Uitspraak
.
Startende onderneming?
Evenredigheid
7.Nadeelcompensatie
Evenredigheid van de terugvordering
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft eiser op 6 april 2020 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de NOW-1. De minister heeft op 10 april 2020 een tegemoetkoming van € 47.857,- verleend, waarvan € 38.286,- als voorschot is uitbetaald. Eiser heeft op 29 januari 2021 een aanvraag ingediend om de tegemoetkoming definitief vast te stellen. De rechtbank beoordeelt de definitieve tegemoetkoming aan de hand van de argumenten van eiser. Eiser stelt dat zijn netto omzet in 2019 € 777.359,- bedroeg en dat zijn omzetverlies meer dan 20% is, waardoor hij recht heeft op de tegemoetkoming. De rechtbank concludeert echter dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van de NOW-1, omdat zijn omzetverlies minder dan 20% bedraagt. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een startende onderneming, aangezien eiser zijn bedrijf feitelijk heeft voortgezet en niet aan de voorwaarden voor een nieuwe referentieperiode voldoet. De minister heeft de tegemoetkoming op nihil vastgesteld, wat de rechtbank juist acht. Eiser heeft aangevoerd dat de terugvordering van het voorschot onevenredig is, maar de rechtbank oordeelt dat de minister een belangenafweging heeft gemaakt en dat de terugvordering niet onevenredig is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en laat het bestreden besluit in stand.