ECLI:NL:RBROT:2023:5134

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
ROT 21/3801
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd aan veehouder voor het vervoeren van een drachtig rund

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen een boete van € 1.500,- die is opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren. De boete is opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, na een incident waarbij een drachtig rund, waarvan de draagtijd reeds voor 90% of meer gevorderd was, naar het slachthuis is vervoerd. Dit gebeurde door een vergissing met de nummers van de halsbanden van de koeien, waarbij een fout is gemaakt bij het toekennen van de nummers. Eiser heeft de vergissing erkend, maar stelt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat de boete niet proportioneel is gezien de omstandigheden.

De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een dierenarts. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat eiser de overtreding heeft begaan en dat de opgelegde boete in overeenstemming is met het beleid van de minister. De rechtbank oordeelt dat de boete evenredig is, ondanks de bijzondere omstandigheden die eiser heeft aangevoerd. Eiser had de mogelijkheid om de vergissing te herstellen voordat het rund naar het slachthuis werd vervoerd, maar heeft dit nagelaten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3801

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [naam], te [plaats], eiser,

(gemachtigde: mr. G.H. Blom),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Sukul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de boete van € 1.500,- voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 12 maart 2021 heeft verweerder eiser de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 1 juni 2021 op het bezwaar van eiser heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam] (dierenarts), en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 29 september 2020 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouder schrijft daarin dat hij een rapport van bevindingen heeft gekregen van een toezichthoudend dierenarts die daarin verklaart dat het bedrijf van eiser op het slachthuis [naam] een drachtig rund heeft afgestaan waarvan de draagtijd reeds voor 90 procent of meer gevorderd was. Uit het integraal bedrijfsinformatiesysteem van de NVWA (SPIN) blijkt de toezichthouder geen historie van overtredingen door eiser. De toezichthouder heeft contact opgenomen met eiser en met hem afgesproken dat hij per e-mail enkele vragen van de toezichthouder zou beantwoorden. In een e-mail van 26 augustus 2020 heeft eiser de vragen beantwoord en een verklaring gegeven. Daarin staat onder meer: “
Op 16 januari hebben alle koeien nieuwe halsbanden gekregen. Daarbij is een fout gemaakt met de nummers 71 en 17, die ontdekt werd na 13 mei. Op 13 mei jl. is het dier met halsband 17 geslacht. Daarbij is aan het licht gekomen dat niet diernummer [nummer] maar wel diernummer [nummer] is geslacht. Dit is een vergissing. Later is administratief herstel gevraagd en verleend. Bijkomend gevolg is dat het abusievelijk aangeboden dier niet de dracht had waarvan werd uitgegaan. Het aangeboden dier had tot de vergissing geconstateerd werd in mijn ogen als laatste inseminatiedatum 27 maart. Uiteraard is dit het gevolg van onjuiste logica, die ontstond na 16 januari. Ik betreur dit alles ten zeerste, maar ik kan achteraf hieraan niets doen. Ik ben al fors gestraft doordat ik de verkeerde koe heb weg gedaan. Het geslachte dier had als laatste inseminatiedatum 10 augustus, maar in mijn administratie is na 16 januari als gevolg van de vergissing nog een aantal inseminaties toegevoegd. Nogmaals, ik betreur dit ten zeerste, maar heb wel tegoeder trouw gehandeld.” Vervolgens heeft de toezichthouder de verklaring van eiser geverifieerd bij slachthuis [naam] en een medewerker van het slachthuis deelde mee dat het rund met levensnummer [nummer] inderdaad niet op het VKI-formulier van 12 mei 2020 stond en dat er op 14 mei 2020 een nieuw VKI-formulier is ontvangen van het rund met nummer [nummer].
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiser het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“De houder op de plaats van vertrek liet een rund vervoeren dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat het een drachtig dier betrof, waarvan de draagtijd reeds voor 90% of meer gevorderd was.”
Volgens verweerder heeft eiser daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8, van de Regeling houders van dieren, en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder b, en artikel 8, eerste lid, en Bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder c, van de Transportverordening [1] .
Verweerder heeft eiser daarvoor een boete opgelegd van € 1.500,-. Dit is het standaardboetebedrag dat daarvoor geldt op grond van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser beaamt dat het verkeerde rund naar het slachthuis is gegaan. Vanwege een technische storing is het op enig moment noodzakelijk geweest de halsbanden van de koeien op het bedrijf van eiser te vervangen en toen heeft het betreffende rund de halsband gekregen met nummer 17 in plaats van 71. Pas na de slacht is deze vergissing duidelijk geworden en toen kon eiser het misverstand helaas niet meer rechtzetten. Eiser is van mening dat verweerder vanwege deze bijzondere (ongelukkige samenloop van) omstandigheden had moeten volstaan met een waarschuwing, dan wel dat verweerder de boete had moeten matigen. Daarbij is ook van belang dat eiser nog nooit een waarschuwing of boete heeft gehad en bij controles door de NVWA alles altijd correct is bevonden. Bovendien is eiser al fors gestraft doordat hij het verkeerde rund heeft laten slachten. Daardoor is een goed presterend rund in de bedrijfsvoering en een kalf voor de fokkerij verloren gegaan en bovendien heeft de slacht weinig opgebracht omdat het rund niet klaar was voor de slacht. Eiser vreest bovendien dat deze kwestie ook nog gevolgen kan hebben voor de subsidies die hij ontvangt in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat hij een drachtig rund, waarvan de draagtijd reeds voor 90% of meer gevorderd was, heeft laten vervoeren. Verweerder heeft dus terecht vastgesteld dat eiser de overtreding heeft begaan.
6.2.
Op grond van artikel 8.7 van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 6.2 van de Wet dieren en artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, was verweerder bevoegd eiser voor deze overtreding een boete op te leggen. In het Specifiek interventiebeleid dierenwelzijn tijdens transport [2] heeft verweerder vastgelegd op welke wijze met deze boetebevoegdheid wordt omgegaan. Daarin staat dat deze overtreding is ingedeeld in klasse B, omdat sprake is van een (risico op) ernstige aantasting van het dierenwelzijn, en dat bij een eerste overtreding direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd (en dus niet eerst wordt gewaarschuwd). De aan eiser opgelegde boete van € 1.500,- is dus in overeenstemming met het beleid van verweerder en de wettelijke voorschriften.
6.3.
Niettemin moet de boete - ook in het geval de boete in overeenstemming met het beleid is - in het concrete geval evenredig zijn, in die zin dat de boete in redelijke verhouding moet staan tot de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. [3] De rechtbank begrijpt dat eiser niet bewust of opzettelijk een drachtig rund heeft laten vervoeren. Het vervoer van het betreffende rund is gebeurd als gevolg van een foutief nummer op de halsband van dit rund. In de boetesystematiek voor overtredingen van de Wet dieren is evenwel niet opzet maar een normale verwijtbaarheid het uitgangspunt en daar zijn de boetebedragen op afgestemd. Het ontbreken van verwijtbaarheid of een verminderde verwijtbaarheid zijn dan grond om af te zien van het opleggen van een boete of de boete te matigen. Gelet op de door eiser ter zitting geschetste gang van zaken bij het aanbrengen van de halsband (onder grote tijdsdruk moesten de halsbanden van alle koeien in één keer vervangen worden) is niet ondenkbaar dat daarbij een vergissing wordt gemaakt en een halsband wordt verwisseld. Voor die vergissing op zichzelf wordt eiser echter ook niet beboet. Wel wordt hij beboet voor het, als gevolg van die vergissing, vervoeren van een drachtig rund. En naar het oordeel van de rechtbank kan eiser op dat punt niet verminderd verwijtbaar worden geacht. Ook als eiser de vergissing bij het aanbrengen van de halsband niet wordt verweten, kan hem wel worden verweten dat hij niet heeft voorkomen dat een verkeerd rund naar het slachthuis werd gebracht. Daartoe is van belang dat eiser mogelijkheden heeft gehad om de fout die bij het aanbrengen van de halsband is opgetreden te herstellen; bijvoorbeeld door op een later (rustig) moment alle aangebrachte halsbanden nog eens te controleren aan de hand van de oornummers van de koeien. Uit informatie van eiser blijkt dat de halsbanden op 16 januari 2020 zijn vervangen en het rund is pas op 13 mei 2020 naar het slachthuis vervoerd. Ook had eiser voorafgaande aan het vervoer van het rund de gegevens van de halsband, het oormerk en de eigen administratie nog met elkaar kunnen vergelijken om er zeker van te zijn dat het juiste rund naar het slachthuis werd gebracht. Gelet op de verantwoordelijkheid die op eiser rust als houder die zijn dier laat vervoeren, mocht dit ook van eiser worden verwacht. Daarom kan eiser wel worden verweten dat hij het verkeerde rund naar het slachthuis heeft laten vervoeren. Dat eiser, naar gesteld, financieel nadeel van deze overtreding heeft ondervonden, is geen bijzondere omstandigheid waarmee verweerder bij de boeteoplegging in dit geval rekening had moeten houden. Ook een mogelijke randvoorwaardenkorting die eiser in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid kan krijgen is dat niet. [4] De rechtbank concludeert dat verweerder in deze zaak terecht geen grond heeft gezien voor matiging of het afzien van oplegging van de boete.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG
2.IB02-SPEC 17 (versie 04) en de Bijlage, regel 17R0253000
3.Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer ECLI:NL:CBB:2022:200.
4.Zie ECLI:NL:CBB:2021:700 (r.o. 7)