aanvullende passende maatregelen kunnen nemen. Verweerder heeft de bezwaargrond, die betrekking hierop heeft, ten onrechte gepasseerd. Het gaat om een significant verschil in de tellingen en de waarnemingen. Dit richt zich met name op het verschil tussen oppervlakkige laesies en laesies die doordringen in de diepere huidlagen. Door het tijdsverloop is eiseres hieraan niet meer toegekomen. Verder is verweerder ten onrechte voorbij gegaan aan de door de keurmeesters van de slachterij getelde scores. Het gaat hier niet om gewone werknemers van het bedrijf, maar om specifiek opgeleide en door de NVWA gemonitorde keurders, die over de nodige vakkennis en ervaring beschikken om tot een valide beoordeling te komen.
2.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:168, mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
2.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat zij in haar verdediging is geschaad door het lange tijdsverloop vanaf de eerdere waarschuwing van 12 december 2019.
Van belang in deze zaak is dat al eerder bij een post mortem-keuring op 3 december 2019 in stal 1 fysieke afwijkingen waren geconstateerd in stal 1. Het ging destijds om vleeskuikens met ernstige voetzoollaesies aan de poten en een score van 161 punten. De vaststelling van deze score is gebaseerd op een werkwijze die is aangegeven in artikel 6.5 van de Regeling houders van dieren. Eiseres is destijds door middel van een kennisgeving van 12 december 2019 gewaarschuwd dat zij een boete zou kunnen krijgen als binnen een termijn van twaalf maanden opnieuw onacceptabele dierenwelzijnsafwijkingen zouden worden geconstateerd. Het was de bedoeling dat eiseres na deze kennisgeving maatregelen zou nemen om het welzijn van de dieren te verbeteren. Het lag dus op haar weg om de kwaliteit van het stro te verbeteren om te zorgen voor een beter dierenwelzijn. Uit de bevindingen in het boeterapport is af te leiden dat de toezichthoudende dierenarts heeft geconcludeerd dat eiseres hierin onvoldoende is geslaagd.
Zoals verweerder in het bestreden besluit terecht heeft opgemerkt is in artikel 5:48 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen termijn opgenomen voor het opstellen van een rapport van bevindingen. In dit geval zijn de bevindingen gedaan op 4 november 2020 en is op 10 november 2020 daarvan een rapport van bevindingen opgesteld. De toezichthouder maakt tijdens de inspectie aantekeningen hij maakt gebruik van een voedselketeninformatieformulier. Met deze werkwijze is de betrouwbaarheid van de inhoud van het rapport van bevindingen gegarandeerd.
Over het tijdsverloop tussen het opstellen van het rapport van bevindingen en het ter kennis brengen van het rapport aan eiseres overweegt de rechtbank dat dit rapport in overeenstemming met artikel 5:50, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb met de toezending van het voornemen op 29 januari 2021 ter kennis van eiseres is gebracht. Eiseres heeft in een zienswijze en in bezwaar de mogelijkheid gehad om de bevindingen van de toezichthouder te betwisten. Eiseres had het rapport van bevindingen door een eigen deskundige kunnen laten beoordelen, maar dit heeft zij nagelaten.
2.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het rapport van bevindingen van 10 november 2020.
Uit het rapport van bevindingen blijkt in voldoende mate wat de toezichthoudende dierenarts op 4 november 2020 in stal 1 heeft geconstateerd en wat eiseres wordt verweten. De toezichthouder heeft tijdens de controle op voormelde datum 100 looppoten beoordeeld en hieruit is het resultaat van 78% voetzoollaesies gekomen van klasse 2. In het rapport staat dat klasse 2 aangeeft dat de poot een laesie met aantasting van de opperhuid en een onderhuidse ontsteking had. Volgens het rapport zijn voetzoollaesies fysieke afwijkingen die niet in een paar dagen ontstaan, maar die het gevolg zijn van slechte leefomstandigheden gedurende een langere periode in de stal waar de vleeskuikens zijn gehouden.
2.4.
Het betoog van eiseres dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan de door de keurmeester van de slachterij genoteerde scores slaagt niet. Aan het handgeschreven document van [naam bedrijf] heeft verweerder niet de door eiseres gewenste waarde te hoeven toekennen, omdat de slachterij voetzoollaesies in het kader van een ander wettelijk regime vaststelt, namelijk in het kader van artikel 6.5 (thans artikel 7b.5) van de Regeling houders van dieren, en dus niet in het kader van artikel 2.53 van het Besluit houders van dieren. Ingeval van artikel 6.5 van de Regeling houders van dieren gaat het om het verkrijgen van een representatief beeld van het jaarlijkse gemiddelde van voetzoollaesiescores om te bezien of pluimveehouders stallen met een bezettingsdichtheid van maximaal 42 kg/m2 mogen aanhouden. In deze situatie wordt 1/3 of 2/3 van het koppel geteld, zoals verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft toegelicht. Eiseres heeft deze telling niet onderbouwd met andere bewijsstukken, zoals foto’s. Gelet op het voorgaande is de score van de slachterij veelal lager dan die van de toezichthoudende dierenarts. Daardoor is er dus een verschil tussen de score van de slachterij en de score van de toezichthoudende dierenarts van de NVWA. Dat in een letseltellingsformulier van
4 november 2021 door de slachterij een score van 65 is vastgesteld, doet niets af aan de juistheid van de bevindingen van de toezichthoudende dierenarts in het boeterapport van
10 november 2020. Eiser heeft niet nader onderbouwd dat de telling door de toezichthoudende dierenarts onjuist zou zijn. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat de precieze score niet in het rapport van bevindingen staat vermeld, maar dat sprake is van voetzoollaesiescore van 156 (dat is 2 x 78%, het percentage dat in het rapport van bevindingen staat vermeld).
3. Ten aanzien van de hoogte van de opgelegde boete overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Zoals het CBb heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 3 november 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:355) vormt voor bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen de bepaling van artikel 5:46, derde lid, van de Awb het kader waarin de op artikel 6 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden gestoelde evenredigheidstoets wordt voltrokken. Binnen dat kader kan en behoort te worden beoordeeld of - in deze zaak - de ingevolge de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De omstandigheden die daarbij een rol kunnen spelen zijn die omstandigheden waarmee de wetgever niet reeds bij de vaststelling van het boetebedrag rekening heeft gehouden.
De rechtbank acht de bij wettelijk voorschrift vastgestelde boete van € 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig.
Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat in haar geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de boete zou moeten worden gematigd. Niet in geschil is dat eiseres sinds de waarschuwing van 12 december 2019 maatregelen heeft genomen om het welzijn van de dieren te verbeteren, maar de rechtbank is het met verweerder eens dat onvoldoende is gebleken dat zij al het nodige heeft gedaan om het aantal voetzoollaesies omlaag te brengen.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is dus ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.