ECLI:NL:RBROT:2023:4821

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
C/10/657079 / KG ZA 23-361
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voldoening van een voorschot op het erfdeel uit de nalatenschap van de eerstoverleden ouder

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert eiser, een zoon van de overleden vader en moeder, een voorschot op zijn erfdeel uit de nalatenschap van zijn vader. Eiser en gedaagde, zijn zus, zijn de enige erfgenamen van hun ouders, die respectievelijk op 9 januari 2021 en 22 maart 2022 zijn overleden. De vader heeft in zijn testament bepaald dat zijn echtgenote, de moeder van eiser en gedaagde, alle goederen van zijn nalatenschap verkrijgt, terwijl de moeder in haar testament de kinderen als erfgenamen heeft benoemd. Eiser heeft de nalatenschap van zijn moeder beneficiair aanvaard, terwijl gedaagde deze zuiver heeft aanvaard.

Eiser stelt dat zijn erfdeel opeisbaar is geworden na het overlijden van de moeder en vordert een voorschot van € 50.000,00 op zijn erfdeel, omdat hij in een Tbs-kliniek verblijft en zijn financiële situatie problematisch is. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat eiser niet-ontvankelijk is, omdat hij niet in zijn hoedanigheid van vereffenaar is gedagvaard. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat eiser ontvankelijk is in zijn vordering, omdat beide partijen de enige erfgenamen en vereffenaars zijn van de nalatenschap van hun moeder.

De voorzieningenrechter overweegt dat de vordering van eiser voldoende aannemelijk is en dat er een spoedeisend belang is bij de toewijzing van het voorschot. De rechter wijst de subsidiaire vordering toe en stelt het voorschot vast op € 30.000,00, met een dwangsom van € 300,00 per dag voor het geval gedaagde niet aan de veroordeling voldoet. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 7 juni 2023 door mr. Th. Veling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/657079 / KG ZA 23-361
Vonnis in kort geding van 7 juni 2023
in de zaak van
[eiser01],
verblijvende in [plaats01] ,
eiser,
advocaat mr. A.D. Bauer-van Erp te Middelharnis,
tegen
[gedaagde01],
wonende in [woonplaats01] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 mei 2023, met producties 1 tot en met 6
  • producties 7 en 8 van eiser
  • producties 1 tot en met 5 van gedaagde
  • de mondelinge behandeling gehouden op 24 mei 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eiser en gedaagde zijn broer en zus. Zij zijn de kinderen van de op 9 januari 2021 overleden [vader01] (hierna: vader) en de op 22 maart 2022 overleden [moeder01] (hierna: moeder).
2.2.
[vader01] heeft over zijn nalatenschap beschikt bij testament van 12 juli 1977. [vader01] heeft in zijn testament, voor zover hier relevant, het volgende bepaald:

te legateren: aan zijn voornoemde echtgenote al zijn roerende lichamelijke en onroerende goederen of de zodanige daarvan als zij zal verlangen, tegen inbreng in- of verrekening met zijn nalatenschap van de som waarop die goederen zullen worden gewaardeerd op de wijze als bij de Wet is bepaald ten aanzien van boedelscheidingen waarbij minder jarigen betrokken zijn;
voorts te legateren: aan zijn voornoemde echtgenote, mede ter voldoening aan de op hem rustende verzorgingsplicht jegens zijn genoemde echtgenote, boven haar erfdeel bij versterf het vruchtgebruik van het overig deel zijner nalatenschap, levenslang of tot hertrouwen, onder bepaling dat de vruchtgebruikster vrijgesteld zal zijn van de verplichting tot zekerheidstelling, vrij zal zijn in het beheer over de aan vruchtgebruik onderworpen zaken en vrij zal zijn in de belegging en wederbelegging daarvan.”
2.3.
De nalatenschap van vader is zuiver aanvaard.
2.4.
In 2021, na het overlijden van vader, heeft de notaris een voorlopige boedelbeschrijving opgesteld van de huwelijksgoederengemeenschap (die tussen vader en moeder heeft bestaan) en van de nalatenschap van vader.
2.5.
Blijkens een notariële verklaring van erfrecht van 21 december 2022 heeft moeder over haar nalatenschap beschikt bij testament van 12 juli 1977. [moeder01] heeft eiser en gedaagde als haar enige erfgenamen achtergelaten, ieder van hen voor één/tweede gedeelte van de nalatenschap. Gedaagde heeft de nalatenschap van moeder zuiver aanvaard en eiser beneficiair. De advocaten van partijen zijn tot boedelgevolmachtigden in de nalatenschap van moeder benoemd. Zij zijn gezamenlijk bevoegd tot beheer en beschikking over de goederen van de nalatenschap van moeder.
2.6.
De relatie tussen partijen is ernstig verstoord.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
gedaagde, en voor zover nodig haar boedelgevolmachtigde, te veroordelen haar/zijn medewerking te verlenen aan voldoening van het erfdeel van eiser uit hoofde van de nalatenschap van vader ad € 87.597,10;
te bepalen dat het in deze te wijzen vonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van gedaagde, dan wel haar boedelgevolmachtigde, in geval zij/hij na betekening van het in deze te wijzen vonnis niet binnen twee weken aan de veroordeling tot betaling van het erfdeel van eiser in de nalatenschap van vader, subsidiair het voorschot, heeft voldaan;
subsidiair:
3. gedaagde, en voor zover nodig haar boedelgevolmachtigde, te veroordelen haar/zijn medewerking te verlenen aan voldoening van een voorschot op het erfdeel van eiser in de nalatenschap van vader van € 50.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen bedrag;
4. op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat gedaagde, althans haar boedelgevolmachtigde, na betekening van het in deze te wijzen vonnis weigerachtig is aan de inhoud van het vonnis te voldoen;
primair en subsidiair:
5. gedaagde te veroordelen in de kosten van onderhavige procedure, de nakosten en het salaris van de advocaat daaronder begrepen.
3.2.
Gedaagde voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gedaagde heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat zij niet in haar hoedanigheid van vereffenaar is gedagvaard.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.2.1.
Vooropgesteld wordt dat niet in geschil is dat de erfgenamen van vader en moeder eiser en gedaagde zijn en dat er verder geen andere erfgenamen zijn. Omdat (alleen) de nalatenschap van moeder beneficiair is aanvaard door eiser dient (alleen) de nalatenschap van moeder te worden vereffend. Op grond van de wet zijn alle erfgenamen vereffenaar en in die hoedanigheid bevoegd de te vereffenen nalatenschap te beheren en af te wikkelen.
4.2.2.
Een vereffenaar heeft in een nalatenschap een privatieve bevoegdheid voor wat betreft vragen die de omvang en samenstelling van de nalatenschap betreffen. Dit betekent dat een vereffenaar in beginsel als enige gerechtigd is om procedures te voeren over de omvang en samenstelling van de nalatenschap.
4.2.3.
Eiser heeft in de dagvaarding aan het gevorderde ten grondslag gelegd dat hij een vordering op de nalatenschap van moeder heeft in verband met het aan hem toekomende erfdeel in de nalatenschap van vader, dat met het overlijden van moeder opeisbaar is geworden. Omdat daarmee sprake is van een schuld aan eiser die uit de nalatenschap van moeder moet worden voldaan, rust op gedaagde de verplichting om aan de voldoening daarvan haar medewerking te verlenen, aldus eiser.
4.2.4.
De redenering die eiser aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd impliceert dat eiser daarmee een voorschot wil nemen op de vereffening van de nalatenschap van moeder. Een dergelijke vordering kan alleen tegen de vereffenaar(s) worden ingesteld. De beantwoording van de vraag in welke hoedanigheid gedaagde is gedagvaard vergt uitleg van de dagvaarding. Op grond van artikel 3:59 BW zijn de artikelen 3:33 en 35 BW op deze uitleg van overeenkomstige toepassing.
4.2.5.
Vaststaat dat in de dagvaarding niet met zoveel woorden is benoemd dat gedaagde in haar hoedanigheid van vereffenaar in deze procedure is betrokken. Uit het hiervoor overwogene volgt echter dat dit op zichzelf niet beslissend is. In dit geval is met name van belang dat partijen zowel de enige erfgenamen als de enige vereffenaars zijn, terwijl de vordering uitsluitend begrepen kan worden als een voorschot op de vereffening van de nalatenschap van moeder. In die situatie kan gedaagde redelijkerwijs niet hebben betwijfeld dat eiser haar in haar hoedanigheid van vereffenaar heeft gedagvaard. Dat geldt temeer nu gedaagde wordt bijgestaan door haar advocaat die met de advocaat van eiser als professionele boedelgevolmachtigden gezamenlijk bevoegd zijn tot beheer en beschikking over de goederen van de door eiser beneficiair aanvaarde nalatenschap van moeder, waartoe ook de erfdeelschuld aan eiser uit hoofde van de nalatenschap van vader behoort.
Dit leidt ertoe dat eiser kan worden ontvangen in (alle onderdelen van) zijn vordering. De procedure wordt aldus voortgezet tegen gedaagde pro se (als erfgenaam van vader) en in haar hoedanigheid van erfgenaam/vereffenaar in de nalatenschap van moeder.
4.3.
Eiser vordert dat gedaagde haar medewerking verleent aan voldoening van (een voorschot op) zijn erfdeel in de nalatenschap van vader. Volgens eiser is zijn erfdeel opeisbaar geworden op het moment dat moeder op 22 maart 2022 overleed. De vordering van eiser heeft materieel raakvlakken met een geldvordering. Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is.
4.4.
Gedaagde heeft het spoedeisend belang van eiser bij zijn vordering betwist. De voorzieningenrechter volgt gedaagde niet in haar betwisting en acht het spoedeisend belang van eiser bij (alle onderdelen van) zijn vordering in voldoende mate aannemelijk. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
Eiser verblijft in een Tbs-kliniek. Als feit van algemene bekendheid wordt aangenomen dat eiser als gevolg van zijn verblijf in die kliniek niet in staat is inkomen te vergaren, maar wel uitgaven moet verrichten voor zijn dagelijkse levensonderhoud. Aannemelijk is ook dat de kosten van levensonderhoud hoger zijn dan wanneer eiser in vrijheid zou leven. Verder heeft eiser onbetwist gesteld dat zijn advocaatkosten voor eigen rekening komen (volgens eiser nu al € 18.000,00). Niet in geschil is dat eiser van moeder tot aan haar overlijden voor uitgaven ten behoeve van zijn levensonderhoud een maandelijkse bijdrage ontving. Met haar overlijden is de verstrekking van die bijdrage gestopt, terwijl de lasten zijn blijven doorlopen. Gelet op een en ander heeft eiser voldoende aannemelijk gemaakt dat hij onmiddellijk behoefte heeft aan voldoening van (een voorschot op) zijn erfdeel. Dat eiser over vermogen beschikt waaruit hij bedoelde lasten kan voldoen, heeft gedaagde wel gesuggereerd, maar niet concreet gemaakt. Hieraan doet niet af dat eiser enige tijd geleden al ruim € 7.000,00 heeft ontvangen in verband met de verkoop van de auto van vader en moeder, alleen al niet vanwege de omvang van de advocaatkosten.
4.6.
Vaststaat dat de nalatenschap van vader is opengevallen op 9 januari 2021. De voorzieningenrechter leidt uit het testament van vader af 1) dat hij tot zijn erfgenamen heeft benoemd zijn erfgenamen bij versterf (moeder, eiser en gedaagde), 2) dat hij, tegen inbreng of verrekening van de waarde daarvan, aan moeder alle goederen van de nalatenschap heeft gelegateerd en 3) dat hij ook het vruchtgebruik van alle goederen die niet tot haar erfdeel bij versterf behoren aan moeder heeft gelegateerd. [moeder01] is op 22 maart 2022 overleden. Uitgangspunt is daarom dat de erfdeelvorderingen van partijen in de nalatenschap van vader per de overlijdensdatum van moeder opeisbaar zijn geworden. In de nalatenschap van moeder bevindt zich dus een (onvoorwaardelijke) schuld aan partijen uit hoofde van de nalatenschap van vader.
4.7.
Een kort geding leent zich, gelet op het voorlopige karakter van de procedure, niet voor verdeling van de nalatenschap van vader (HR 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:503). Toewijzing van de primaire vordering vergt feitelijk dat de verdeling wordt bepaald. De primaire vordering is daarom niet toewijsbaar.
4.8.
De subsidiaire vordering strekt tot het verkrijgen van een voorschot op het erfdeel van eiser in de nalatenschap van vader. Die vordering kan worden toegewezen als het in hoge mate aannemelijk is dat in een bodemprocedure over de verdeling geoordeeld zal worden dat eiser ten minste recht heeft op een bedrag ter hoogte van dat voorschot (vergelijk HR 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499). Dat is het geval. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.9.
Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat partijen in hun hoedanigheden van erfgenamen van hun ouders en vereffenaars in de nalatenschap van moeder het nagenoeg eens zijn over de hoogte van de vordering die zij beiden op de nalatenschap van moeder hebben in verband met hun erfdeel in de nalatenschap van vader. Ook als een door gedaagde betwiste post van € 2.500,00 ter zake van de postzegelverzameling buiten beschouwing wordt gelaten, geldt dat partijen het erover eens zijn dat de erfdelen van eiser en gedaagde in de nalatenschap van vader neerkomen op € 87.180,43 per erfgenaam. Niet in geschil is verder dat het saldo van de nalatenschap van moeder, ook na aftrek van de naar verwachting nog op te voeren schulden, positief is en dat dit saldo de vorderingen van partijen uit hoofde van de nalatenschap van vader ruimschoots overtreft. Een restitutierisico speelt in dit verband dus geen rol. Bij deze stand van zaken behoeft eiser de afwikkeling ineens van beide nalatenschappen niet af te wachten. Dit geldt ook nu tussen partijen discussie bestaat over allerlei (emotionele) aspecten die een definitieve afwikkeling van de nalatenschappen van hun ouders (mogelijk) (kunnen) tegenwerken.
4.10.
Op grond van het hiervoor overwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat grond bestaat voor toewijzing van de subsidiaire vordering, zij het dat de hoogte van het voorschot zekerheidshalve wordt gesteld op € 30.000,00. Dit bedrag is zodanig hoog dat daarmee voldoende aan het belang van eiser tegemoet wordt gekomen en laag genoeg om het risico te vermijden dat de vordering van eiser uiteindelijk toch lager blijkt te zijn. Aan de voldoening van dat bedrag heeft de voorzieningenrechter een termijn verbonden. De veroordeling wordt uitgesproken ten laste van alleen gedaagde en niet ook ten laste van de in deze procedure niet als partij betrokken boedelgevolmachtigde van gedaagde.
4.11.
De voorzieningenrechter ziet, gelet op de toezegging die namens gedaagde ter zitting is gedaan tot het verlenen van medewerking, aanleiding om de gevraagde dwangsom beperkt en gemaximeerd toe te wijzen (3.1 sub 4).
4.12.
Tijdens de zitting heeft gedaagde naar voren gebracht dat, als aan eiser een voorschot zou worden toegekend, het voor de hand ligt dat eenzelfde voorschot ook aan haar wordt toegekend. Gedaagde heeft geen eis in reconventie ingesteld. De voorzieningenrechter heeft daarom geen basis om ten gunste van gedaagde een dergelijke voorziening te treffen.
4.13.
De voorzieningenrechter ziet in deze erfrechtelijke verdelingskwestie tussen broer en zus geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijk te hanteren proceskostencompensatie.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde om haar medewerking te verlenen aan voldoening aan eiser binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis van een voorschot op het erfdeel van eiser in de nalatenschap van vader van € 30.000,00 (dertigduizend euro),
5.2.
veroordeelt gedaagde om aan eiser een dwangsom te betalen van € 300,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 30.000,00 is bereikt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2023.
1734/1980