ECLI:NL:RBROT:2023:4090

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
C/10/639019 / HA ZA 22-450
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfdienstbaarheid en hinder tussen woningen in Schiedam

In deze zaak, die zich afspeelt in Schiedam, hebben eisers [eiser01] en [eiser02] een burengeschil met gedaagden [gedaagde01], [gedaagde02] en [gedaagde03]. De eisers vorderen onder andere de erkenning van een erfdienstbaarheid die inhoudt dat dichtgemetselde gevelopeningen in de achtergevels van de panden [adres01] en [adres10] dichtgemetseld blijven. De rechtbank behandelt de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet voldoende hebben aangetoond dat de gevelopeningen zijn dichtgemetseld toen de panden dezelfde eigenaar hadden, en dat er geen sprake is van verjaring. De vorderingen van de eisers worden afgewezen. In reconventie wordt geoordeeld dat gedaagden recht hebben op het hebben van doorzichtige en te openen vensters in de achtergevel van hun panden, en dat de eisers niet kunnen vorderen dat deze vensters worden dichtgemetseld. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af en compenseert de proceskosten in reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/639019 / HA ZA 22-450
Vonnis van 12 april 2023
in de zaak van

1..[eiser01] ,

2.
[eiser02],
beiden wonend in Schiedam,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. E.M. Richel te Schiedam,
tegen

1..[gedaagde01] ,

2.
[gedaagde02],
3.
[gedaagde03],
allen gevestigd of wonend in Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. S.A.P. van den Berg te Den Haag.
Partijen worden hierna [eiser01] en [eiser02] en [gedaagden] genoemd. Gedaagden in conventie worden afzonderlijk [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] genoemd.

1..De procedure

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 22 mei 2022, met 25 producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, met 4 producties;
  • de oproepingsbrieven voor de mondelinge behandeling op 17 november 2022, van welke behandeling geen proces-verbaal is opgemaakt;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens vermeerdering van de eis in conventie;
  • productie 5 van [gedaagden] ;
  • de akte vermeerdering van de eis in conventie;
- producties 26 tot en met 28 van [eiser01] en [eiser02] , na de mondelinge behandeling gevolgd door een nadere productie (genummerd 26);
  • de brief van 22 november 2022 van [gedaagden] , met akte houdende vermeerdering van eis in reconventie en producties 6 en 7;
  • e-mailberichten over de voorgenomen plaatsopneming op 24 november 2022;
  • het proces-verbaal van de plaatsopneming, gehouden op 24 november 2022;
  • de akte uitlaten vermeerdering eis in reconventie en plaatsopneming van [eiser01] en [eiser02] ;
  • de akte uitlaten van [gedaagden] , met productie 8.
1.2.
Daarna hebben partijen de rechtbank om een vonnis gevraagd.

2..De feiten

2.1.
Bij notariële akte van 18 juli 2008 heeft [naam01] (hierna: [naam01] ) aan [eiser01] en [eiser02] de eigendom geleverd van het woonhuis met ondergrond en verder toebehoren, plaatselijk bekend [adres02] te ( [postcode01] ) [plaats01] , kadastraal bekend gemeente Schiedam, [sectie01] , nummer [nummer01] (hierna: [adres02] ).
2.2.
[gedaagde02] en [gedaagde03] zijn de bestuurders van [gedaagde01] .
2.3.
Bij notariële akte van 28 oktober 2020 is aan [gedaagde01] de eigendom geleverd van:
(i) het appartementsrecht dat recht geeft op het uitsluitend gebruik van de bedrijfsruimte met overdekt terras en verder toebehoren, plaatselijk bekend ( [postcode02] ) [plaats01] , [adres03] , kadastraal bekend gemeente Schiedam, [sectie01] , complexaanduiding [nummer02] , appartementsindex 1, uitmakende het drie/vijfde onverdeelde aandeel in de gemeenschap bestaande uit een perceel grond met het daarop aanwezige pand omvattende een horecaruimte op de begane grond met afzonderlijke bovenwoning gelegen aan de [adres04] , [adres05] te [plaats01] , ten tijde van de splitsing in appartementsrechten kadastraal bekend gemeente Schiedam, [sectie01] , nummers [nummer03] en [nummer04] ;
(ii) het woonhuis met ondergrond, erf en verder toebehoren, staande en gelegen te ( [postcode02] ) [plaats01] , [kenteken01] , kadastraal bekend gemeente Schiedam, [sectie01] , nummer [nummer05] .
2.4.
Door deze levering is [gedaagde01] eigenaar geworden van:
( a) het pand op het adres [adres04] , dat [gedaagden] willen verbouwen en waarop zij onder meer een verdieping en een dakterras willen plaatsen. Na de verbouwing zal dit pand bestaan uit een appartement op de begane grond ( [adres06] ) en een appartement op de verdieping(en, [adres07] ). Dit pand wordt hierna [adres04] genoemd en de (ten tijde van de plaatsopneming) nog te realiseren appartementen worden hierna [adres06] en [adres08] genoemd;
( b) de ruimte op de begane grond van het pand op het adres [adres01] , die [gedaagden] verbouwen tot een appartement. Dit pand wordt hierna [adres01] genoemd en het appartement wordt hierna [adres03] genoemd. De woning op het adres [adres09] is eigendom van een ander en bevindt zich op de verdiepingen van het pand;
( c) het pand op het adres [adres10] , dat [gedaagden] willen verbouwen tot twee appartementen. Dit pand wordt hierna [adres10] genoemd, het (ten tijde van de plaatsopneming) nog te realiseren appartement op de begane grond wordt hierna [adres11] genoemd en het al gerealiseerde en verhuurde appartement op de verdiepingen wordt hierna [adres12] genoemd.
De ten tijde van de plaatsopneming nog te realiseren appartementen aan de [adres06] , [adres03] en [adres11] bevinden zich dus op de begane grond. De appartementen [adres07] , [adres09] en [adres12] , waarvan het eerste ten tijde van de plaatsopneming nog gerealiseerd moest worden en het tweede geen eigendom is van [gedaagde01] , bevinden zich op de verdieping(en).
2.5.
De percelen van [eiser01] en [eiser02] en die van [gedaagde01] grenzen aan de achterzijde aan elkaar. Dat is te zien op de door [eiser01] en [eiser02] overgelegde en hieronder gedeeltelijk weergegeven kadastrale kaart, waarop [eiser01] en [eiser02] hun eigen perceel rood hebben gekleurd en de noordelijk daarvan gelegen percelen van [gedaagde01] met een iets lichtere kleur hebben weergegeven. [adres04] staat op perceel [nummer03] , [adres01] staat op perceel [nummer04] en [adres10] staat op perceel [nummer05] . Aan de achterzijde van het woonhuis van [eiser01] en [eiser02] bevindt zich de keuken van [adres02] , die door [eiser01] en [eiser02] in 2014 is verbouwd op basis van een door de gemeente Schiedam verleende vergunning.
[afbeelding kadasterkaart]
De [straatnaam01] ligt een paar meter lager dan de [straatnaam02] . Het souterrain van [adres04] , [adres01] en [adres10] bevindt zich daardoor ongeveer op dezelfde hoogte als de begane grond van [adres02] , de begane grond van [adres04] , [adres01] en [adres10] bevindt zich ongeveer op dezelfde hoogte als de eerste verdieping van [adres02] en de eerste verdieping van [adres04] (die ten tijde van de plaatsopneming nog niet was gerealiseerd), [adres01] en [adres10] bevindt zich ongeveer op dezelfde hoogte als de zolder van [adres02] .
2.6.
Tot 30 mei 1968 hadden [adres02] en [adres01] en [adres10] dezelfde eigenaars. Bij notariële akte van 30 mei 1968 is de eigendom van [adres02] geleverd aan [naam02] . In deze akte is het volgende beding opgenomen.
“Koopster gaat er mede accoord dat de huidige bewoner van het aan verkopers in eigendom verblijvend perceel [adres01] te [plaats01] op de thans gebruikelijke wijze toegang heeft tot het platte dak der keuken van het bij deze gekochte via de zich in eerstgemeld perceel bevindende deur. Koopster heeft echter te allen tijde het recht bedoelde bewoner de toegang te ontzeggen en te vorderen dat die toegang door verkopers blijvend wordt dichtgemetseld.”
2.7.
[eiser01] en [eiser02] hebben de volgende schriftelijke verklaring overgelegd.
Hierbij verklaar ik,
[naam01] , geboren [geboortedatum01] ,(…) het navolgende uit eigen wetenschap en waarneming:
Context
Ik erfde in 1972 het pand [adres02] van mijn tante, [naam03] (…) [naam03] voerde tot kort voor haar overlijden in 1972 aan de [adres02] vanaf 1935 het bedrijf " [bedrijf01] ". Zij verwierf het pand in 1968, na het te hebben gehuurd (…) Ik kwam vanaf mijn zesde regelmatig bij mijn tante en oom over de vloer (…) Vanaf 1972 tot augustus 2008 was ik zelf eigenaar van [adres02] en ik was er toen woonachtig met mijn vrouw en gezin. (…)
Verklaring
Op verzoek van de huidige eigenaren van [adres02] verklaar ik ten aanzien van de toestand van de achtergevel van de panden [adres10] en [adres01] het volgende:
In
algemenezin. Ik ken de situatie aan de achterzijde van de panden [adres10] en [adres01] al sinds ik als kleine jongen bij mijn tante aan huis kwam aan het eind van de jaren '40 van de vorige eeuw, tot het moment dat ik het zelf verliet als woning in 2008.
Gedurende deze periode is de situatie van de achterzijde van het pand [adres02] en de achterzijde van de panden [adres10] en [adres01] ongewijzigd gebleven. Tussen de achterzijden van deze panden ligt een overdekte binnenplaats die hoort bij [adres02] . Bij [naam03] en later bij ons was die in gebruik als keuken. Deze keuken was tegen de achtergevel van de panden [adres10] en [adres01] aangebouwd.
Specifiekten aanzien het dichtgemetselde raamopeningen in de achtergevel van [adres10] en [adres01] .
Alle jaren tussen 1948 en 2008 was de keuken van [adres02] tegen de achtergevel van de panden aan de [straatnaam02] aangebouwd. De boven het keukendak zichtbare grote gevelopening aan de rechterzijde van nummer [adres10] (gezien vanaf de achterzijde van [adres02] ) was gedurende deze periode altijd dichtgemetseld.
Wat betreft de gevelopeningen [straatnaam02] nummer [adres10] en [adres01] op het niveau van hun souterrain (deels achter onze keuken) en hun begane grond waren altijd grotendeels onzichtbaar en dichtgemetseld.
Op 7 april 2022 ben ik nog een keer in het huis geweest. De enige verandering ten opzichte van 2008 die ik heb geconstateerd is het openbreken van de dichtgemetselde raampartij op nummer [adres10] .
(…)
Hierbij verklaar ik,
[naam04] , geboren [geboortedatum02], (…) dat ik de bovenstaande verklaring van mijn man heb gelezen. Uit eigen wetenschap en waarneming kan ik die volledig onderschrijven.”
2.8.
Tijdens de plaatsopneming op 24 november 2022 zijn onder meer de volgende foto’s gemaakt.
Vanuit de keuken van [adres02] (dit is een andere foto dan de foto die is opgenomen in het proces-verbaal van de plaatsopneming).
Staand op het platje van [adres02] . Links [adres02] , in het midden het dak van de keuken van [adres02] , rechtsvoor [adres01] en daarachter (links van de regenpijp) [adres10] . In de gevel van [adres01] is een gat zichtbaar dat tijdens werkzaamheden van [gedaagden] is ontstaan. Op 24 november 2022 was achter dit gat een houten plaat aangebracht.
Hierboven het uitzicht vanuit de dakkapel op de zolder van [adres02] . Gezien vanuit [adres02] zijn dit de twee rechterramen van de dakkapel, die zich boven het trapgat bevinden. Links zijn een onder- en bovenraam op de eerste verdieping van [adres12] zichtbaar en rechts een raam op de eerste verdieping van [adres09] , waarop het geschil geen betrekking heeft.
Hierboven het uitzicht vanuit het linkerraam van dezelfde dakkapel op de zolder van [adres02] . Dit linkerraam bevindt zich op de slaapkamer. Links zijn een onder- en bovenraam op de eerste verdieping van [adres12] zichtbaar en rechts het kozijn van een raam op de eerste verdieping van [adres09] .
Boven [adres04] vanaf de straat, onder in het pand [adres04] .
Boven het deurkozijn aan de achterzijde van [adres03] , met daarachter gipsblokken. Onder het raamkozijn aan de achterzijde van [adres03] met daarachter gipsblokken.
Staand op de vloer van de achterkamer van [adres12] (eerste verdieping). De onderramen waren op 24 november 2022 ondoorzichtig. Door de bovenramen is het dak van [adres02] zichtbaar.
Op de volgende bladzijde twee foto’s vanuit dezelfde achterkamer, staand op een trapje van naar schatting ongeveer een halve meter hoog, kijkend door het (gezien vanaf [adres02] ) linker bovenraam, bovenste foto schuin naar links en onderste foto (ongeveer) recht vooruit.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser01] en [eiser02] vorderen na hun laatste eiswijziging dat de rechtbank, samengevat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1) voor recht verklaart dat [adres02] het heersend erf is en [adres01] en [adres10] de dienende erven zijn wat betreft een erfdienstbaarheid die inhoudt dat de dichtgemetselde gevelopeningen in de achtergevels dichtgemetseld blijven zolang de rechthebbenden van [adres02] of hun rechtsopvolgers dat verlangen;
2) [gedaagden] beveelt mee te werken aan de inschrijving van deze erfdienstbaarheid in de openbare registers en daartoe op eerste uitnodiging te verschijnen voor notaris [naam05] te [plaats01] of diens opvolger of plaatsvervanger, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,00 bij weigering of nalaten om op deze uitnodiging te verschijnen en mee te werken aan het tot stand brengen van de daartoe strekkende akte;
3) [gedaagden] veroordeelt om (a) het gat in de achtergevel van [adres01] dicht te maken en behoorlijk af te werken en (b) het raamkozijn in de achtergevel van [adres10] te verwijderen en de raamopening in deze achtergevel dicht te metselen met daarvoor geschikt metselwerk, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag dat [gedaagden] hieraan niet voldoen vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis;
4) [gedaagden] verbiedt om binnen twee meter van de erfgrens tussen [adres02] en [adres06] , [adres07] , [adres03] en [adres10] (a) beweegbare vensters, voorzien van doorzichtig of eenvoudig doorzichtig te maken glas of andere muuropeningen, minder dan 60 minuten brandvertragend, te hebben of aan te brengen (b) balkons of soortgelijke werken die uitzicht bieden op het erf van [adres02] aan te brengen of (c) zulke vensters of werken te hebben of aan te brengen, op straffe van een dwangsom van € 1.500,00 per overtreding van dit verbod per dag dat deze overtreding voortduurt;
5) [gedaagden] veroordeelt in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten, als deze kosten niet binnen de gestelde termijn worden voldaan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling.
3.2.
[gedaagden] vragen de rechtbank [eiser01] en [eiser02] niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen of deze vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [eiser01] en [eiser02] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als deze kosten niet binnen veertien dagen na dit vonnis worden voldaan.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt bij de beoordeling verder ingegaan.
in reconventie
3.4.
[eisers] vorderen na eiswijziging dat de rechtbank, samengevat, bij vonnis:
1) voor recht verklaart dat [eisers] (a) in de achtergevel van [adres07] twee doorzichtige en te openen vensters van de door de gemeente Schiedam vergunde omvang mogen hebben en houden en (b) in de achtergevel van [adres12] de herstelde muuropening en vier doorzichtige vensters van de bestaande omvang mogen hebben en houden;
2) als de rechtbank vordering 1 niet volledig toewijst en vordering 3 niet toewijst, [verweerder01] en [verweerder02] veroordeelt om de vensters in de lichtopening van hun overkapping binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis ondoorzichtig te maken en te houden, op straffe van verbeurte van (a) een eenmalige dwangsom van € 2.500,00 en (b) een dwangsom van € 500,00 per dag dat [verweerder01] en [verweerder02] zich niet aan deze veroordeling houden, met een maximum van € 25.000,00;
3) [verweerder01] en [verweerder02] veroordeelt om de muur en de overkapping op hun perceel pal tegen de grens met de percelen van [eisers] binnen drie maanden na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van (a) een eenmalige dwangsom van € 2.500,00 en (b) een dwangsom van € 500,00 per dag dat [verweerder01] en [verweerder02] zich niet aan deze veroordeling houden, met een maximum van € 25.000,00;
4) [verweerder01] en [verweerder02] uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt in de kosten van het geding, te betalen binnen 14 dagen na de vonnisdatum en te vermeerderen met de wettelijke rente als deze kosten niet binnen deze termijn worden voldaan.
3.5.
[verweerder01] en [verweerder02] vragen de rechtbank de vorderingen van [eisers] af te wijzen, met veroordeling van [eisers] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt bij de beoordeling verder ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie worden vanwege hun samenhang deels gezamenlijk behandeld.
4.2.
Partijen hebben geen bezwaar gemaakt tegen elkaars eiswijziging(en) en zij hebben daarop inhoudelijk gereageerd. De rechtbank ziet geen reden om de eiswijziging(en) niet toe te staan en zal daarom vonnis wijzen op basis van de gewijzigde vorderingen, samengevat in 3.1 en 3.4.
in conventie
De door [eiser01] en [eiser02] gestelde erfdienstbaarheid
4.3.
Aan vordering 1 en 2 leggen [eiser01] en [eiser02] ten grondslag dat de rechtsvoorgangers van [gedaagden] het recht hebben prijsgegeven om ramen in de achtergevel van [adres03] en [adres10] te hebben. [eiser01] en [eiser02] wijzen erop dat die achtergevel langdurig dicht is (of is geweest). Dat de gevelopeningen zijn dichtgemaakt met metselwerk, maakt duidelijk dat het dichtmaken niet is bedoeld als tijdelijke maatregel. Bovendien hebben de rechtsvoorgangers van [eiser01] en [eiser02] meer dan zeventig jaar geleden hun keuken op de voormalige binnenplaats gebouwd, waartegen de rechtsvoorgangers van [gedaagden] nooit zijn opgekomen. Gelet op de verklaring van [naam01] is het aannemelijk dat de vensteropeningen in de periode 1936-1968 zijn dichtgemetseld. Aannemelijk is dat dit is gebeurd om hinder voor de bewoners te voorkomen. [eiser01] en [eiser02] concluderen met verwijzing naar artikel 747 oud BW dat door bestemming een erfdienstbaarheid is ontstaan. Als zij hierin niet worden gevolgd, geldt volgens [eiser01] en [eiser02] dat door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan. Zij stellen met verwijzing naar de verklaring van [naam01] dat de gevelopeningen van [adres03] en [adres10] vóór 1 januari 1972 zijn dichtgemetseld, zodat gelet op artikel 742 en 2000 lid 1 oud BW door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan. Als deze openingen later zijn dichtgemetseld, is de verjaringstermijn volgens [eiser01] en [eiser02] onder het huidige BW volgelopen.
4.4.
[gedaagden] betwisten het ontstaan van een erfdienstbaarheid. Volgens hen hebben [eiser01] en [eiser02] geen feiten gesteld en bewezen waaruit volgt dat de vensters zijn dichtgemetseld toen [adres02] , [adres01] en [adres10] dezelfde eigenaar hadden, zodat het beroep op artikel 747 oud BW oud niet slaagt. Van verjaring is volgens hen evenmin sprake, omdat niet is gebleken van de daarvoor noodzakelijke bezitsdaden.
4.5.
Op grond van artikel 150 Rv draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit.
Uit deze hoofdregel van bewijsrecht volgt dat het aan [eiser01] en [eiser02] is om de feitelijke stellingen naar voren te brengen die tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van een erfdienstbaarheid en om de juistheid van deze stellingen bij betwisting te bewijzen.
4.6.
Artikel 747 oud BW was van toepassing als twee erven toebehoorden aan dezelfde eigenaar en deze eigenaar de erven in een zodanige situatie bracht dat door bestemming een voortdurende en zichtbare erfdienstbaarheid ontstond.
[eiser01] en [eiser02] hebben geen feiten gesteld waaruit volgt dat de gevelopeningen van [adres03] en [adres10] zijn dichtgemetseld toen deze panden dezelfde eigenaar hadden als [adres02] . Zij brengen zelf naar voren dat niet meer valt te achterhalen door wie de gevelopeningen ooit zijn dichtgemetseld en waarom (punt 37 dagvaarding). [naam01] stelt in zijn verklaring niet wie de gevelopeningen heeft dichtgemetseld en wanneer dat is gebeurd. Het beroep van [eiser01] en [eiser02] op de notariële akte van 30 mei 1968 (geciteerd in 2.6) slaagt evenmin. Uit deze akte volgt dat de deuropening aan de achterkant van [adres01] niet is dichtgemetseld toen dit pand dezelfde eigenaar had als [adres02] . Uit deze akte kan ook niet worden afgeleid dat andere gevelopeningen zijn dichtgemetseld toen [adres01] en [adres10] dezelfde eigenaar hadden als [adres02] .
Omdat [eiser01] en [eiser02] hun standpunt dat de gevelopeningen van [adres03] en [adres10] zijn dichtgemetseld toen deze panden dezelfde eigenaar hadden als [adres02] niet met feitelijke stellingen hebben onderbouwd, konden [gedaagden] volstaan met het tegenspreken van dit standpunt. Dit betekent dat de toepasselijkheid van artikel 747 oud BW niet is komen vast te staan. Het beroep van [eiser01] en [eiser02] op het ontstaan van een erfdienstbaarheid door bestemming slaagt dus niet.
4.7.
Wie een beroep op verjaring doet, moet gelet op artikel 150 Rv allereerst stellen en bij betwisting bewijzen wanneer de verjaringstermijn is gaan lopen. Dat hebben [eiser01] en [eiser02] niet gedaan. Hun stelling dat deze termijn vóór een bepaalde datum is gaan lopen, is hiervoor onvoldoende.
4.8.
Artikel 2000 lid 1 oud BW bepaalde dat wie “te goeder trouw, en uit kracht van eenen wettigen titel, een onroerend goed (…) verkrijgt” daarvan de eigendom verkrijgt “door een bezit van twintig jaren”. Ook onder het oude BW gold voor een geslaagd beroep op verjaring dus het vereiste van bezit.
[eiser01] en [eiser02] hebben onvoldoende gemotiveerd gesteld dat zij of hun rechtsvoorgangers zich zo hebben gedragen dat het [gedaagden] of hun rechtsvoorgangers duidelijk was of moest zijn dat [eiser01] en [eiser02] of hun rechtsvoorgangers pretendeerden een erfdienstbaarheid te bezitten en dat sindsdien een periode van twintig jaar van onafgebroken bezit is verstreken. Dat de keuken van [adres02] lange tijd doorliep tot aan de achtergevels van [adres01] en [adres10] is daarvoor onvoldoende, omdat die situatie er niet toe heeft geleid dat de achtergevel van de begane grond van [adres01] (thans [adres03] ) is dichtgemetseld. In die achtergevel bevinden zich op de begane grond immers openingen waarin (restanten van) een deur en een raam zitten (zie de foto’s op bladzijde 9), waartegen [eiser01] en [eiser02] of hun rechtsvoorgangers nooit hebben geprotesteerd. De gestelde bezitsdaden van [eiser01] en [eiser02] zelf zijn hoe dan ook onvoldoende voor een geslaagd beroep op verjaring, omdat zij nog geen twintig jaar eigenaar zijn van [adres02] .
Het beroep van [eiser01] en [eiser02] op het ontstaan van een erfdienstbaarheid door verjaring slaagt dan ook niet.
4.9.
Vordering 1 en 2 van [eiser01] en [eiser02] worden afgewezen.
Het gat in de gevel van [adres01]
4.10.
Het eerste onderdeel van vordering 3 van [eiser01] en [eiser02] strekt ertoe dat [gedaagden] het tijdens bouwwerkzaamheden ontstane gat in de gevel van [adres01] dichtmaken en behoorlijk afwerken.
[gedaagden] menen dat dit onderdeel van vordering 3 niet toewijsbaar is.
4.11.
Er is geen juridische grondslag voor deze vordering. [gedaagden] stellen dat het gat in de achtergevel van hun eigen pand per ongeluk is ontstaan en [eiser01] en [eiser02] weerspreken dit niet gemotiveerd. Achter het gat hebben [gedaagden] een houten plank aangebracht, zodat niet door het gat kan worden gekeken. [eiser01] en [eiser02] hebben niet duidelijk gemaakt waarom de huidige situatie jegens hen onrechtmatig is. De vrees van [eiser01] en [eiser02] dat [gedaagden] ter plaatse van het gat een gevelopening zullen maken, levert geen juridische grondslag op voor deze vordering. [gedaagden] hebben overigens geen vordering ingesteld die ertoe strekt dat zij ter plaatse van het gat een gevelopening mogen maken. Het eerste onderdeel van vordering 3 van [eiser01] en [eiser02] wordt daarom afgewezen.
in conventie en in reconventie
De gevelopening en de ramen op de eerste verdieping van [adres12]
4.12.
Het tweede onderdeel van vordering 3 van [verweerder01] en [verweerder02] , een gedeelte van hun vierde vordering en het tweede onderdeel van vordering 1 van [eisers] hebben betrekking op de opening in de achtergevel van [adres12] (eerste verdieping) en de daarin geplaatste ramen.
4.13.
Op grond van artikel 5:50 lid 1 BW is het niet toegestaan om binnen twee meter van de grens met een naburig erf vensters of andere muuropeningen, balkons of soortgelijke werken te hebben voor zover deze uitzicht geven op het naburige erf, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven.
Artikel 5:50 lid 3 BW bepaalt voor zover hier van belang dat de in dit artikel bedoelde afstand wordt gemeten rechthoekig uit de buitenkant van de muur daar, waar de opening is gemaakt.
Op grond van artikel 5:51 BW mogen in muren steeds lichtopeningen worden gemaakt als die openingen van vaststaande en ondoorzichtige vensters worden voorzien.
4.14.
In de conclusie van 28 januari 2022 van de (plaatsvervangend) Procureur-Generaal bij de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2022:81) is onder meer het volgende opgemerkt.
“2.10 Uit (…) art. 5:50 lid 1 BW blijkt dat deze bepaling ertoe strekt de mogelijkheid van uitzicht op naburige erven te beperken. (…) De bepaling beschermt de nabuur tegen de mogelijkheid dat er voor hem onopgemerkt en door de ander onwillekeurig inbreuk wordt gemaakt op diens privacy. (…)
(…)
2.12
Indien zich een ongeoorloofde toestand in de zin van art. 5:50 BW voordoet, kan de eigenaar van het naburige erf opheffing van die toestand vorderen (art. 3:296 BW). De vordering tot opheffing mag echter niet verder gaan dan noodzakelijk is om de verboden toestand op te heffen. De nabuur zal dus niet succesvol het dichtmetselen van het venster kunnen vorderen, als bijvoorbeeld ook kan worden volstaan met het aanbrengen van ondoorzichtig glas.”
4.15.
De rechtbank volgt deze zienswijze. Gelet op punt 2.12 daarvan kunnen [eiser01] en [eiser02] niet op grond van artikel 5:50 BW vorderen dat [gedaagden] de gevelopening weer dichtmetselen. Gelet op 4.3 tot en met 4.10 van dit vonnis is evenmin sprake van een erfdienstbaarheid waaraan [eiser01] en [eiser02] het recht ontlenen dat de gevel weer wordt dichtgemaakt. Gelet hierop wordt het tweede onderdeel van vordering 3 van [eiser01] en [eiser02] afgewezen.
4.16.
[eiser01] en [eiser02] stellen en [gedaagden] betwisten niet dat de door [gedaagden] gemaakte muuropening op de eerste verdieping van [adres12] zich binnen twee meter van de grens met het perceel van [eiser01] en [eiser02] bevindt, zodat dit vaststaat.
4.17.
In de gevelopening hebben [gedaagden] vier ramen geplaatst, twee ondoorzichtige grote onderramen die niet open kunnen en twee doorzichtige kleinere bovenramen die wel open kunnen. Deze ramen zijn zichtbaar op de foto op bladzijde 6 (achter de regenpijp) en gedeeltelijk zichtbaar op de foto op bladzijde 10. [eiser01] en [eiser02] stellen dat de door [gedaagden] gemaakte gevelopening in het kader van artikel 5:50 lid 1 BW als één geheel moet worden beschouwd, omdat er één muuropening is. [gedaagden] voeren aan dat de ramen in de gevelopening in het kader van artikel 5:50 lid 1 BW afzonderlijk moeten worden beoordeeld, omdat er vier ramen (vensters) zijn.
4.18.
Gesteld dat een bepaald venster/raam in de gevelopening geen uitzicht geeft op het erf van [eiser01] en [eiser02] , dan vormt het aanbrengen van dat venster/raam geen inbreuk op hun privacy. Niet valt in te zien waarom het hebben van datzelfde venster/raam onrechtmatig is indien andere vensters/ramen in dezelfde gevelopening wel uitzicht geven op het erf van [eiser01] en [eiser02] . Een redelijke uitleg van artikel 5:50 lid 1 BW die recht doet aan de strekking van deze bepaling, het voorkomen van inbreuken op de privacy van de eigenaar/bewoner van het naburige erf (zie het in 4.14 aangehaalde punt 2.10), brengt dan ook mee dat artikel 5:50 lid 1 BW wordt uitgelegd op de door [gedaagden] voorgestane wijze, in die zin dat de vier vensters/ramen afzonderlijk worden beoordeeld.
Voorts brengt een redelijke uitleg van deze bepaling mee dat niet ieder uitzicht op een naburig erf in strijd is met artikel 5:50 lid 1 BW. Van strijd met deze bepaling is in beginsel geen sprake als het betreffende venster/raam bij normaal gebruik geen zicht biedt op de eigenaars/bewoners van het naburige erf, hun huisgenoten of bezoekers, met andere woorden als door het venster/raam normaal gesproken niet in het huis of naar de door de bewoners gebruikte buitenruimten kan worden gekeken.
Uit artikel 5:50 lid 3 BW volgt dat het verbod van het eerste lid van dit artikel alleen betrekking heeft op uitzicht recht naar voren (vergelijk 6.4.8 van het arrest van 10 juli 2018 van het gerechtshof ʼs Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2018:3030)).
4.19.
Gelet op de foto’s op bladzijde 7 staat vast dat het (gezien vanaf [adres02] ) rechter onderraam in de gevelopening uitzicht biedt op de dakkapel van [adres02] en dat door dit onderraam bij [adres02] naar binnen gekeken kan worden als dit raam doorzichtig wordt gemaakt. Dat is in strijd met artikel 5:50 lid 1 BW. In zoverre wordt vordering 4 van [eiser01] en [eiser02] toegewezen en vordering 1 van [gedaagden] afgewezen.
4.20.
Op grond van de plaatsopneming, de foto’s op bladzijde 7 en de onderste foto op bladzijde 11 stelt de rechtbank vast dat, als het (gezien vanaf [adres02] ) linker onderraam doorzichtig wordt gemaakt en door dat raam recht naar buiten wordt gekeken, uitsluitend een gedeelte van het dak van [adres02] , de zijkant van de dakkapel van [adres02] en de lucht zichtbaar zijn. Als door dit raam recht naar buiten wordt gekeken, kan dus niet bij [adres02] naar binnen worden gekeken en is er evenmin zicht op een buitenruimte die door de bewoners van [adres02] meer dan incidenteel, bijvoorbeeld in het kader van onderhoud of reiniging, wordt betreden. Mede bezien in het licht van het in 4.18 vermelde arrest staat artikel 5:50 lid 1 BW er dan ook niet aan in de weg dat [gedaagden] dit onderraam doorzichtig maken. In zoverre wordt vordering 4 van [eiser01] en [eiser02] afgewezen en vordering 1 van [gedaagden] toegewezen.
4.21.
Als door de bovenramen naar buiten wordt gekeken, zijn uitsluitend een deel van het dak van [adres02] en de lucht zichtbaar. Als men op een trap gaat staan en recht vooruit kijkt, is vanuit het (gezien vanaf [adres02] ) rechter bovenraam een gedeelte van de dakkapel van [adres02] zichtbaar. Een dergelijke situatie is niet in strijd met artikel 5:50 lid 1 BW (vergelijk 6.4.9 van het in 4.18 vermelde arrest). Wie zich in de betreffende kamer van [adres12] bevindt, zal normaal gesproken niet op een trap klimmen, maar op een stoel zitten, op een bed liggen of op de vloer staan. Staand op een trap en recht vooruit kijkend vanuit het (gezien vanaf [adres02] ) linker bovenraam is behalve de lucht alleen een deel van het dak en van de zijkant van de dakkapel van [adres02] zichtbaar en geen raam of ramen (zie de tweede foto op bladzijde 11). Artikel 5:50 lid 1 BW staat er dus niet aan in de weg dat de bovenramen doorzichtig blijven. In zoverre wordt vordering 4 van [eiser01] en [eiser02] afgewezen en vordering 1 van [gedaagden] toegewezen.
4.22.
Verder vorderen [eiser01] en [eiser02] te verbieden dat de ramen in de gevelopening van [adres12] beweegbaar zijn en te verbieden dat deze ramen en gevelopening minder dan zestig minuten brandwerend zijn. Het (kunnen) openen van de ramen zal leiden tot geluid- en stankhinder en een gebrekkige brandwerendheid is brandgevaarlijk.
[gedaagden] betwisten dat er een juridische grondslag is om deze vorderingen toe te wijzen.
4.23.
Uit 4.19 van dit vonnis en artikel 5:51 BW volgt dat [eiser01] en [eiser02] er aanspraak op kunnen maken dat het (gezien vanaf [adres02] ) rechter onderraam niet geopend kan worden. In zoverre wordt vordering 4 van [eiser01] en [eiser02] toegewezen.
4.24.
Artikel 5:37 BW bepaalt dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun.
4.25.
Zoals ook volgt uit de tekst van artikel 5:37 BW, is niet iedere vorm van hinder onrechtmatig. Zeker wie in dichtbebouwd stedelijk gebied een woning koopt, zoals [eiser01] en [eiser02] in 2008 hebben gedaan, moet er rekening mee houden dat de aanwezigheid van buren op geringe afstand in de regel zal leiden tot enige hinder. [eiser01] en [eiser02] hebben niet gesteld dat de huidige huurders van [gedaagden] op [adres12] onrechtmatige hinder veroorzaken. Evenmin hebben [eiser01] en [eiser02] concreet onderbouwd dat sprake is van gegronde vrees voor onrechtmatige hinder door toekomstige huurders van [gedaagden] aan de [straatnaam02] . Dit betekent dat vordering 4 van [eiser01] en [eiser02] wordt afgewezen voor zover die ertoe strekt dat het (gezien vanaf [adres02] ) linker onderraam op de eerste verdieping van [adres12] niet te openen mag zijn. Hetzelfde geldt voor de bovenramen in dezelfde gevelopening.
4.26.
Het is allereerst aan de gemeente Schiedam om in het kader van de door [gedaagden] ingediende aanvraag of aanvragen te beoordelen welke mate van brandwerendheid van de ramen vereist is. Het is in beginsel niet aan de civiele rechter om in die beoordeling te treden. [eiser01] en [eiser02] hebben geen bijzondere omstandigheden gesteld waarom dat hier anders is. Evenmin hebben zij concreet onderbouwd waarom een brandwerendheid van minder dan zestig minuten jegens hen onrechtmatig is vanwege de daaraan verbonden risico’s. In aanmerking genomen dat tussen partijen vaststaat dat ramen bij bestaande bouw in de regel niet zestig minuten brandwerend hoeven te zijn, had een dergelijke concrete onderbouwing wel van [eiser01] en [eiser02] verwacht mogen worden. De conclusie is dat hun vierde vordering op dit punt wordt afgewezen.
in reconventie
De keukenmuur en overkapping van [adres02]
4.27.
Vordering 3 van [eisers] strekt ertoe dat de keukenmuur van [adres02] pal naast de achtergevel van de panden aan de [straatnaam02] en de overkapping waarmee (het dak van) de keuken is bevestigd aan deze achtergevel worden verwijderd. Volgens [eisers] hebben [verweerder01] en [verweerder02] in 2014 onrechtmatig gehandeld door op deze plaats een muur en overkapping aan te brengen die al het licht en uitzicht aan de achterkant van de panden aan de [straatnaam02] wegnemen. Voor zover [verweerder01] en [verweerder02] bevoegd waren tot het aanbrengen van deze muur en overkapping, hebben zij misbruik gemaakt van deze bevoegdheid.
[verweerder01] en [verweerder02] weerspreken deze vordering. Voordat de huidige keuken werd gebouwd, was er op dezelfde plaats ook een keuken. Die keuken was tegen de achtergevel van de panden van de [straatnaam02] aangebouwd. Uit de verklaring van [naam01] en de akte van 30 mei 1968 blijkt dat die keuken er heel lang heeft gestaan. Niemand heeft daar ooit bezwaar tegen gemaakt. De in 2014 nieuw gebouwde keuken is gebouwd met een vergunning van de gemeente. Volgens [verweerder01] en [verweerder02] valt onder deze omstandigheden niet in te zien dat zij onrechtmatig hebben gehandeld of misbruik van bevoegdheid hebben gemaakt door, in plaats van de keuken zoals voorheen te laten aansluiten op de achtergevel van de panden aan de [straatnaam02] , net vóór die achtergevel een nieuwe muur op te trekken en die muur met een overkapping aan de achtergevel van de panden aan de [straatnaam02] te bevestigen.
4.28.
[eisers] hebben de feiten die [verweerder01] en [verweerder02] aan de betwisting van vordering 3 van [eisers] ten grondslag leggen niet of onvoldoende weersproken. Daarmee staat vast dat op de plaats van de huidige keuken van [adres02] al heel lang (in elk geval al ten tijde van de notariële akte van 30 mei 1968) een keuken aanwezig was, dat deze keuken doorliep tot aan de achtergevel van de panden aan de [straatnaam02] , dat de rechtsvoorgangers van [eisers] daar nooit bezwaar tegen hebben gemaakt en dat de nieuwbouw van deze keuken in 2014 met een bouwvergunning heeft plaatsgevonden. Uit deze feiten volgt dat al lang voor 2014 de situatie bestond dat er geen lichttoetreding of uitzicht was op en vanaf de begane grond aan de achterkant van de panden aan de [straatnaam02] die direct aan de keuken van [adres02] grenzen. Gelet op deze feiten, in samenhang bezien, had van [eisers] verwacht mogen worden nader te onderbouwen waarom het plaatsen van een nieuwe muur en het bevestigen van een overkapping daarvan aan de achtergevel van de panden aan de [straatnaam02] in 2014 onrechtmatig is of misbruik van bevoegdheid oplevert. Dat hebben zij niet gedaan, zodat onrechtmatig handelen of misbruik van bevoegdheid door [verweerder01] en [verweerder02] op dit punt niet is komen vast te staan. Vordering 3 van [eisers] wordt dan ook afgewezen.
4.29.
Zowel omdat vordering 1 van [eisers] niet volledig wordt toegewezen als omdat vordering 3 van [eisers] wordt afgewezen, is voldaan aan de voorwaarde waaronder zij vordering 2 hebben ingesteld en zal deze vordering inhoudelijk worden beoordeeld. Deze vordering strekt tot het ondoorzichtig maken en houden van de lichtstraat in het dak van de keuken van [adres02] .
[verweerder01] en [verweerder02] weerspreken deze vordering.
4.30.
In de akte waarbij [eisers] deze vordering hebben ingesteld, is niet duidelijk gemaakt wat de grondslag is van deze vordering. De rechtbank neemt aan dat [eisers] hun vordering baseren op artikel 5:50 lid 1 BW. Het is twijfelachtig of de wetgever bij het schrijven van deze bepaling mede het oog had op vensters in daken. Als daarvan wordt uitgegaan, geldt ook hier dat bepalend is welk uitzicht er is als recht door de vensters wordt gekeken, in dit geval omhoog, enigszins schuin in de richting van [adres02] omdat de ramen schuin naar dat pand zijn gericht. De foto op bladzijde 5 maakt duidelijk dat er, omhoog kijkend door de lichtstraat, redelijkerwijs niet bij panden aan de [straatnaam02] naar binnen kan worden gekeken. Overigens staat als onweersproken vast dat de nieuwbouw van de keuken in 2014 heeft plaatsgevonden op basis van een verleende vergunning en dat de rechtsvoorgangers van [eisers] geen bezwaar hebben gemaakt tegen de lichtstraat. Vordering 2 van [eisers] wordt dan ook afgewezen.
in conventie
Vensters [adres03] en [adres11]
4.31.
Vordering 4 van [eiser01] en [eiser02] strekt er onder meer toe dat het [gedaagden] wordt verboden om in [adres03] en [adres11] vensters te hebben die doorzichtig zijn, open kunnen en minder dan zestig minuten brandwerend zijn.
4.32.
Zoals blijkt uit de foto’s op bladzijde 9 en uit de plaatsopneming, is vanuit de bestaande vensters aan de achterzijde van [adres03] uitsluitend een muur te zien. Hetzelfde zal gelden voor eventuele vensters aan de achterzijde van [adres11] . In aanmerking genomen dat vordering 3 van [gedaagden] wordt afgewezen en de keukenmuur van [eiser01] en [eiser02] dus mag blijven staan, levert het kijken door de betreffende vensters geen inbreuk op de privacy van de bewoners en bezoekers van [adres02] op. Deze vensters mogen dus doorzichtig zijn en in zoverre wordt vordering 4 van [eiser01] en [eiser02] afgewezen.
Het staat [gedaagden] overigens niet vrij om, als dat al mogelijk zou zijn, een nieuw venster te realiseren dat (gedeeltelijk) boven de keukenmuur uitkomt en uitzicht biedt op binnen- of buitenruimtes van [adres02] . Dit volgt rechtstreeks uit artikel 5:50 lid 1 BW en daarvoor is geen gedeeltelijke toewijzing van vordering 4 van [eiser01] en [eiser02] nodig, zeker niet omdat die situatie zich thans niet voordoet.
4.33.
Voor zover [eiser01] en [eiser02] vrezen voor geluid- of stankhinder als de vensters geopend kunnen worden, geldt voor deze vensters hetzelfde als in 4.25 is overwogen over de vensters van [adres12] . Er is dus geen grond om [gedaagden] te verbieden aan de achterkant van [adres03] en [adres11] vensters te plaatsen die open kunnen. Ook in zoverre wordt vordering 4 van [eiser01] en [eiser02] afgewezen.
4.34.
Op het punt van de brandwerendheid is vordering 4 van [eiser01] en [eiser02] evenmin toewijsbaar. In dit verband wordt verwezen naar 4.26.
in conventie en in reconventie
4.35.
Het eerste onderdeel van vordering 1 van [gedaagden] strekt ertoe dat zij in de achtergevel van [adres07] twee doorzichtige en te openen vensters mogen hebben. Vordering 4 van [eiser01] en [eiser02] strekt er onder meer toe dit te verbieden en heeft voorts betrekking op de brandwerendheid van deze ramen.
4.36.
[adres07] was ten tijde van de sluiting van het onderzoek in deze procedure nog niet gebouwd. Hoe het uitzicht vanuit de vensters op de eerste verdieping van deze woning precies zal zijn, valt dan ook niet met zekerheid vast te stellen. Een duidelijke aanwijzing is de onderste foto op bladzijde 8 van de dagvaarding. Op deze foto, van bovenaf genomen in de richting van het huidige [adres04] , is van [adres02] uitsluitend een deel van het dak en een muur zichtbaar. Zeker als wordt bedacht dat de blik van de fotograaf bij het nemen deze foto naar beneden was gericht en dus niet recht vooruit, is het uitermate onwaarschijnlijk dat het, recht vooruit kijkend vanuit de door [gedaagden] gewenste ramen op de eerste verdieping van [adres07] , mogelijk zal zijn om bij [adres02] naar binnen te kijken of om het platje op het dak van de keuken van [adres02] te zien. Gelet hierop en gezien de in 4.18 vermelde maatstaven bij de toetsing aan artikel 5:50 lid 1 BW is er geen grond om [gedaagden] te verbieden om deze vensters doorzichtig te maken. In zoverre wordt hun eerste vordering toegewezen en de vierde vordering van [eiser01] en [eiser02] afgewezen.
4.37.
Voor zover [eiser01] en [eiser02] vrezen voor geluid- of stankhinder als de vensters geopend kunnen worden, geldt voor deze vensters hetzelfde als in 4.25 is overwogen over de vensters van [adres12] . Er is dus geen grond om [gedaagden] te verbieden aan de achterkant van [adres07] vensters te plaatsen die open kunnen. Ook in zoverre wordt vordering 1 van [gedaagden] toegewezen en vordering 4 van [eiser01] en [eiser02] afgewezen.
4.34.
Op het punt van de brandwerendheid is vordering 4 van [eiser01] en [eiser02] evenmin toewijsbaar. In dit verband wordt verwezen naar 4.26.
in conventie
4.38.
Vordering 4 van [eiser01] en [eiser02] heeft mede betrekking op het terras dat [gedaagden] willen realiseren op het dak van de eerste etage van [adres07] . In aanmerking genomen dat de toetsing aan artikel 5:50 lid 1 BW ten aanzien van de vensters op de eerste verdieping van [adres07] al uitvalt in het voordeel van [gedaagden] , geldt dat zeker voor het hoger gelegen dakterras. [eiser01] en [eiser02] hebben overigens onvoldoende gemotiveerd gesteld dat moet worden getwijfeld aan het voornemen van [gedaagden] om bij dit terras een afscheiding te realiseren.
4.39.
Hoewel het zeker niet denkbeeldig is dat mensen op dit dakterras voor [eiser01] en [eiser02] soms hoorbaar zullen zijn, hebben [eiser01] en [eiser02] niet concreet onderbouwd dat er gegronde vrees is voor onrechtmatige hinder door toekomstige bewoners van [adres07] . Ook in zoverre is vordering 4 van [eiser01] en [eiser02] niet toewijsbaar.
4.40.
In al het voorgaande ligt besloten dat vordering 4 van [eiser01] en [eiser02] ook voor het overige niet toewijsbaar is.
in conventie
Kosten
4.41.
[eiser01] en [eiser02] worden als de vrijwel volledig in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de kosten van het geding in conventie. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagden] tot op heden vastgesteld op:
  • griffierecht € 676,00
  • salaris advocaat
totaal € 2.769,00
*1 punt voor de conclusie van antwoord, 1 punt voor de mondelinge behandeling, 1 punt voor de plaatsopneming en 0,5 punt voor de akte uitlaten.
4.42.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar, evenals de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad van de proceskostenveroordeling.
in reconventie
Kosten
4.43.
In reconventie zijn alle partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk gesteld. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de proceskosten in reconventie te compenseren (artikel 237 lid 1 Rv).

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verbiedt [gedaagden] om het (gezien vanaf [adres02] ) rechter onderraam op de eerste verdieping van [adres12] doorzichtig of beweegbaar te maken;
5.2.
veroordeelt [eiser01] en [eiser02] in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden vastgesteld op € 2.769,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart 5.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.5.
verklaart voor recht dat [eisers] in de achtergevel van [adres07] twee doorzichtige en te openen vensters van de door de gemeente Schiedam vergunde omvang mogen hebben en houden;
5.6.
verklaart voor recht dat [eisers] in de achtergevel van [adres12] de herstelde muuropening en vier vensters van de bestaande omvang mogen hebben en houden, waarvan het (gezien vanaf [adres02] ) linker onderraam en de beide bovenramen doorzichtig mogen zijn;
5.7.
compenseert de kosten van het geding, in die zin dat alle partijen hun eigen kosten dragen;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. van der Waal. Het vonnis is op 12 april 2023 uitgesproken in het openbaar.
3194/1451