ECLI:NL:RBROT:2023:4679

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
ROT 22/4658
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering. Eiser had zijn aanvraag om een WIA-uitkering ingediend, welke door verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, was afgewezen met een primair besluit op 20 december 2021. Na bezwaar had verweerder op 15 september 2022 het bezwaar gegrond verklaard en een WIA-uitkering toegekend vanaf 21 oktober 2021. Eiser ging echter in beroep tegen dit besluit, omdat hij van mening was dat zijn arbeidsongeschiktheid niet correct was vastgesteld. De rechtbank heeft op 23 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn vader. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek dat door verweerder is uitgevoerd niet zorgvuldig is geweest, omdat er geen spreekuurcontact heeft plaatsgevonden met een geregistreerd verzekeringsarts. De rechtbank oordeelt dat de motivering van de verzekeringsarts onvoldoende is om af te zien van een spreekuurcontact, vooral gezien de medische klachten van eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4658

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. M.B. Ullah),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA [1] -uitkering. Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 20 december 2021 afgewezen.
Met het bestreden besluit van 15 september 2022 heeft verweerder eisers bezwaar daartegen gegrond verklaard en aan eiser een WIA-uitkering toegekend vanaf 21 oktober 2021. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft een nader medisch stuk ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn vader en bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser is werkzaam geweest als algemeen medewerker kraamstal op een varkensboerderij en is voor dit werk uitgevallen op 24 oktober 2019. Naar aanleiding van eisers aanvraag om een WIA-uitkering heeft een primaire arts onderzoek verricht. De primaire arts heeft toegelicht dat eiser werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de FML [2] van 18 november 2021, geldig vanaf 12 november 2021.
Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige met deze FML uiteengezet dat eiser zijn eigen arbeid niet meer kan verrichten, en heeft passende functies geselecteerd, gelet op eisers mogelijkheden en beperkingen. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat eiser met deze functies 32,93% minder kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, en daarmee dus minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
2. Naar aanleiding van eisers bezwaar tegen het primaire besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht. In de rapportage van 9 augustus 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is, en dat daarom terecht een FML is opgesteld. Ten aanzien van die FML heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien om aanvullende beperkingen vast te stellen, vanwege eisers hernia, de hevige pijnen in de onderrug, en eisers autismespectrumstoornis. De nieuwe FML is vastgesteld op 9 augustus 2022, geldig vanaf 12 november 2021.
Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige opnieuw onderzoek verricht en in de rapportage van 15 augustus 2022 toegelicht dat, gelet op de nieuwe FML, niet alle eerder geselecteerde functies geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met de (nieuw) geselecteerde passende functies geconcludeerd dat eiser 35,17% arbeidsongeschikt is.
3. Bij schrijven van 23 augustus 2022 heeft verweerder aan eiser een voornemen kenbaar gemaakt om te beslissen op eisers bezwaar, en te bepalen dat eiser vanaf 21 oktober 2021 recht zou hebben op een WIA-uitkering. Aan eiser is de mogelijkheid geboden om tegen het voornemen een zienswijze in te brengen. Nadat eiser daarvan geen gebruik heeft gemaakt, heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

Het beroep van eiser

4. In beroep voert eiser aan dat zijn bezwaren als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. Hij betoogt verder dat het onjuist is dat hij 35,17% arbeidsongeschikt is en dat hij meer beperkt is dan verweerder heeft gesteld. Er is onder meer onvoldoende rekening gehouden met zijn verminderde energie en belastbaarheid. Eiser kan geen enkele arbeid verrichten en is volledig arbeidsongeschikt. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd in de hele procedure en niet zorgvuldig tot stand gekomen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij in de hele procedure niet door een verzekeringsarts op spreekuur is onderzocht, waarmee het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is verricht. [3] Eiser voert verder aan dat in de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eveneens onvoldoende rekening is gehouden met eisers beperkingen.
Eiser heeft ter adstructie van zijn standpunten nog een medicatielijst van 30 maart 2023 ingediend.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank moet aan de hand van eisers beroepsgronden beoordelen of verweerder terecht aan eiser een WIA-uitkering heeft toegekend vanaf 21 oktober 2021, omdat hij 35,17% arbeidsongeschikt is.
6. Ten aanzien van de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek overweegt de rechtbank dat het medisch onderzoek heeft bestaan uit dossieronderzoek, een anamnese, lichamelijk en psychisch onderzoek door een primaire arts (geen geregistreerd verzekeringsarts), wat in bezwaar en op de hoorzitting is aangevoerd, als ook op informatie van de behandelend sector.
In een aanvullende rapportage van 5 december 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat een (nader) spreekuurcontact door een geregistreerd verzekeringsarts geen toegevoegde waarde zou hebben. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat eisers klachten en beperkingen goed zijn onderzocht en beschreven, en dat iedere arts het zo behoort te doen waarbij het niet uitmaakt of het een AIOS [4] , ANIOS [5] en verzekeringsarts is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat hij het onderzoek (als verzekeringsarts) op dezelfde wijze zou uitvoeren en beschrijven.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat hijzelf bij de hoorzitting in bezwaar aanwezig is geweest en eiser heeft kunnen observeren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van eisers medisch dossier en zeer uitvoerige informatie van eisers behandelaars de FML gewijzigd vastgelegd. Een nader fysiek spreekuurcontact heeft geen toegevoegde waarde.
7. Eiser is in de primaire fase onderzocht door een basisarts zonder dat een verzekeringsarts daarbij aanwezig is geweest. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deelgenomen aan de hoorzitting. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [6] (de Raad) kan een hoorzitting niet worden gelijkgesteld met (de beslotenheid van) een spreekuur.
Uit rechtspraak [7] blijkt verder dat, in het geval dat geen fysiek spreekuurcontact heeft plaatsgevonden met een geregistreerd verzekeringsarts, in bezwaar een spreekuurcontact door een verzekeringsarts moet plaatsvinden, tenzij daar geen aanleiding voor is. In rechtsoverweging 4.5 heeft de Raad overwogen dat de verzekeringsarts op basis van de klachten van betrokkene en de medische stukken moet motiveren dat er geen aanleiding is om hem nader te onderzoeken op spreekuur.
8. De rechtbank is van oordeel dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven motivering onvoldoende is voor de conclusie dat kon worden afgezien van een onderzoek met de verzekeringsarts bezwaar en beroep op spreekuur. Zoals de Raad meerdere malen heeft overwogen, kan aan een onderzoek door een niet als verzekeringsarts geregistreerde arts niet dezelfde waarde worden toegekend als een aan onderzoek door een geregistreerde verzekeringsarts. Vooral vanwege het feit dat eiser in bezwaar (onder meer) heeft aangevoerd dat zijn fysieke beperkingen niet juist zijn vastgesteld en hij ter onderbouwing daarvan nadere medische informatie heeft ingebracht, kan het standpunt niet worden gevolgd dat een spreekuurcontact met een verzekeringsarts bezwaar en beroep geen toegevoegde waarde had. Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde had, bestaat er aanleiding te oordelen dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht. Deze grond slaagt.

Conclusie en gevolgen

9. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd en niet zorgvuldig voorbereid. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. [8]
10. Het beroep moet gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank past niet een bestuurlijke lus toe. Er is namelijk geen sprake van een beperkt gebrek en er moet een nader medisch onderzoek worden verricht. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
12. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Bpb [9] als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting). De waarde van 1 punt is € 837,- en de wegingsfactor is 1. Toegekend wordt € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023.
De griffier en rechter zijn verhinderd de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
2.Functionele mogelijkhedenlijst
3.Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar een tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 mei 2023, zaaknummer 22/2472 WIA-T.
4.Arts in opleiding tot specialist
5.Arts niet in opleiding tot specialist
6.Zie een uitspraak van 19 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1991.
7.Zie een uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
8.Algemene wet bestuursrecht
9.Besluit proceskosten bestuursrecht