4.2.De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser voert aan dat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaarschrift. Verder is hij het niet eens met de bevindingen van het huisbezoek van de minister. Volgens eiser heeft de minister zijn zaak en die van een ander door elkaar gehaald, nu er stukken van iemand anders in het dossier zitten.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Niet tijdig beslissen op bezwaar
7. De stelling van eiser dat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaarschrift is juist, maar kan er niet toe leiden dat het bestreden besluit onrechtmatig is en de studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende niet herzien mocht worden. Voor zover eiser met deze beroepsgrond heeft willen betogen dat hij een dwangsom heeft verbeurd kan dat betoog niet slagen. De minister dient gelet op artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) binnen zes weken na de dag waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken te beslissen op het bezwaarschrift. De minister kan op grond van het tweede lid de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen. Op 22 december 2021 heeft de minister eiser bericht de beslistermijn om een beslissing op het bezwaarschrift te nemen te verlengen met zes weken. De minister heeft ook niet binnen die termijn beslist. Vervolgens heeft eiser de minister op 16 maart 2022 er op gewezen dat hij nog niet op zijn bezwaar heeft beslist (ingebrekestelling). Nu de minister, alsnog binnen twee weken na ontvangst van deze brief, op 24 maart 2022 het bestreden besluit heeft genomen, heeft eiser geen dwangsom verbeurd. Gelet hierop bestond er voor de minister geen reden om een dwangsombesluit te nemen.
Stukken andere persoon in dossier
8. Eiser stelt terecht dat er stukken van een andere persoon in zijn bezwaardossier terecht zijn gekomen. Dat is slordig, maar het is niet zo dat de minister, zoals ook ter zitting is besproken, de besluitvorming in deze zaak op onjuiste stukken zou hebben plaatsgevonden.
Herziening en terugvordering
9. De rechtbank stelt voorop dat de herziening van de toegekende studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor eiser belastend besluit betreft. Om die reden is het aan het bestuursorgaan om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat eiser niet woonachtig is op het BRP-adres waarop hij staat ingeschreven rust in eerste instantie op de minister en niet op eiser. Indien op grond van de door de minister gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiser niet woonachtig is op het adres waaronder hij in de BRP staat ingeschreven, dan ligt het op de weg van eiser de juistheid daarvan gemotiveerd te betwisten aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens.
10. De minister heeft aan de bestreden besluitvorming de rapportage van 10 oktober 2021 ten grondslag gelegd. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek naar de feitelijke woon- en leefsituatie van eiser zorgvuldig is geweest. Twee controleurs hebben op 4 oktober 2021 een controle verricht op het BRP-adres om te kijken of eiser daar daadwerkelijk woonde. Twee andere controleurs hebben op hetzelfde moment een bezoek gebracht aan het ouderlijk adres van eiser. De ouders van eiser wonen op ongeveer 2.883 meter van het BRP-adres van eiser. Deze controleurs hebben eiser aangetroffen op het ouderlijk adres. Eiser heeft aan de controleurs aangegeven dat hij in de gelegenheid was om naar het BRP-adres te gaan voor een huisbezoek. De controleurs hebben korte tijd later weer aangebeld op het BRP-adres van eiser. Eiser heeft de controleurs binnengelaten. Eiser heeft tijdens het huisbezoek de woning laten zien en vragen beantwoord. In zijn slaapkamer hebben de controleurs niks aangetroffen wat te herleiden was naar eiser. Eiser verklaarde dat hij maar drie dagen in de week verblijft op het BRP-adres. Hij toonde twee poststukken, maar de poststukken waren nog ongeopend. Hij kon geen enkel studiemateriaal tonen en ook geen arbeidsovereenkomst tonen. De controleurs zagen dat de laptop van eiser niet verbonden was met het Wifi-netwerk. Eiser kon onvoldoende kleding voor dagelijks gebruik (ondergoed en sokken) tonen en de kledingstukken die eiser toonde pasten niet bij zijn postuur. Toen de controleurs hem hiermee confronteerden, verklaarde hij dat de kleding van zijn neef was. De andere kledingstukken die eiser toonde betroffen vrouwelijke kledingstukken. Eiser kon hiervoor geen verklaring geven. Eiser liet een schoenendoos zien en verklaarde dat het zijn schoenen waren. De controleurs zagen enkel voetbalschoenen met noppen. Eiser kon geen online documenten of online bestellingen tonen met zijn naam en zijn BRP-adres erop. Eiser verklaarde dat hij huur/onkosten overmaakt aan zijn tante, maar de controleurs zagen dat dit overboekingen waren naar zijn moeder. De omschrijving van de badkamer op het BRP-adres kwam voor een gedeelte niet overeen met de werkelijkheid. Zo omschreef eiser dat de vloer wit was, maar de controleurs zagen dat de vloer grijs was. Eiser gaf aan dat de kraan van de wasbak in de badkamer te bedienen was door middel van een hendel. De controleurs zagen dat de watertempratuur van de kraan was te regelen door middel van een draaiknop.
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan en op basis van de feiten in de rapportage van het huisbezoek aannemelijk heeft gemaakt dat eiser ten tijde van het huisbezoek niet woonde op het BRP-adres. De minister heeft er daarbij op kunnen wijzen dat er nagenoeg niets is aangetroffen dat naar eiser persoonlijk te herleiden was. Er was geen andere post dan de twee ongeopende brieven van de politie en de RDW. Verder ontbrak, administratie, studiemateriaal, kleding, persoonlijke verzorgingsspullen of iets anders dat met zijn persoonlijke leven te maken had en hem toebehoorde. Als eiser stelt dat hij sinds oktober 2020 structureel zijn hoofdverblijf heeft op het BRP-adres, dan valt redelijkerwijs te verwachten dat zich daar meer kleding en specifiek tot hem herleidbare spullen bevinden waaruit kan worden afgeleid dat hij daar woont (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 5 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2121. De minister heeft voldoende toegelicht dat eiser voor het nagenoeg geheel ontbreken daarvan geen goede verklaring heeft gegeven. Hij verklaarde tot slot juist uitdrukkelijk dat hij alles heeft laten zien. De ter zitting door eiser gedane verklaring dat hij eigen douchespullen in de badkamer had, zoals deodorant en scheerspullen en dat deze spullen in zijn douchetas zaten is geen reden om anders te oordelen. Eiser heeft deze verklaring niet tijdens het huisbezoek gedaan en de verklaring is tegenstrijdig met de eerdere verklaring. 12. Wat onder 10. is overwogen neemt niet weg dat de minister aanleiding moet zien voor toepassing van de hardheidsclausule indien eiser onomstotelijk heeft bewezen wel op het BRP-adres te hebben gewoond in (een deel van) de periode voorafgaand aan de controle. De rechtbank verwijst in dit kader naar de vaste rechtspraak van de Raad, onder meer de uitspraken van 2 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1146) en van 13 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:86). Eiser heeft dergelijke bewijsstukken niet ingebracht. De minister hoefde dan ook geen aanleiding te zien om de hardheidsclausule toe te passen. 13. Nu aannemelijk is dat eiser ten tijde van het huisbezoek op 4 oktober 2021 niet woonde op het BRP-adres, heeft de minister gelet op het niet weerlegde wettelijk vermoeden van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000, terecht de uitwonendenbeurs van eiser herzien over de periode september 2020 tot en met oktober 2021. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat hij vóór 4 oktober 2021 wel op enig moment op het BRP-adres heeft gewoond.
14. De minister heeft verder terecht het over die periode te veel betaalde bedrag aan studiefinanciering (€ 2.633,13) van eiser teruggevorderd. Daartegen heeft eiser ook geen afzonderlijke beroepsgronden gericht. Met betrekking tot het door eiser ingediende bezwaar tegen de opgelegde boete merkt de rechtbank op dat de minister, zoals ter zitting besproken, hierover nog een beslissing moet nemen.