ECLI:NL:RBROT:2023:4360

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
ROT 21/4974
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van boetes opgelegd aan slachthuis wegens verontreiniging van karkassen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres, een slachthuis, tegen twee boetes van € 7.500,- voor overtredingen van de Wet dieren. De boetes zijn opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, naar aanleiding van bevindingen van toezichthouders van de NVWA die op 26 oktober 2020 en 2 november 2020 fecale bezoedeling op karkassen hebben geconstateerd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de boetes, maar de minister heeft deze gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat eiseres de overtredingen heeft begaan. De rechtbank wijst erop dat de rapporten van de toezichthouder voldoende onderbouwd zijn en dat de bevindingen niet lichtvaardig terzijde kunnen worden geschoven. Eiseres heeft aangevoerd dat de rapporten onjuist zijn en dat de bezoedelingen niet zijn aangetoond, maar de rechtbank vindt deze argumenten niet overtuigend. De rechtbank concludeert dat de boetes terecht zijn opgelegd, mede omdat eiseres eerder al voor soortgelijke overtredingen is beboet, wat leidt tot een verhoging van het standaardboetebedrag.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 19 mei 2023.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4974

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. C.A. van Kooten-de Jong),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. E.M. Scheffer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen twee boetes van € 7.500,- voor overtredingen van de Wet dieren. Met de besluiten van 19 maart 2021 heeft verweerder eiseres de boetes opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 10 augustus 2021 op de bezwaren van eiseres heeft verweerder de boetes gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [naam], de gemachtigde van verweerder en [naam] en [naam], toezichthouders bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn boetebesluiten gebaseerd op twee rapporten van bevindingen die op 17 november 2020 en 29 december 2020 zijn opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA.
2.1.
In het rapport van bevindingen van 17 november 2020 schrijft de toezichthouder onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: 26 oktober 2020 omstreeks 08:30 uur.
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: [naam], functie: Bedrijfsleider
Ik bevond mij bij [eiseres] voor AM-werkzaamheden (levende keuring en toezicht op onbedwelmd slachten). Tussen mijn AM-werkzaamheden door (er was op dat moment geen aanvoer) voerde ik een korte inspectie uit in de koelcellen. Zodra de karkassen zich in de koelcel bevinden zijn alle slacht- en opknaphandelingen in het kader van de PM-keuring en alle op HACCP gebaseerde controles van de exploitant afgelopen. Onderstaande bevindingen betroffen heterdaadbevindingen.
Ik zag in de voorste grote koelcel twee runderkarkassen met fecale bezoedeling op de gehele achterzijde van beide onderpoten (zie foto 1-5). Enkele poten daarvan raakten de vloer direct (zie foto 1) Tijdens de controle van alle geslachte runderen van die morgen in dezelfde koelcel, zag ik na afronding van mijn AM-werkzaamheden, op nog 3 andere karkassen fecale bezoedeling, met name op de onderpoten, maar ook eenmaal aan de binnenzijde van de borstkas.
Daarnaast is gebleken dat eveneens in de achterste grote koelcel op ongeveer 20 schapenkarkassen met op het etiket genoteerde slachtdata 21-10-20 en 22-10-20 fecale bezoedeling aanwezig was. De bezoedeling was niet specifiek aanwezig op een onderdeel van de karkassen, maar bevond zich op allerlei verschillende onderdelen, onder anderen op de poten, rondom de staart en testikels (zie foto 6-11 en 15).
In dit gedeelte van de koelcel zag ik ook fecale bezoedeling op twee runderpoten (die al losgesneden waren van het karkas) die eerder dan op deze slachtdag geslacht waren (zie foto 13-14). Ook zag ik dat daar meerdere runderkarkassen van eerdere slachtdata direct de vloer raakten (zie foto 12).
Het slachthuis heeft na mijn bevindingen alle bezoedelingen van de karkassen verwijderd en heb ik deze na een tweede controle goed bevonden.
Bij mijn controle na afloop van het slachtproces zag ik dat de karkassen zichtbaar waren verontreinigd. Zichtbare verontreinigingen werden niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.
2.2.
In het rapport van bevindingen van 29 december 2020 schrijft de toezichthouder onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: op 02 november 2020 omstreeks 8.30 uur.
Ik heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: [naam], functie: Bedrijfsleider.
Ik bevond ik mij voor een herinspectie van mijn heterdaadbevinding van 26-10-2020, in de koelcel bij [eiseres] Zodra de karkassen zich in de koelcel bevinden zijn alle slacht- en opknaphandelingen in het kader van de PM-keuring en alle op HACCP gebaseerde controles van de exploitant afgelopen.
Tijdens deze inspectie zag ik dat 2 van de 10 runderkarkassen in de voorste grote koelcel fecale bezoedeling bevatten, één karkas was bezoedeld op beide onderpoten (zie foto 3 en 4) en één karkas was bezoedeld op een ondervoorpoot en op de achterpoot (zie foto 1 en 2).
Ook zag ik in de achterste grote koelcel fecale bezoedeling op 9 schapenkarkassen van de slachtdatum 29-10-20, de meeste bezoedeling was aanwezig rondom het kontgat, en op de achterpootjes (zie foto 5-14).
Toen ik de schapenkarkassen in de voorste grote koelcel controleerde van deze slachtdag, bleken 8 karkassen fecale bezoedeling te bevatten, met name rondom het kontgat, op de achterpootjes en op de buik. (zie foto 15-22).
Alle genoemde fecale bezoedeling is door het bedrijf verwijderd en door mij gecontroleerd.
Bij mijn controle na afloop van het slachtproces zag ik dat de karkassen zichtbaar waren verontreinigd. Zichtbare verontreinigingen werden niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.
3. Op grond van de rapporten van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“Karkassen waren zichtbaar verontreinigd. Deze zichtbare verontreinigingen werden niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder d, van de Regeling dierlijke producten, en gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, en Bijlage III, sectie I, Hoofdstuk IV, punt 7 en 10, van Verordening 853/2004 [1] .
Verweerder heeft eiseres daarvoor boetes opgelegd van € 7.500,-. Dit is een verhoging van het standaardboetebedrag omdat volgens verweerder sprake is van recidive.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert aan dat de gestelde overtredingen niet uit de rapporten van bevindingen blijken. Allereerst merkt eiseres op dat de rapporten niet juist zijn omdat in beide een verschillend toezichthoudernummer staat terwijl het dezelfde toezichthouder lijkt te zijn geweest. Voorts voert eiseres aan dat zij op de foto’s die bij de rapporten zijn gevoegd de gestelde bezoedelingen niet ziet en haar dus ook niet kan worden verweten dat zij deze bij de PM-keuring gemist zou hebben. Volgens eiseres is niet aangetoond dat de gestelde bezoedelingen aanwezig waren op karkassen van dieren die in het slachthuis van eiseres zijn geslacht. In de koelcellen hangen namelijk ook karkassen van derden. Door de toezichthouder is niet vastgesteld dat de karkassen door eiseres zijn geslacht en in de meeste gevallen zijn er ook geen foto’s genomen van de etiketten. Voor zover uit etiketten of anderszins wel blijkt dat de karkassen door eiseres zijn geslacht, is van belang dat het slachten al veel eerder heeft plaatsgevonden dan het moment waarop de toezichthouder de bezoedelingen heeft geconstateerd en dus ongewis is of de staat van de karkassen bij de controle gelijk is aan die bij de PM-keuring en het stempelen. Daarmee staat dus niet vast dat de gestelde bezoedelingen bij het slachtproces zijn ontstaan. Punt 7 en 10 van Bijlage III, sectie I, Hoofdstuk IV van Verordening 853/2004 zien op de hygiëne tijdens het slachtproces en zijn niet van toepassing op karkassen na afronding van het slachtproces. Tot slot vindt eiseres dat toepassing van de recidiveregeling in dit geval leidt tot een disproportionele boete. Voor onduidelijke bezoedelingen wordt nu een onredelijk hoge boete opgelegd, aldus eiseres.
6.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:168, mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
6.2.
De rechtbank ziet in beginsel geen aanleiding om aan de juistheid van de rapporten van bevindingen te twijfelen. Er is duidelijk beschreven wat de toezichthouder heeft geconstateerd. Terecht merkt eiseres op dat in een van de rapporten een verkeerd toezichthoudernummer is vermeld, maar die verschrijving is voor de rechtbank geen reden om aan de inhoud van het rapport te twijfelen. Ook valt niet in te zien dat eiseres daardoor op enigerlei wijze is geschaad. Uit de handtekening onder de rapporten blijkt namelijk dat dezelfde toezichthouder beide rapporten heeft opgemaakt en eiseres moet ook duidelijk zijn geweest wie de toezichthouder in beide gevallen was, nu uit beide rapporten blijkt dat de toezichthouder de bedrijfsleider van eiseres heeft gesproken over de bevindingen en heeft gehoord. In de rapporten beschrijft de toezichthouder duidelijk waar hij in het bedrijf de constateringen heeft gedaan (voorste of achterste grote koelcel), en op welk soort karkas (runder- of schapenkarkas) en welk deel daarvan hij de fecale bezoedeling heeft vastgesteld. Bij de rapporten zijn een grote hoeveelheid foto’s gevoegd. Weliswaar is niet op alle foto’s de fecale bezoedeling (duidelijk) zichtbaar, maar dat is (deels) ook afhankelijk van de afdrukkwaliteit. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij de beschrijvingen van de toezichthouder in de rapporten voldoende duidelijk vindt en een onderbouwing met foto’s daarom op zichzelf niet noodzakelijk is. Op de zitting zijn de digitale foto’s getoond en is door de toezichthouder ook toegelicht per foto waar de bezoedeling te zien is. De rechtbank ziet, anders dan eiseres, op een groot deel van de foto’s (ook op de afgedrukte foto’s in het dossier) plekjes bezoedeling. De foto’s bevestigen dus (grotendeels) de constateringen van de toezichthouder. De enkele betwisting van eiseres biedt geen reden voor twijfel aan de geconstateerde fecale bezoedelingen door de toezichthouder.
6.3.
Het gaat hier om gestelde overtredingen van punt 7 en 10 van Hoofdstuk IV, sectie I, Bijlage III, van Verordening 853/2004. Uit punt 7 volgt dat het uitslachten zodanig moet plaatsvinden dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen en uit punt 10 volgt dat zichtbare verontreiniging onmiddellijk moet worden verwijderd. Punt 7 en 10 zien op de uitslachtfase, wat betekent dat bij het einde van deze fase aan het bepaalde in punt 7 en punt 10 moet zijn voldaan en dat er geen sprake meer mag zijn van verontreiniging op het moment dat het vlees geschikt is geacht voor menselijke consumptie. [2] De toezichthouder heeft in deze zaken de constateringen gedaan bij karkassen in de koelcel, na afloop van het slachtproces. Op dat moment mocht er bij de karkassen dus geen sprake meer zijn van verontreiniging. Op de zitting heeft de toezichthouder toegelicht dat bij eiseres runder- en schapenkarkassen na het slachten in de voorste koelcel worden geplaatst en dat de karkassen in het voorste deel van de koelcel dezelfde dag zijn geslacht, terwijl in het achterste deel van de koelcel de karkassen van eerdere slachtdata worden bewaard, evenals karkassen afkomstig van derden. Eiseres heeft op de zitting niet betwist dat dit haar werkwijze is. Uit de rapporten blijkt dat de toezichthouder onder meer een aantal runderkarkassen en schapenkarkassen met fecale bezoedeling heeft gezien in de voorste koelcel. Daarmee staat voor de rechtbank voldoende vast dat fecale bezoedelingen zijn aangetroffen op karkassen die diezelfde dag door eiseres zijn geslacht. Dat dit niet kan worden vastgesteld ten aanzien van alle karkassen (ook die in de achterste koelcel) maakt hierbij geen verschil. Reeds één bezoedeld karkas is voldoende voor vaststelling van de overtreding. Verder is ook voldoende aannemelijk dat de bezoedelingen bij het uitslachten zijn ontstaan, nu het gaat om fecaliën en de karkassen diezelfde dag zijn geslacht. Gesteld noch gebleken is dat er tussen het einde van het uitslachten en het plaatsen van de karkassen in de voorstel koelcel nog handelingen worden verricht die op een andere wijze bezoedeling met fecaliën zouden kunnen veroorzaken. Voor de rechtbank staat dus voldoende vast dat op meerdere runder- en schapenkarkassen fecale bezoedeling is aangetroffen die bij het uitslachten is ontstaan.
6.4.
Verweerder heeft dus terecht vastgesteld dat eiseres de overtredingen heeft begaan en was bevoegd eiseres daarvoor boetes op te leggen.
6.5.
Over de hoogte van de boetes overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Verordening 853/2004 gediende doel - bescherming van de volksgezondheid - staat voorop. De rechtbank vindt de gebruikelijke boete van € 2.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. In dit geval heeft verweerder de boetes verhoogd tot € 7.500,- omdat sprake is van recidive; eiseres heeft twee keer eerder een boete gekregen voor eenzelfde overtreding. Deze verhoging is in overeenstemming met artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren. De wetgever heeft er nadrukkelijk voor gekozen om herhaling van een overtreding zwaarder te beboeten door het op te leggen bedrag te verhogen. Het doel van de boete is immers ook het afdoende voorkomen van herhaling in het specifieke geval. De rechtbank vindt de verhoogde boetes in deze gevallen niet onevenredig of onredelijk; het gaat om een professionele partij die dagelijks werkt met vleesproducten en waar het niet naleven van de voorschriften een risico voor de volksgezondheid oplevert. Er is in beide gevallen op meerdere karkassen fecale bezoedeling aangetroffen die door eiseres ten onrechte niet is opgemerkt. Verder heeft eiseres geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de boetes in deze gevallen gematigd zouden moeten worden. Ook de rechtbank is daarvan niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong