In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee partijen, waarbij de eiser, aangeduid als [eisende partij], een vordering heeft ingesteld tegen de gedaagde, aangeduid als [gedaagde], vanwege een huurachterstand van acht maanden. De eiser heeft de gedaagde verzocht om de bedrijfsruimte, die sinds 1 januari 2017 werd verhuurd, binnen veertien dagen te ontruimen. De huurachterstand bedraagt € 21.184,32, inclusief verbeurde boetes en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde heeft de huurachterstand erkend, maar heeft aangevoerd dat hij door de coronapandemie in financiële problemen is gekomen en heeft verzocht om een regeling om de achterstand in termijnen te voldoen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 17 mei 2023 is gebleken dat de gedaagde in de maanden april en mei 2023 wel huur heeft betaald, maar dat de totale achterstand ongewijzigd is gebleven. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet tijdig heeft betaald en dat er geen reden is om de huurovereenkomst aan te passen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde gehouden blijft om de huur tijdig en volledig te voldoen. Gezien de ernst van de huurachterstand heeft de kantonrechter de vordering tot ontruiming toegewezen, maar de ontruimingstermijn op één maand gesteld, rekening houdend met de omstandigheden van de gedaagde.
De kantonrechter heeft het verstekvonnis van 24 maart 2023 vernietigd en de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de veroordelingen, ook al kan hij in hoger beroep gaan. De kantonrechter heeft de gedaagde niet veroordeeld in de ontruimingskosten, omdat deze vordering te onbepaald was. De beslissing van de kantonrechter is een belangrijke uitspraak in het kader van huurrecht en de gevolgen van wanbetaling.