ECLI:NL:RBROT:2023:4906

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
KTN-10436186_05062023
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing tegenverzoek tot loonbetaling tijdens ziekte en beoordeling van re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 juni 2023 uitspraak gedaan in een arbeidszaak tussen Centrum voor Prothese en Implantologie Rozenburg B.V. (Werkgever) en een werknemer (Werkneemster). Werkgever had een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar trok dit verzoek in tijdens de procedure. Werkneemster had een tegenverzoek ingediend tot betaling van loon en pensioenpremies, omdat zij sinds 1 maart 2023 geen loon meer had ontvangen. De kantonrechter oordeelde dat Werkneemster recht had op loonbetaling, omdat zij arbeidsongeschikt was en er geen sprake was van werkweigering. De kantonrechter wees het verzoek van Werkneemster grotendeels toe, waarbij Werkgever werd veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, vakantietoeslag en pensioenpremies. De kantonrechter oordeelde dat het overleggen van een deskundigenoordeel in deze omstandigheden niet van Werkneemster kon worden verlangd, gezien de verstoorde arbeidsverhouding en het gebrek aan tijdige inschakeling van een bedrijfsarts. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en Werkgever werd ook veroordeeld in de proceskosten van Werkneemster.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 10436186 VZ VERZ 23-4474
Uitspraak: 5 juni 2023
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
Centrum voor Prothese en Implantologie Rozenburg B.V.,
vestigingsplaats: Rozenburg, gemeente Rotterdam,
verzoekster,
verweerster in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken,
gemachtigde: mr. R.A.J. Zomer
tegen
[verweerster01],
woonplaats: [woonplaats01] , gemeente Goeree-Overflakkee,
verweerster,
verzoekster in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken,
gemachtigde: mr. M. Rooimans.
Partijen zullen hierna ‘Werkgever’ en ‘Werkneemster’ worden genoemd

1..De procedure

1.1.
Met een verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 4 april 2023, heeft Werkgever het verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen.
1.2.
Werkneemster heeft een verweerschrift met (voorwaardelijke) tegenverzoeken voorzien van bijlagen ingediend.
1.3.
Partijen hebben nadien aanvullende bijlagen in de procedure gebracht.
1.4.
Er is een mondelinge behandeling bepaald op 30 mei 2023 om 9:30 uur.
1.5.
Bij per e-mail verzonden brief van 26 mei 2023 heeft de gemachtigde van Werkgever te kennen gegeven het verzoek in te trekken, kort gezegd omdat er geen belang meer zou zijn bij het ontbindingsverzoek omdat de praktijk per 1 mei 2023 verkocht is aan een derde en Werkneemster van rechtswege in dienst is getreden bij die derde. Ook is verweer gevoerd tegen het tegenverzoek tot betaling van loon en pensioenpremies. Verder is meegedeeld dat van de zijde van Werkgever niemand zal verschijnen bij de mondelinge behandeling.
1.6.
Op 30 mei 2023 is de zaak tijdens de mondelinge behandeling besproken met Werkneemster, bijgestaan door mr. Rooimans. De kantonrechter heeft gezegd mondeling uitspraak te willen doen en te kennen wat de beslissing in hoofdlijnen zal zijn. Gelet op de afwezigheid van Werkgever is het doen van een mondelinge uitspraak niet mogelijk (art. 29a lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Daarom is de datum van de beschikking bepaald op vandaag.

2..De beoordeling

2.1.
Werkneemster is sinds 12 oktober 2021 voor 24 uur per week in dienst van Werkgever en heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, met een salaris van € 1.706,60 bruto per maand vermeerderd met 8% vakantietoeslag. Op 11 oktober 2022 is Werkneemster uitgevallen door ziekte voor haar werkzaamheden als senior tandartsassistente / praktijkmedewerker.
2.2.
Werkgever heeft na een aantal maanden een bedrijfsarts ingeschakeld. Dit heeft geleid tot een telefonisch consult met Werkneemster op 17 maart 2023. In de door de bedrijfsarts opgestelde probleemanalyse staat onder meer dat sprake is van arbeidsongeschiktheid door ziekte in combinatie met een verstoorde arbeidsverhouding. Er was al sprake van ziekte voordat de verstoorde arbeidsverhouding ontstond en de beperkingen lijken te zijn toegenomen door de verstoorde arbeidsverhouding. Ten aanzien van de vraag wat het einddoel van de re-integratie is, waarop het plan van aanpak gericht moet worden, is aangevinkt: werkhervatting in de eigen functie. In het formulier is ten aanzien van de vraag of de werknemer benutbare mogelijkheden heeft - verkort weergegeven - geschreven:
“De aangegeven beperkingen maken werknemer momenteel ongeschikt voor aangepast en eigen werk in alle deeltaken en volle omvang. Mijn advies is om werknemer niet te belasten met werk. Ik adviseer werknemer te focussen op herstel en behandeling de komende weken. Verder adviseer ik werknemer en werkgever zo snel mogelijk met elkaar in gesprek te gaan om tot oplossingen te komen t.a.v. de verstoorde arbeidsverhouding. Indien nodig kan dit middels een mediation traject”.
2.3.
Bij e-mailbericht van 20 maart 2023 heeft Werkgever Werkneemster opgeroepen om weer aan het werk te gaan in (volgens haar) passende arbeid.
2.4.
Bij brief van 21 maart 2023 heeft Werkgever - verkort weergegeven - aan Werkneemster meegedeeld dat zij niet op het werk verschenen is, dat sprake is van werkweigering en dat daarom geen loon verschuldigd is. Werkneemster is erop gewezen dat zij geen recht heeft op loon als zij op 22 maart 2023 niet op het werk verschijnt. Daarnaast is aangekondigd dat een verzoek zal worden gedaan aan de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Bij e-mailbericht van 22 maart 2023 7:54 uur, heeft de gemachtigde van Werkneemster hierop gereageerd en, onder verwijzing naar de probleemanalyse van de bedrijfsarts, te kennen gegeven dat Werkneemster arbeidsongeschikt is en voorlopig rust nodig heeft om te herstellen en dat de bedrijfsarts niet geadviseerd heeft om het werk op te bouwen. Gewezen is op de mogelijkheid van een deskundigenoordeel van het UWV als werkgever het oneens is met het advies van de bedrijfsarts. Werkgever heeft vervolgens het loon met terugwerkende kracht per 1 maart 2023 stopgezet en kort daarna een ontbindingsverzoek ingediend.
2.5.
Zoals vermeld heeft Werkgever een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst gedaan, maar inmiddels is dat ingetrokken. Dit verzoek hoeft daarom niet meer behandeld te worden.
2.6.
Het zelfstandig tegenverzoek van Werkneemster is - samengevat - om Werkgever te veroordelen tot betaling aan Werkneemster haar loon met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten, en aan het pensioenfonds de maandelijkse pensioenpremies, een en ander vanaf 1 maart 2023 tot het einde van de arbeidsovereenkomst, en met rente. Ook verzoekt Werkneemster een verklaring voor recht dat Werkgever maandelijks de pensioenpremies verschuldigd is aan het Pensioenfonds Zorg en Welzijn ten behoeve van haar voor zowel het werknemers- als het werkgeversdeel tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Daarnaast verzoekt Werkneemster om het loon en de pensioenpremie op de voet van artikel 7:625 BW te verhogen met 50%. Voorts verzoekt Werkneemster om verstrekking aan haar van correcte bruto/netto specificaties vanaf oktober 2022 en de jaaropgave 2021, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte daarvan dat in gebreke wordt gebleven aan de veroordeling te voldoen. Tot slot verzoekt Werkneemster om een veroordeling tot betaling aan haar van de proceskosten met rente en de nakosten.
2.7.
Werkgever is het niet eens met het verzoek. Hij stelt - samengevat en voor zover van belang - dat op hem een re-integratieverplichting rust. Werkneemster is aangeboden om weer aan de slag te gaan, uitsluitend om de voordeur te bewaken, telefonisch contact te hebben met patiënten en het plannen van afspraken, dus zonder de belastende omstandigheden waarvoor Werkneemster beperkt is geacht. Dit zijn volgens Werkgever passende werkzaamheden. Na te zijn gewaarschuwd, is Werkneemster zonder nadere verklaring niet op het werk verschenen, ook niet om een gesprek te voeren. Dit is aangemerkt als werkweigering op grond waarvan Werkneemster het recht op loonbetaling heeft verloren. Het loon is betaald tot 1 maart 2023 en nadien op goede gronden gestaakt. Ten aanzien van het niet betalen van loon is geen sprake van toerekenbaarheid. De vordering dient niet-ontvankelijk verklaard of afgewezen te worden, gelet op het ontbreken van een deskundigenoordeel (art. 7:629a lid 1 BW) en de werkweigering, althans dient te worden gematigd, aldus Werkgever.
2.8.
De kantonrechter is het niet eens met het verweer en wijst de verzoeken van Werkneemster grotendeels toe, op de wijze en om de redenen als hieronder vermeld.
2.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter doen zich omstandigheden voor op grond waarvan het overleggen van een deskundigenoordeel in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet van Werkneemster kan worden verlangd. Het gaat om het volgende. Dat Werkneemster in oktober 2022 uitgevallen is wegens ziekte en nog steeds ziek is, is niet gemotiveerd betwist. Er is maandenlang gewacht met het inschakelen van een bedrijfsarts na de ziekmelding van Werkneemster, ondanks verzoeken daartoe van Werkneemster. Uit de probleemanalyse van 17 maart jl. blijkt duidelijk dat de bedrijfsarts van oordeel is dat Werkneemster op dat moment niet met werk te belasten is, noch in haar eigen werk noch in aangepast werk, vanwege een combinatie van medische problemen en een arbeidsconflict. Uitgangspunt is dat de partij die het niet eens is met het oordeel van de bedrijfsarts een deskundigenoordeel vraagt, zoals de advocaat van Werkneemster ook aan Werkgever heeft geschreven. Dit heeft Werkgever niet gedaan. Werkgever roept Werkneemster direct na ontvangst van de probleemanalyse op om te komen werken en zet met terugwerkende kracht per 1 maart 2023 het loon stop, terwijl klaarblijkelijk geen sprake is van werkweigering of van een situatie als bedoeld in artikel 7:629 lid 3 BW waarin een loonstop gerechtvaardigd is. In de brief waarin de loonstop wordt aangekondigd wordt ook direct vermeld dat er een ontbindingsverzoek zal worden ingediend. Dat ontbindingsverzoek is kort daarna ook ingediend. Het ontbindingsverzoek is op de valreep – in de middag op de laatste werkdag voor de zitting – weer ingetrokken, omdat de praktijk per 1 mei verkocht zou zijn. Door Werkneemster en haar advocaat is bij de mondelinge behandeling verklaard dat dit bericht hen niet tijdig heeft bereikt en dat evenmin contact is opgenomen door Werkgever, diens advocaat of door de nieuwe eigenaar over de gestelde verkoop van de praktijk, die kennelijk ruim vier weken eerder heeft plaatsgevonden. Gelet op voorgaande gang van zaken en de inmiddels ernstig verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen, waarbij het geschil zich zodanig heeft verdiept dat inschakeling van de rechter klaarblijkelijk onvermijdelijk was geworden, kan het overleggen van een deskundigenoordeel in dit geval in redelijkheid niet van Werkneemster worden gevergd. Werkneemster heeft in de gegeven bijzondere omstandigheden dus terecht een beroep gedaan op de uitzondering van artikel 7:629a lid 2 BW.
2.10.
Niet betwist is dat Werkgever vanaf 1 maart 2023 geen loon betaald heeft aan Werkneemster en ook de maandelijks te betalen pensioenpremie niet heeft afgedragen aan het Pensioenfonds Zorg en Welzijn. De hoogte van de hiermee gemoeide bedragen is ook niet in geschil. Het gaat inmiddels om € 5.119,80 bruto aan loon, namelijk drie maanden loon à € 1.706,60 bruto per maand. Werkgever wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag plus het loon van Werkneemster vanaf de maand juni 2023 steeds voor het einde van iedere maand. Voor matiging van de loonvordering is geen enkele aanleiding. Werkneemster heeft ook recht op betaling van vakantietoeslag van 8% van het bruto jaarsalaris, dat blijkens de arbeidsovereenkomst in één keer moet worden uitbetaald in de maand juni. Werkgever wordt tevens veroordeeld om vanaf 1 maart 2023 € 275,64 netto per maand aan pensioenpremie af te dragen aan het Pensioenfonds Zorg en Welzijn.
2.11.
De verzochte verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW wordt deels toegewezen tot 50% over het loon van de maanden maart en april 2023. Voor matiging van de wettelijke verhoging ziet de kantonrechter in de gegeven omstandigheden geen enkele reden. De wettelijke verhoging over het loon van de maand mei 2023 wordt afgewezen, omdat ten tijde van de mondelinge behandeling dat loon nog niet vertraagd is. Dat geldt ook voor het toekomstig loon. De wettelijke verhoging over de pensioenpremie wordt eveneens afgewezen, omdat daarvoor geen grondslag is. De rente wordt toegewezen over het loon, voor zover dat niet is uitbetaald, steeds vanaf de eerste van de maand volgend op die waarop de loonbetaling betrekking heeft, omdat uit de arbeidsovereenkomst volgt dat het loon uiterlijk op de laatste dag van de maand uitbetaald moet worden.
2.12.
Het verzoek om afgifte van de bruto/netto specificaties vanaf oktober 2022 en de jaaropgave over 2021 wordt toegewezen als verzocht. De kantonrechter ziet aanleiding om de gevraagde dwangsom af te wijzen, gelet op de omstandigheid dat sprake is van een nieuwe eigenaar van de praktijk.
213. De verzochte verklaring voor recht wordt afgewezen, want uit de arbeidsovereenkomst volgt reeds dat pensioenpremie door Werkgever afgedragen moet worden en de hoogte daarvan kan in de loop van de tijd afwijken van het genoemde bedrag van € 275,64 netto.
2.14.
Werkgever krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Werkneemster tot vandaag vast op € 793,- aan salaris voor de gemachtigde. Voor kosten die Werkneemster maakt na deze uitspraak moet Werkgever een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In deze beschikking hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt toegewezen.
2.15.
Deze beschikking wordt, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3..De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt Werkgever om aan Werkneemster te betalen:
  • € 5.119,80 bruto aan loon € 409,58 bruto aan vakantietoeslag over de maanden maart, april en mei 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de loonbedragen van € 1.706,60 bruto per maand steeds vanaf de eerste van de maand volgend op die waarop het betreffende loonbedrag betrekking heeft tot de dag van volledige betaling;
  • € 1.706,60 bruto aan wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW over het loon van de maanden maart en april 2023 (50% van € 1.706,60 maal 2);
  • haar maandelijkse loon vanaf juni 2023 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, steeds uiterlijk op de laatste dag van de maand;
3.2.
veroordeelt Werkgever om binnen veertien dagen ten behoeve van Werkneemster achterstallige pensioenpremies (werkgevers- en werknemersdeel) aan het Pensioenfonds Zorg en Welzijn af te dragen van € 275,64 netto per maand vanaf maart 2023 en bewijs van betaling daarvan aan Werkneemster toe te zenden;
3.3.
veroordeelt Werkgever om binnen veertien dagen aan Werkneemster te verstrekken:
- deugdelijke bruto/netto specificaties van de maandelijkse loonbetalingen vanaf de maand oktober 2022;
- de jaaropgave 2021;
3.4.
veroordeelt Werkgever in de proceskosten die aan de kant van Werkneemster tot vandaag worden vastgesteld op € 793,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
3.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Frikkee, kantonrechter, en vandaag in het openbaar uitgesproken.
465