ECLI:NL:RBROT:2023:5729

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
10207495
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging in huurgeschil met terugbetaling van onverschuldigde huur

In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Rotterdam, is op 30 juni 2023 een vonnis gewezen in een incident tot voeging. De eiseres in het voegingsincident, [naam01], vertegenwoordigd door mr. N. Claassen, heeft verzocht om zich te mogen voegen aan de zijde van de eiser in conventie, [naam02], die eveneens door mr. N. Claassen wordt bijgestaan. De verweerder in het voegingsincident, [naam03], vertegenwoordigd door mr. Th.C. Visser, heeft bezwaar gemaakt tegen deze voeging. De kern van het geschil betreft de terugbetaling van een bedrag van € 6.576,68 aan onverschuldigd betaalde huur door [naam03] aan [naam02]. De kantonrechter heeft in het incident geoordeeld dat [naam01] een voldoende belang heeft bij de voeging, omdat zij en [naam02] gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de huurbetalingen aan [naam03]. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering tot voeging niet in strijd is met de goede procesorde en heeft deze toegestaan. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De hoofdzaak zal verder worden behandeld in een mondelinge zitting, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun standpunten nader toe te lichten en te proberen tot een minnelijke regeling te komen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10207495 CV EXPL 22-35760
datum uitspraak: 30 juni 2023
Vonnis in incident van de kantonrechter
in de zaak van
[naam01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiseres in het voegingsincident,
gemachtigde: mr. N. Claassen,
en
[naam02],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
gemachtigde: mr. N. Claassen,
tegen
[naam03],
woonplaats: [woonplaats02] ,
eiser in conventie,
verweerder in het voegingsincident,
gemachtigde: mr. Th.C. Visser.
De partijen worden hierna ‘ [naam01] ’, ‘ [naam03] ’ en ‘ [naam02] ’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 19 september 2022, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de incidentele conclusie tot voeging van [naam01] ;
  • het antwoord in het incident tot voeging.

2.De beoordeling

in het incident
2.1.
Op de voet van artikel 209 Rv wordt eerst beslist op het door [naam01] opgeworpen voegingsincident. In verband daarmee wordt het volgende overwogen.
2.2.
[naam02] heeft - samengevat weergegeven en voor zover van belang - bij dagvaarding gevorderd, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [naam03] te veroordelen aan hem terug te betalen een bedrag van € 6.576,68 aan onverschuldigd betaalde huur, met rente en [naam03] te veroordelen in de proceskosten en nakosten.
2.3.
[naam03] heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [naam02] en concludeert tot afwijzing van die vordering met veroordeling van [naam02] in de proceskosten.
2.4.
Bij incidentele conclusie heeft [naam01] gevorderd haar toe te laten om zich in de hoofdzaak te voegen aan de zijde van [naam02] en daarbij te bepalen dat de proceskosten in het incident worden gecompenseerd. Aan haar vordering heeft [naam01] ten grondslag gelegd zij en haar partner [naam02] beiden hoofdelijk verantwoordelijk zijn voor het betalen van de huur aan [naam03] . [naam01] wenst eveneens te beschikken over een executoriale titel op [naam03] om te voorkomen dat zij, bij beëindiging van de relatie tussen [naam01] en [naam02] , zich niet op [naam03] zou kunnen verhalen. Daarnaast is het inherent aan het verweer van [naam03] dat [naam01] nadelige gevolgen kan ondervinden van een voor [naam02] ongunstige uitkomst van de procedure.
2.5.
[naam03] heeft bezwaar gemaakt tegen de door [naam01] gevorderde voeging. Hij heeft aangevoerd dat [naam01] geen nadelige gevolgen zal ondervinden van de uitspraak in de hoofdzaak, omdat [naam02] in de hoofdzaak slechts dat bedrag kan vorderen dat aan hem op grond van artikel 6:15 BW toekomt, oftewel maximaal de helft van de te veel betaalde huur. Afwijzing van de eis in de hoofdzaak heeft dus geen gevolgen voor de rechtspositie van [naam01] . Daarnaast is de gevorderde voeging in strijd met de goede procesorde, omdat dit tot onnodige vertraging van de procedure zal leiden.
2.6.
Ingevolge het bepaalde in artikel 217 Rv kan een ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van een belang bij voeging is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de derde zich voegt (HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:
BC6692, NJ 2008/168; HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5241, NJ 2014/58). Onder nadelige gevolgen wordt verstaan de feitelijke of juridische gevolgen van de toe- of afwijzing van de vordering of het gezag van gewijsde dat de in de procedure gegeven eindbeslissingen kunnen hebben voor degene die voeging vordert (HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2534).
2.7.
De kantonrechter is van oordeel dat aan dit toetsingskader is voldaan. Niet in geschil is dat [naam01] en [naam02] gezamenlijk een huurovereenkomst met [naam03] zijn aangegaan en beiden hoofdelijk verantwoordelijk zijn voor betaling van de huur. Indien de vordering van [naam02] tot terugbetaling van te veel betaalde huur in de hoofdzaak wordt afgewezen, kan [naam01] hiervan nadelige gevolgen ondervinden. Voor zover zou komen vast te staan dat [naam03] op inhoudelijke gronden niet verplicht is enig bedrag aan te veel betaalde huur aan [naam02] terug te betalen, kan dit er immers toe leiden dat ook [naam01] geen aanspraak meer kan maken op terugbetaling. Anders dan [naam03] betoogt kan afwijzing van de vordering van [naam02] in dat geval de rechtspositie van [naam01] wel degelijk nadelig beïnvloeden.
2.8.
Dat [naam01] er ook belang bij heeft om een titel jegens [naam03] te verkrijgen, is voor de beoordeling van de vordering tot voeging niet van belang. Daarvoor is immers slechts het hiervoor bij r.o. 2.6 genoemde toetsingskader bepalend. Los daarvan kan [naam01] bij toewijzing van de gevorderde voeging niet zelf een vordering instellen tegen één van de partijen. Voeging in de zin van artikel 217 Rv ziet immers uitdrukkelijk op de situatie waarin een derde zich schaart aan de zijde van één van beide partijen en dus niet méér beoogt dan toewijzing van de vordering in de hoofdzaak (indien sprake is van voeging aan de zijde van eisende partij) dan wel afwijzing daarvan (indien sprake is van voeging aan de zijde van gedaagde partij).
2.9.
Nu de incidentele vordering van [naam01] in het beginstadium van de procedure is ingesteld, valt niet te verwachten dat toewijzing van de incidentele vordering een onredelijke of onnodige vertraging van deze procedure tot gevolg heeft, zoals door [naam03] is gesteld. De eisen van een goede procesorde staan aan toewijzing van de vordering dus niet in de weg.
2.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het [naam01] wordt toegestaan om zich in de hoofdzaak aan de zijde van [naam02] te voegen.
2.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan in dit incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in de hoofdzaak
2.12.
Gelet op de over en weer ingenomen standpunten acht de kantonrechter het gewenst om de zaak met alle partijen - dat wil zeggen [naam03] , [naam02] én [naam01] - te bespreken. Daarbij kunnen partijen de nodige informatie verstrekken. Daartoe wordt een mondelinge behandeling gelast. De mondelinge behandeling zal ook worden benut voor het beproeven van een minnelijke regeling.
2.13.
Voor [naam02] geldt dat hij tijdens de mondelinge behandeling in de gelegenheid zal worden gesteld nader te onderbouwen op grond waarvan hij - gelet op het bepaalde in artikel 6:15 BW - meent aanspraak te kunnen maken op het volledige bedrag aan te veel betaalde huur, ondanks het feit dat de vordering uitsluitend door [naam02] is ingesteld.
2.14.
Alle stukken die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in het geding zijn gebracht, moeten door de partij die deze tijdens de mondelinge behandeling ter sprake wil brengen
uiterlijk een week vóór de mondelinge behandelingaan de kantonrechter en aan de wederpartij worden toegezonden.
2.15.
Partijen dienen in persoon te verschijnen of zij moeten tijdens de mondelinge behandeling worden vertegenwoordigd door een persoon die op de hoogte is van de feiten met betrekking tot de vordering. Deze vertegenwoordiger moet schriftelijk gemachtigd zijn, ook tot het treffen van een minnelijke regeling.
2.16.
De zaak wordt nu verwezen naar
woensdag 19 juli 2023om partijen de gelegenheid te bieden hun verhinderdata voor de maanden september 2023 t/m november 2023 op te geven, zodat daarmee rekening kan worden gehouden bij het vaststellen van een datum en tijd voor de mondelinge behandeling. De kantonrechter zal vervolgens op de beraadrol van maandag 24 juli 2023 een datum en tijdstip voor de mondelinge behandeling bepalen, waarna deze per brief aan partijen worden medegedeeld. Uitstel is niet mogelijk, tenzij beide partijen daar gezamenlijk om verzoeken.
2.17.
De kantonrechter wijst partijen er op dat het niet verschijnen op de mondelinge behandeling in het nadeel van de niet verschijnende partij kan worden uitgelegd.
2.18.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
3.1.
staat [naam01] toe om zich in de hoofdzaak aan de zijde van [naam02] te voegen;
3.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat partijen (in persoon of behoorlijk vertegenwoordigd en desgewenst met een gemachtigde) op een nader te bepalen datum en tijd moeten te verschijnen ter zitting van de hierna genoemde kantonrechter in het gerechtsgebouw, Wilhelminaplein 100 te Rotterdam;
3.4.
bepaalt dat partijen uiterlijk op
woensdag 19 juli 2023schriftelijk hun verhinderdata voor de maanden september 2023 tot en met november 2023 moeten opgeven;
3.5.
wijst partijen op hetgeen hiervoor over het in het geding brengen van (nadere) stukken is bepaald;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
44487