3.4.In dit geval is de overtreding fysiek gepleegd door Selecta. Anders dan verweerder in het bestreden besluit heeft aangenomen, zijn de raamovereenkomst en de projectovereenkomst niet tussen DR BV en Selecta gesloten maar tussen DRGI BV en Selecta. DR BV is dan ook geen opdrachtgever voor de werkzaamheden die Selecta heeft uitgevoerd. Selecta was daarmee niet werkzaam ten behoeve van DR BV.
DR BV is een holdingmaatschappij die zich niet bezighoudt met operationele activiteiten; de door Selecta uitgevoerde gestuurde boring past daarmee niet in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon en is ook niet dienstig in het door de holding uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening.
DR BV is bestuurder en enig aandeelhouder van DRGI BV. Maar dat enkele feit is onvoldoende voor de conclusie dat voldaan is aan het criterium onder d. Van enige betrokkenheid van DR BV bij de door Selecta gepleegde overtreding blijkt niet en evenmin blijkt dat DR BV het handelen van Selecta heeft aanvaard of daarvan op de hoogte was en onvoldoende zorg heeft betracht om dat handelen te voorkomen.
De rechtbank concludeert in het licht hiervan en nu er geen andere feiten of omstandigheden door de minister zijn gesteld die tot een andere conclusie dwingen, dat het handelen van Selecta redelijkerwijs niet kan worden toegerekend aan DR BV.
De enkele feiten dat DR BV enig aandeelhouder en bestuurder van DRGI BV is en hetzelfde bezoekadres, postadres en telefoonnummer heeft als DRGI BV, betekenen verder niet dat voorbijgegaan kan worden aan het onderscheid tussen beide rechtspersonen. Voor vereenzelviging van DR BV met DRGI BV, zijn die feiten onvoldoende. Misbruik van identiteitsverschil is niet door de minister gesteld (vgl. ECLI:NL:HR:2000:AA7480). 4. Ten overvloede wordt overwogen dat de genoemde feiten evenmin voldoende zijn om DR BV als feitelijk leidinggevende aan te merken (zie het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733). Feitelijk leidinggeven zal vaak bestaan uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt. Van feitelijk leidinggeven kan voorts sprake zijn indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid. Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijk leidinggeven kan worden gesproken. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij de verdachte die bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen en die zulke maatregelen achterwege laat (het zogenoemde Slavenburgcriterium, ECLI:NL:HR:1986:AC9607). Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende feiten en omstandigheden door de minister aangevoerd om DR BV aansprakelijk te houden voor het feitelijk leidinggeven aan gedragingen of nalaten van Selecta. Nergens uit blijkt dat DR BV met actief en effectief gedrag een rol heeft gespeeld in het handelen of nalaten van Selecta. Evenmin blijkt dat DR BV beleid voerde waarvan de gestelde overtreding het rechtstreekse gevolg was. Evenmin is gebleken dat DR BV zelf op de hoogte was van de verweten gedragingen en haar daarom het persoonlijk verwijt treft dat zij heeft nagelaten daartegen op te treden. 5. De conclusie is dat de minister DR BV ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verder moet het primaire besluit worden herroepen. Het invorderingsbesluit moet ook worden vernietigd; op de tegen dat besluit gerichte gronden hoeft de rechtbank niet meer in te gaan.
6. Omdat het beroep gegrond is moet de minister aan DR BV het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
7. De minister moet worden veroordeeld in de door DR BV gemaakte proceskosten. Die stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt vast:
1. punt voor het indienen van het bezwaar, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank, 1 punt voor het indienen van gronden tegen het invorderingsbesluit, 0,5 punt voor de reactie op de door de minister gegeven reactie op de gronden tegen het invorderingsbesluit, met een waarde per punt van € 837,- voor de beroepsfase en een waarde per punt van € 597,- voor de bezwaarfase en wegingsfactor 1. Dat is een bedrag van € 4.123,50.