ECLI:NL:RBROT:2023:5025

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
ROT 22/5626
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan levensmiddelenproducent wegens overtreding Warenwet

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2023, wordt het beroep van eiseres tegen een bestuurlijke boete van € 1.050,- behandeld. De boete is opgelegd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wegens het niet voldoen aan de Warenwet. Eiseres, een levensmiddelenproducent, had op 3 juni 2022 een boete opgelegd gekregen omdat zij geen GFL-melding had gedaan na een incident waarbij het allergeen tarwe niet op het etiket van roombroodjes was vermeld. De rechtbank oordeelt dat de NVWA correct heeft gehandeld en dat de boete evenredig is. Eiseres had op het moment van de GFL-melding door Jumbo Supermarkten moeten inzien dat er een risico was voor consumenten met een tarwe-allergie. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft voldaan aan haar verplichtingen onder de Warenwet en dat de opgelegde boete terecht is. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de boete in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5626

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K.J. Defares),
en

[naam verweerder]

(gemachtigde: mr. J.W.J. Reuvers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door [verweerder] aan haar opgelegde bestuurlijke boete van € 1.050,- vanwege overtreding van bij of krachtens de Warenwet gestelde voorschriften. Hiertoe heeft [verweerder] op 3 juni 2022 besloten.
1.1.
Met het bestreden besluit van 12 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres is [verweerder] bij dat besluit gebleven.
1.2.
[verweerder] heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van [verweerder] .

Totstandkoming van het besluit

2. [verweerder] heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 2 mei 2022 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende:
“(…)
Bevinding(en):
Datum en tijdstip bevindingen: 19 april 2022 omstreeks 13.00 uur.
Gesproken met: de heer [persoon B] .
Functie: QESH-manager. (…)
Op 15 april 2022 was er door "Jumbo Supermarkten" een zogenaamde GFL-melding gedaan bij de NVWA over "Jumbo roombroodjes". GFL staat voor General Food Law. In de melding was als producent/opdrachtgever vermeld: [naam eiseres] . In de melding was onder andere het volgende vermeld: "Per abuis is er bij de roombroodjes geproduceerd met het etiket van de macarons. Hierdoor is het allergeen tarwe niet gedeclareerd." (…) Later die dag is er door Jumbo een publiekswaarschuwing (PW) aan de NVWA gemaild.
(…) Op 19 april 2022 omstreeks 11.05 belde ik [naam eiseres] om deze casus, waarbij zij als producent/opdrachtgever waren vermeld, te bespreken. (…) Omstreeks 13.00 diezelfde dag belde ik de heer [persoon B] op dit nummer. We bespraken de casus. Hij bevestigde dat er op de werkvloer een fout etiket was aangebracht op de roombroodjes, waardoor het allergeen tarwe niet was vermeld op het etiket. Op mijn vraag waarom er door [naam eiseres] . geen zogenaamde GFL-melding was gedaan bij de NVWA zoals door Jumbo wel was gedaan naar aanleiding van deze casus, antwoordde hij dat er geen melding was gedaan bij de NVWA aangezien ze een andere zienswijze hadden gehad dan Jumbo. Hij gaf aan die zienswijze te willen toelichten. Hij gaf aan dat het maar om 35 stuks (consumenten eenheden) ging, waarvan er 3 nog in eigen beheer waren geweest. Hij voegde eraan toe dat iemand met tarwe-allergie sowieso geen dergelijk broodje zou kopen en dat het een transparante verpakking betrof en een consument het product dus ook goed kon zien. Hij gaf aan dat het als een zeer klein risico was ingeschat.
De heer [persoon B] gaf aan dat dit binnen het bedrijf (…) ook was besproken met zijn leidinggevende en dat die leidinggevende ook wou deelnemen aan het telefoongesprek. De heer [persoon A] stelde zich vervolgens voor en herhaalde dat er bij [naam eiseres] . een fout was gemaakt doordat er een verkeerde sticker (van het product "macaron") was aangebracht op een aantal roombroodjes. Hij gaf aan dat de prijs op het etiket het dubbele was van de correcte prijs van roombroodjes en dat dit bij de kassa zou opvallen. Hij gaf aan dat hun zienswijze dat hiervoor geen melding bij de NVWA nodig was, ook nog was "gecheckt" bij een "landsadvocaat" en dat die het ermee eens was geweest. Op mijn vraag naar de naam van deze advocaat, gaf de heer [persoon A] aan dat hij die nu niet zou geven. (…)”
2.1.
Op 13 mei 2022 heeft [verweerder] eiseres in kennis gesteld van zijn voornemen om aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om haar zienswijze op dit voornemen naar voren te brengen. Bij besluit van 3 juni 2022 heeft [verweerder] een bestuurlijke boete van € 1.050,- aan eiseres opgelegd vanwege overtreding van artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen in verbinding met artikel 19, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 178/2002 (Vo. 178/2002).
2.2.
Aan het bestreden besluit liggen - samengevat - de volgende overwegingen ten grondslag. De roombroodjes bevatten het allergeen tarwe, dat niet is vermeld op het etiket. Mensen met een tarwe-allergie (inclusief gluten-intolerantie) krijgen door eten van een dergelijk broodje nadelige gezondheidseffecten en kunnen zelfs ernstig ziek worden. Door het ontbreken van de noodzakelijke informatie om negatieve gezondheidseffecten te vermijden, was er sprake van een voor een bepaalde groep mensen schadelijk levensmiddel. Dat het in dit geval ging om rond de 35 consumentenverpakkingen met roombroodjes, maakt het levensmiddel niet minder schadelijk. Dat de eigen overtuiging van eiseres over het risico anders was, doet niet af aan haar verplichting om maatregelen te treffen. Eiseres had dus onmiddellijk procedures moeten inleiden en de NVWA daarvan op de hoogte moeten stellen door middel van een melding. Het geven van de cautie is niet verplicht bij iemand die niet zelf bedreigd wordt door een bestuurlijke boete, zoals de heren [persoon B] en [persoon A] . Bovendien is in dit geval het wilsonafhankelijke materiaal reeds voldoende voor het vaststellen van een overtreding en wijken de verklaringen van 19 april 2022 niet af van hetgeen in het bezwaarschift en tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht. De bestuurlijke boete is evenredig.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid en evenredigheid van de aan eiseres opgelegde bestuurlijke boete. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is sprake van schending van de rechten van de verdediging?
5. Eiseres betoogt - samengevat - dat er op het moment dat de toezichthouder telefonisch contact opnam met eiseres al een redelijke verdenking van overtreding van artikel 19, eerste lid, van Vo. 178/2002 bestond en dus sprake was van een
criminal charge. Daarom had de toezichthouder op dat moment de cautie moeten geven. Ten onrechte is eiseres in het telefoongesprek van 19 april 2022 noch daarna door de toezichthouder gewezen op het zwijgrecht dat haar toekomt. Verder heeft de heer [persoon A] kenbaar gemaakt dat hij eiseres rechtens vertegenwoordigde. De verhorende ambtenaar dient zich ervan te vergewissen of de ondervraagde persoon wellicht in een later stadium zou kunnen worden aangemerkt als (een vertegenwoordiger van) de rechtspersoon aan wie een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Net als in het mededingingsrecht geldt het zwijgrecht niet alleen voor degene aan wie de sanctie zal worden opgelegd, maar ook voor anderen werkzaam bij de onderneming. De door een bestuursorgaan verkregen informatie kan niet als bewijs dienen voor feiten die aan een sanctie ten grondslag zijn gelegd, indien ten onrechte geen cautie is gegeven.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.1.1.
Volgens vaste rechtspraak [1] volgt uit artikel 5:10a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat de cautieplicht bestaat wanneer naar objectieve maatstaven door een redelijk waarnemer kan worden vastgesteld dat de betrokkene wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie. Blijft in een zodanig geval de cautie ten onrechte achterwege, dan kan de verklaring van de betrokkene in de regel niet worden gebruikt als bewijs voor de feiten die aan de sanctie ten grondslag zijn gelegd. Ook volgt uit vaste rechtspraak [2] dat de voor [verweerder] ten tijde van de overtreding kenbare rechtsvorm bepalend is voor het antwoord op de vraag door wie de overtreding is begaan en aan wie de boete kan worden opgelegd. [verweerder] kan ter beantwoording van die vragen in beginsel uitgaan van de juistheid van de in het handelsregister met betrekking tot de onderneming opgenomen authentieke gegevens. Het is aan de desbetreffende onderneming om aan te tonen dat voor [verweerder] ten tijde van de overtreding kenbaar was dat de in het handelsregister opgenomen authentieke gegevens feitelijk onjuist waren.
5.1.2.
De toezichthouder heeft op 19 april 2022 eerst telefonisch met de heer [persoon B] gesproken en vervolgens heeft de heer [persoon A] ook deelgenomen aan dat telefoongesprek. Gelet op de uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 20 april 2022 en 2 mei 2022, die [verweerder] als productie 1 heeft overgelegd, stelt [verweerder] terecht dat de heren [persoon A] en [persoon B] ten tijde van de inspectie en ten tijde van het opleggen van het boetebesluit geen bestuurder waren van de onderneming. De rechtbank volgt [verweerder] in zijn standpunt dat de omstandigheid dat de heer [persoon A] zich kenbaar maakte als de leidinggevende van de heer [persoon B] niet maakt dat hij de onderneming rechtens vertegenwoordigde. Omdat het moment van de overtreding bepalend is, stelt [verweerder] ook terecht dat de omstandigheid dat de heer [persoon A] op 8 november 2022 alsnog als operationeel directeur met een beperkte volmacht is opgenomen in het handelsregister dat niet anders maakt.
5.1.3.
Nu het boetebesluit niet aan de heer [persoon A] en/of de heer [persoon B] is opgelegd, bestond er op grond van artikel 5:10a van de Awb dus geen verplichting om hen de cautie te geven.
5.1.4.
Het rapport van bevindingen bestaat bovendien deels uit wilsonafhankelijk materiaal. De rechtbank onderschrijft het standpunt van [verweerder] dat in dit geval het wilsonafhankelijke materiaal reeds voldoende is voor het vaststellen van een overtreding. Dat eiseres de overtreding heeft begaan, is namelijk vast te stellen op basis van de GFL-melding die door Jumbo supermarkten is gedaan en de omstandigheid dat de NVWA een dergelijke melding van eiseres niet heeft ontvangen. Bovendien stelt [verweerder] terecht dat de verklaringen van de heer [persoon B] en de heer [persoon A] van 19 april 2022 niet afwijken van hetgeen in het bezwaarschift en tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht. Ook de rechtbank is daarom van oordeel dan de onderneming niet in haar belangen is geschaad.
5.1.5.
Het beroep van eiseres op artikel 12i van de instellingswet Autoriteit Consument en Markt (ACM) slaagt niet. [verweerder] stelt zich namelijk terecht op het standpunt dat dit een bijzondere regeling voor de ACM is waarin het zwijgrecht uit artikel 5:10a, eerste lid en tweede lid, van de Awb voor deze organisatie verder is uitgebreid, maar dat deze regeling niet van toepassing is op het handelen van [verweerder] .
5.1.6.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres nog naar voren gebracht dat de inspecteurs van de NVWA nogmaals bij eiseres zijn langs geweest en dat [verweerder] daarvan ten onrechte geen stukken heeft ingebracht. De gemachtigde van [verweerder] heeft ter zitting gesteld dat dit waarschijnlijk ging om een herinspectie, dat herinspecties niet ongebruikelijk zijn en worden gehouden om te controleren of een overtreding inmiddels is beëindigd en dat eventuele stukken daarvan niet zijn aan te merken als op
dezezaak betrekking hebbende stukken, omdat de stukken niet ten grondslag zijn gelegd aan de besluitvorming. De rechtbank kan [verweerder] hierin volgen.
5.1.7.
De conclusie is dan ook dat van schending van de rechten van de verdediging geen sprake is.
Heeft eiseres artikel 19, eerste lid, van Vo. 178/2002 overtreden?
6. Eiseres betoogt dat zij niet van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat zij onveilige levensmiddelen in de handel heeft gebracht, zoals dit artikel voorschrijft. De roombroodjes zitten namelijk in transparante verpakkingen, waardoor een gemiddeld geïnformeerde en oplettende consument eenvoudig kan constateren dat de verpakking geen macarons bevat en het etiket dus onjuist is. Bovendien is van roombroodjes algemeen bekend dat deze het allergeen tarwe bevatten. Aldus is voor consumenten informatie beschikbaar over het vermijden van specifieke nadelige gezondheidseffecten, zoals artikel 14, derde lid, onder b, van Vo. 178/2002 dwingend voorschrijft. Roombroodjes zijn veilige producten, die bij normaal gebruik niet schadelijk zijn voor de gezondheid. Daarom was eiseres niet gehouden om de NVWA in kennis te stellen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.1.1.
De rechtbank stelt voorop dat de norm van artikel 19, eerste lid, van Vo. 178/2002 zich richt tot de exploitant van een levensmiddelenbedrijf, zoals eiseres. Omdat alleen overtreding van artikel 19, eerste lid, van Vo. 178/2002 aan het boetebesluit ten grondslag is gelegd, is voor de beoordeling of dit artikel is overtreden enkel relevant (1) of eiseres van mening was of redenen had om aan te nemen dat levensmiddelen die zij heeft geproduceerd en gedistribueerd niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoen en, zo ja, (2) of zij onmiddellijk de procedures heeft ingeleid om de betrokken levensmiddelen uit de handel te nemen en de bevoegde autoriteit daarvan in kennis heeft gesteld.
6.1.2.
De rechtbank is van oordeel dat het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat de aanleiding voor de inspectie was de GFL-melding door Jumbo. In het verslag van de hoorzitting in bezwaar op 5 september 2022 staat verder het volgende:
“De voorzitter vraagt of het klopt dat [naam eiseres] geen melding heeft gedaan bij de NVWA, nadat ze van Jumbo hoorde dat Jumbo een melding had gedaan. De heer [persoon A] geeft aan dat dat klopt.”
Eiseres had dus in ieder geval op het moment dat zij van Jumbo hoorde over de GFL-melding (door Jumbo)
redenenom aan te nemen dat levensmiddelen die zij heeft geproduceerd en gedistribueerd niet voldeden aan de voedselveiligheidsvoorschriften omdat daarop een onjuist etiket was aangebracht waarop het allergeen tarwe ten onrechte niet was vermeld. Dat is dus ongeacht of eiseres al dan niet
van mening wasdat de roombroodjes (als gevolg van het verkeerde etiket) waren aan te merken als onveilig of zelfs schadelijk levensmiddel. [verweerder] verwijt eiseres ook niet dat ze artikel 14 van Vo. 178/2002 heeft overtreden.
6.1.3.
De conclusie is dus dat eiseres onmiddellijk procedures had moeten inleiden en de NVWA daarvan op de hoogte moeten stellen door middel van een eigen GFL-melding. Door dit niet te doen, heeft zij artikel 19, eerste lid, van Vo. 178/2002 overtreden. Op grond van artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen was [verweerder] daarom in principe bevoegd om hiervoor aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen.
6.1.4.
Alles wat partijen hebben gesteld over de (on)veiligheid van het product (voor mensen met een tarwe-allergie inclusief gluten-intolerantie), de omstandigheid dat het in dit geval ging om 35 consumentenverpakkingen met roombroodjes, de omstandigheid dat Jumbo een GFL-melding heeft gedaan en dit dus bekend was bij de NVWA en het begrip "gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument" is voor de beoordeling niet relevant, nu dit allemaal niet kan afdoen aan de verplichting die voor eiseres voortvloeit uit artikel 19, eerste lid, van Vo. 178/2002. De rechtbank zal deze punten daarom verder niet bespreken.
Heeft [verweerder] gehandeld in strijd met zijn eigen interventiebeleid?
7. Eiseres betoogt - samengevat - dat niet valt in te zien dat en in hoeverre [verweerder] rekening heeft gehouden met de feiten en omstandigheden, zoals de ernst, omvang en het karakter van de overtreding, waaronder deze beweerdelijke overtreding is begaan. Het (direct) opleggen van een bestuurlijke boete verdraagt zich niet met het vereiste van subsidiariteit en proportionaliteit. In plaats daarvan had [verweerder] met een schriftelijke waarschuwing kunnen en moeten volstaan.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.1.1.
In het bestreden besluit heeft [verweerder] er terecht op gewezen dat, omdat eiseres een industriële brood- en banketbakkerij is, het Specifiek interventiebeleid NVWA voedselveiligheid industriële productie, vis, zuivel en eieren (Specifiek Interventiebeleid) [3] van toepassing is.
7.1.2.
[verweerder] heeft bij zijn besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete terecht betrokken dat uit het Specifiek interventiebeleid volgt dat sprake is van een klasse B-overtreding [4] en dat in het geval van een klasse B-overtreding sprake is van de interventie "Bestuurlijke boete en eventueel een corrigerende maatregel". Daarbij merkt [verweerder] terecht op dat het dus niet zo is dat, zoals eiseres lijkt te stellen, er voor [verweerder] een keuze is tussen een bestuurlijke boete of een corrigerende interventie. Er wordt bij een klasse B-overtreding direct een bestuurlijke boete opgelegd. Uit het beleid volgt dat het ook mogelijk is om daarnaast een aanvullende corrigerende sanctie op te leggen, zoals een last onder dwangsom. [verweerder] heeft daarvoor echter gelet op de feiten en omstandigheden van dit geval, waaronder de omvang, niet gekozen.
7.1.3.
Met betrekking tot haar standpunt dat [verweerder] had kunnen volstaan met een schriftelijke waarschuwing, heeft eiseres ook verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank. [5] Hierover stelt [verweerder] zich echter terecht op het standpunt dat die uitspraak gaat over een andere overtreding en daarmee ook een andere regel uit het Specifiek Interventiebeleid. Alleen al om die reden valt uit die uitspraak niet af te leiden dat er in dit geval is gehandeld in strijd met het Specifiek interventiebeleid.
7.1.4.
Ook heeft [verweerder] bij zijn besluit mogen betrekken dat eiseres er blijk van heeft gegeven de ernst van de situatie niet in te zien, aangezien zij meerdere malen heeft
aangegeven de noodzaak van het doen van een melding niet in te zien en dit in beroep herhaalt.
7.1.5.
Gelet op het voorgaande stelt [verweerder] zich terecht op het standpunt dat er voldoende rekening is gehouden met de ernst, omvang en het karakter van de overtreding en dat hij in overeenstemming heeft gehandeld met zijn eigen beleid.
Hoogte en evenredigheid van de opgelegde bestuurlijke boete
8. Uit het voorgaande volgt reeds dat de overtreding aan eiseres kan worden verweten. Verder is van belang dat de omstandigheid dat het niet onmiddellijk inleiden van de procedures om het betrokken levensmiddel uit de handel te nemen en de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te stellen, een gevaar voor de gezondheid kan opleveren. Daarom is sprake van een overtreding in klasse B [6] , waarvoor een basisboete van € 1.050,- geldt. [7] Eiseres heeft geen gronden aangevoerd over de hoogte van het boetebedrag. Zij heeft ook geen andere feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de hoogte van de boete onevenredig moet worden geacht, bijvoorbeeld in verband met de financiële situatie van de onderneming. Daarom heeft [verweerder] geen aanleiding hoeven zien om met toepassing van artikel 5:46, derde lid, van de Awb af te wijken van het wettelijk stelsel van gefixeerde boetes.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de bestuurlijke boete in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:10a
1. Degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen.
2. Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.
Artikel 5:46, eerste en derde lid
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Verordening (EG) nr. 178/2002
Artikel 14, eerste tot en met vierde lid
1. Levensmiddelen worden niet in de handel gebracht indien zij onveilig zijn.
2. Levensmiddelen worden geacht onveilig te zijn indien zij worden beschouwd als:
a. a) schadelijk voor de gezondheid;
b) (…).
3. Bij de beoordeling of een levensmiddel onveilig is, worden de volgende punten in aanmerking genomen:
a. a) (…)
b) de informatie die aan de consument wordt verstrekt, inclusief de informatie op het etiket, of andere informatie die algemeen voor consumenten beschikbaar is betreffende het vermijden van specifieke nadelige gezondheidseffecten van een bepaald levensmiddel of een categorie levensmiddelen.
4. Bij de beoordeling of een levensmiddel schadelijk voor de gezondheid is, worden de volgende punten in aanmerking genomen:
a. a) (…);
b) (…);
c) de bijzondere fysieke gevoeligheden van een specifieke categorie consumenten ingeval het levensmiddel voor die categorie consumenten bestemd is.
Artikel 19, eerste lid
Indien een exploitant van een levensmiddelenbedrijf van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een levensmiddel dat hij ingevoerd, geproduceerd, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd heeft niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet, leidt hij onmiddellijk de procedures in om het betrokken levensmiddel uit de handel te nemen wanneer dit de directe controle van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf heeft verlaten, en de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te stellen. Indien het product de consument bereikt kan hebben, stelt de exploitant de consumenten op doeltreffende en nauwkeurige wijze in kennis van de redenen voor het uit de handel nemen en roept zo nodig, wanneer andere maatregelen niet volstaan om een hoog niveau van gezondheidsbescherming te verwezenlijken, de reeds aan consumenten geleverde producten terug.
Verordening (EU) Nr. 1169/2011
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c
Overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 35 en behoudens de in dit hoofdstuk vervatte uitzonderingen zijn de volgende vermeldingen verplicht:
c) elke stof of technische hulpstof die wordt genoemd in bijlage II of die is afgeleid van een in bijlage II genoemd(e) stof of product welk(e) allergieën of intoleranties veroorzaakt, en die bij de vervaardiging of de bereiding van een levensmiddel wordt gebruikt en nog in het eindproduct aanwezig is, zelfs in een veranderde vorm;
BIJLAGE II
STOFFEN OF PRODUCTEN DIE ALLERGIEËN OF INTOLERANTIES VEROORZAKEN
1. Glutenbevattende granen, namelijk: tarwe (zoals spelt en khorasantarwe), rogge, gerst, haver of de hybride soorten daarvan en producten op basis van glutenbevattende granen, met uitzondering van:
a. a) glucosestroop op basis van tarwe, met inbegrip van dextrose ( 1 );
b) maltodextrinen op basis van tarwe ( 1 );
c) glucosestroop op basis van gerst;
d) granen die worden gebruikt voor de vervaardiging van alcoholhoudende distillaten waaronder ethylalcohol uit landbouwproducten.
Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen
Artikel 2, tiende lid(tot en met 31 december 2022)
Het is verboden ten aanzien van eet- en drinkwaren te handelen in strijd met de bij artikel 14, eerste lid, artikel 18, eerste tot en met vierde lid, artikel 19, en de krachtens artikel 18, vijfde lid, van verordening (EG) 178/2002 vastgestelde bepalingen.
Warenwetbesluit bestuurlijke boeten
Artikel 2, eerste lid
Voor elke in de bijlage omschreven overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens de Warenwet, bepaalt het in de kolommen I en II opgenomen bedrag de te betalen bestuurlijke boete (…).
Artikel 3, eerste en tweede lid
1. Het in kolom I van de bijlage genoemde bedrag van de bestuurlijke boete wordt opgelegd aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon welke op de dag waarop de overtreding is begaan 50 of minder werknemers telde.
2. Het in kolom II van de bijlage genoemde bedrag van de bestuurlijke boete wordt opgelegd aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon welke op de dag waarop de overtreding is begaan meer dan 50 werknemers telde.
Bijlage
AlgemeenI II
C-20 Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen
C-20.34 artikel 2, tiende lid € 525,- € 1.050,-

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2115.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ9676.
3.IB02-SPEC 39, versie 13, https://wetten.overheid.nl/BWBR0044394/2021-01-01, inmiddels vervangen door versie 14.
4.Zie Bijlage 6, regel 39R065910.
5.Uitspraak van 17 januari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:162.
6.(Risico op) ernstig gevaar voor mens, dier en/of milieu.
7.Begaan door een rechtspersoon die op de dag waarop de overtreding is begaan meer dan 50 werknemers telde.