ECLI:NL:RBROT:2023:4081

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
C/10/653813
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdrecht

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 20 april 2023, is het verzoek van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling van haar dochter [naam kind01] afgewezen. De moeder heeft verzocht om de ondertoezichtstelling op te heffen, omdat volgens haar geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De kinderrechter heeft echter vastgesteld dat de GI (Gecertificeerde Instelling) nog steeds zorgen heeft over de ontwikkeling van [naam kind01] en dat er signalen zijn die duiden op een ontwikkelingsbedreiging. De kinderrechter heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van het gerechtshof, waarin is geoordeeld dat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging, maar dat de situatie van [naam kind01] nog steeds zorgwekkend is. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat de omstandigheden zijn gewijzigd sinds de laatste beschikking en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft om de ontwikkeling van [naam kind01] te waarborgen.

De procedure begon met een verzoekschrift van de moeder, ingediend op 3 maart 2023, waarin zij vroeg om de opheffing van de ondertoezichtstelling. De GI heeft hiertegen verweer gevoerd en aangegeven dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van [naam kind01]. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 april 2023 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de GI verschenen. De kinderrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de ondertoezichtstelling niet kan worden opgeheven. De kinderrechter heeft daarbij benadrukt dat het belang van [naam kind01] voorop staat en dat de huidige situatie niet bevorderlijk is voor haar ontwikkeling. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder afgewezen en de ondertoezichtstelling gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/653813 / JE RK 23-511
Datum uitspraak: 20 april 2023

Beschikking van de kinderrechter over een opheffing ondertoezichtstelling

in de zaak van

[naam01] ,

hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. Erkens, kantoorhoudende te Rotterdam.
betreffende

[naam kind01]

geboren op [geboortedatum01] 2013 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [naam kind01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West,

gevestigd te Dordrecht, hierna te noemen: de GI,
de kinderrechter merkt als informanten aan:

[naam02] ,

hierna te noemen: de vader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

[naam03] en [naam04] ,

hierna te noemen: de opa en oma moederszijde, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 3 maart 2023, ingekomen bij de griffie op 3 maart 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen van de GI van 27 maart 2023, ingekomen bij de griffie op 27 maart 2023.
Op 3 april 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Erkens;
- [naam05] , [naam06] en [naam07] namens de GI.
Opgeroepen en niet verschenen als informanten zijn:
- de vader
- de opa en oma moederszijde

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind01] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind01] woont bij de moeder.
[naam kind01] staat sinds 24 november 2017 onder toezicht van de gecertificeerde instelling.
Bij beschikking van 15 december 2021 is de ondertoezichtstelling van [naam kind01] verlengd tot 24 november 2022.
De moeder is op 15 maart 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 december 2021.
Bij beschikking van 22 november 2022 is de ondertoezichtstelling van [naam kind01] verlengd tot 24 mei 2023.
Op 9 december 2022 heeft bij het gerechtshof Den Haag de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden, waarna bij beschikking van 25 januari 2023 het gerechtshof de beschikking van de kinderrechter van 15 december 2021 heeft vernietigd en alsnog het verlengingsverzoek van de GI heeft afgewezen.

Het verzoek

De moeder verzoekt per direct de opheffing van de ondertoezichtstelling van [naam kind01] .
Door en namens de moeder is het verzoek tijdens de mondelinge behandeling gehandhaafd en als volgt toegelicht.
Bij beschikking van 25 januari 2023 heeft het gerechtshof Den Haag (hierna: het hof) geoordeeld dat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging en heeft de beschikking van de rechtbank van 15 december 2021 vernietigd en het verlengingsverzoek van de GI afgewezen. Hoewel duidelijk is dat de GI zich op het standpunt stelt dat het oordeel van het hof geen goed oordeel is, gaat het vandaag niet over de vraag of het hof een juist oordeel heeft gegeven. Het gaat ook niet over de vraag of de schriftelijke aanwijzing al dan niet geldigheidskracht heeft. De mediation tussen de moeder en de GI over het verbeuren van de dwangsom is voortijdig gestaakt, maar de partijen zijn het op hoofdlijnen eens zijn. De GI heeft een schikking aangeboden en op dit moment is er nog enigheid over de achtergrond van de schriftelijke aanwijzing. Hierover loopt een aparte procedure en de partijen zijn hierover nog in onderhandeling. Ook gaat het niet over de vraag op welke wijze uitvoering gegeven moet worden aan de beschikking van het hof wat betreft de omgang tussen de vader en [naam kind01] , dat is een familierechtelijke kwestie. De moeder merkt ten aanzien van de omgang wel op dat zij hierover overleg wenste met de vader, Enver en de GI om te kijken of er afspraken gemaakt kunnen worden. De moeder weet echter niet of er omgang gaat komen, nu elke poging om in gesprek te komen met de vader door de vader is afgewezen. Daarbij heeft de vader op 23 februari 2023 een kort geding gestart over de omgang en de GI en stichting Enver hierin gedagvaard. De voorzieningenrechter heeft op 21 maart 2023 al de vorderingen van de vader afgewezen. Bij die behandeling is wel weer gesproken over het maken van afspraken, maar een zitting was voor de moeder geen juiste setting om samen in overleg met de vader en de GI te treden, omdat voorstellen dan bij voorbaat niet op een vruchtbare bodem terechtkomen. Verder merkt de moeder op dat [naam kind01] het laatste omgangsmoment met de vader in december 2022 niet als prettig heeft ervaren en dat zij geen behoefte heeft aan een vervolg. [naam kind01] wil geen (telefonisch) contact met de vader en ze wil graag met rust gelaten worden. [naam kind01] heeft jarenlang geworsteld met nachtmerries over hetgeen zij heeft meegemaakt, die heeft zij nu niet meer en dat wil zij zo houden. Voor nu is rust en stabiliteit voor [naam kind01] van belang om zich verder te kunnen ontplooien.
Het gaat vandaag over de vraag of [naam kind01] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Het hof heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. Formeel gaat het dan over de periode van 24 december 2021 tot en met 24 november 2022, maar materieel gaat het over de vraag – los van de grenzen van de formele periode – of [naam kind01] nog ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Na ontvangst van de beschikking van het hof is er daarom een discussie tussen de moeder en de GI ontstaan over het bestaan en de uitvoerbaarheid van de inmiddels bij beschikking van 22 november 2022 verlengde ondertoezichtstelling en over de validiteit van de schriftelijke aanwijzing, die in het kader van de ondertoezichtstelling was opgelegd. Deze discussie maakt echter niet dat de feitelijke situatie is veranderd. De GI stelt in haar verweerschrift dat er nog wel degelijk sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij [naam kind01] , nu het hof enkel heeft geoordeeld over de vorige periode van ondertoezichtstelling. De moeder vat het verweer van de GI zo op dat de GI nog zorgen heeft over de identiteitsontwikkeling van [naam kind01] en het loyaliteitsconflict. Het hof heeft echter geoordeeld dat hoewel de GI heeft aangevoerd dat [naam kind01] in haar persoonlijke en haar identiteitsontwikkeling wordt bedreigd, niet is gebleken dat [naam kind01] signalen vertoont die hierop duiden. Verder heeft de GI geen nieuwe ontwikkelingen aangevoerd die maken dat een ondertoezichtstelling nodig is. Het is van belang dat er onderscheid wordt gemaakt tussen de omgang, wat ziet op het familierecht en de vraag of er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, wat ziet op het jeugdrecht. Het hof heeft namelijk geoordeeld dat er niet zonder meer sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging als een omgangsregeling niet wordt uitgevoerd. Gelet op het ontbreken van de ernstige ontwikkelingsbedreiging dient de ondertoezichtstelling daarom beëindigd te worden.
Ten aanzien van het verzoek van de GI om het verzoek aan te houden in afwachting van het oordeel van het hof wordt namens de moeder opgemerkt dat de moeder juist nu een rechtsingang heeft bij de rechtbank door de gewijzigde omstandigheden door de beschikking van 25 januari 2023 van het Hof. Hoewel de vraag gesteld kan worden of na vernietiging door het hof van de beschikking waarin de ondertoezichtstelling was verlengd tot 24 november 2022, de kinderrechter op 22 november 2022 de ondertoezichtstelling had kunnen verlengen, is dat niet een punt dat de moeder op dit moment naar voren wil brengen. De moeder is van die beschikking in hoger beroep gekomen en die vraag zal als grief aan het hof worden voorgelegd.
Daarbij bestaat de kans dat er door de huidige planning bij het hof opnieuw een verlenging van de ondertoezichtstelling zal komen, waardoor dezelfde onwenselijke situatie zich zal voordoen als op dit moment.

Het standpunt van de GI

De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder. Verzocht wordt het verzoek van de moeder voor korte duur aan te houden, vanwege processuele en praktische overwegingen. De moeder heeft op 22 februari 2023 ook hoger beroep ingesteld tegen de huidige ondertoezichtstelling en daarbij is verzocht om schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring. De GI acht dat in de huidige omstandigheden, waarbij de moeder ook hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestaande ondertoezichtstelling, het aan het hof is om te oordelen over de ontstane situatie. Het hof dient te oordelen over de motivering van de ernstige ontwikkelingsbedreiging in de beschikking van 22 november 2022, en over de mate waarin de vernietiging van de ondertoezichtstelling doorwerkt in de huidige ondertoezichtstelling. Het onderhavige verzoek van de moeder lijkt echter op een verkapt hoger beroep omdat daarmee datzelfde beoogd wordt. Er wordt op verschillende borden geschaakt, waardoor er sprake is van verwarring en onnodige complexiteit. Hoewel de GI vanuit het belang van de moeder begrijpt dat zij zo snel mogelijk af wil van de ondertoezichtstelling en daartoe zeer procesbereid is, wijst het gesloten stelsel van rechtsmiddelen naar hoger beroep als het geëigende instrument om de huidige ondertoezichtstelling te laten toetsen. Daarbij heeft de griffie van het hof op 29 maart 2023 aangegeven dat de zitting naar verwachting eind mei 2023 zal plaatsvinden. Dat zal ongeveer gelijk vallen met de expiratiedatum van de huidige ondertoezichtstelling (24 mei 2023). Omdat onzeker is of het hof het zal redden om voor deze expiratiedatum te behandelen en uitspraak te doen, zal de GI binnenkort alsnog een verlengingsverzoek voor korte duur indienen om de procedure in hoger beroep af te kunnen wachten. Wijst het hof het hoger beroep toe en vernietigt het ook de huidige ondertoezichtstelling, dan kan met inachtneming van de beschikking van het hof het verzoek worden ingetrokken. Wijst het hof het niet toe, dan kan het verlengingsverzoek verder worden behandeld met inachtneming van de beschikking van het hof. Hoe dan ook, de beoordeling hoe het verder moet met het bestaan van de ondertoezichtstelling zal dan eenduidig bij het hof liggen. Bijkomend argument om het hof ten gronde te laten oordelen is dat het uit de beoordeling in de beschikking van 25 januari 2023 niet blijkt hoe wordt geoordeeld over de ontwikkelingsbedreiging die in de beschikking van de rechtbank van 22 november 2022 uitgebreid is gemotiveerd. Als de ondertoezichtstelling nu zou worden opgeheven, zou dat een voorschot zijn op een beoordeling door het hof. Bovendien bestaat wederom de kans op een hoger beroep van één der partijen tegen deze beslissing, en zo blijven we bezig.
Dat laat de vraag over op welke wijze het in de komende tijd verder moet met de uitvoering. Het is gebleken dat zowel de GI als de moeder vinden dat de ondertoezichtstelling juridisch nog bestaat. Dit vloeit namelijk ook voort uit het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Hoewel de moeder betoogt dat er vooral alleen formeel-juridisch nog maar een ondertoezichtstelling is, verandert dat niets aan de conclusie dat de ondertoezichtstelling er nog is. De wet maakt geen onderscheid tussen een formele of materiele ondertoezichtstelling. Verder meent de GI dat de schriftelijke aanwijzing (hierna: SA) van 16 september 2022 rond de omgang bij Enver nog steeds geldt en dat de vernietiging van de ondertoezichtstelling niets afdoet aan de feitelijke en juridische gevolgen die deze ondertoezichtstelling heeft gehad, zoals het geven en bekrachtigen van de SA. Naast het gesloten stelsel van rechtsmiddelen blijkt uit jurisprudentie dat de feitelijke en inhoudelijke uitvoering van een beschikking die later wordt vernietigd, niet ongedaan kan worden gemaakt. Dit betekent dat er uitvoering moet worden gegeven aan de ondertoezichtstelling en de SA en dat de moeder hieraan moet meewerken. De GI weerspreekt de moeder en stelt zich op het standpunt dat [naam kind01] wel degelijk kenbaar heeft gemaakt dat zij behoefte heeft aan contact met de vader. Op 9 december 2022 heeft er een omgangsmoment tussen de vader en [naam kind01] plaatsgevonden. Enver zag een open houding en geen angst bij [naam kind01] De GI had deze omgang willen herhalen om het contact tussen [naam kind01] en de vader te normaliseren. De GI verwacht dat de contactgroei tussen de vader en [naam kind01] verder stagneert als de ondertoezichtstelling ophoudt. Iedereen is gebaat bij duidelijk en om dat in de huidige situatie te bereiken is aanhouding van het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van de moeder nodig.

De beoordeling

De moeder heeft verzocht om de huidige ondertoezichtstelling op te heffen op voet van artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling opheffen indien de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, BW niet langer is vervuld. Een met het gezag belaste ouder kan het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling doen, wanneer de GI niet tot een dergelijk verzoek overgaat.
In zijn beschikking van 25 januari 2023 heeft het hof onder verwijzing naar twee uitspraken van de Hoge Raad der Nederlanden (Hoge Raad 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:766 en Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:295) overwogen dat er in deze zaak sprake is van een omgangsondertoezichtstelling en dat aan de hoge eisen die in een dergelijk geval aan de motivering van de beslissing om het verzoek tot het opleggen of verlengen van de maatregel van een ondertoezichtstelling toe te wijzen, niet is voldaan. Het hof heeft daartoe overwogen dat – kort samengevat – niet is gebleken van bijkomende omstandigheden. die een ontwikkelingsbedreiging tenminste aannemelijk maken. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat het vermoeden van de moeder dat [naam kind01] bang voor vader is, niet nader is onderbouwd en dat dit uit de stukken verder ook niet is gebleken. Ook van andere contra-indicaties die oplegging en tenuitvoerlegging van een omgangsregeling in de weg zouden staan, is naar het oordeel van het hof niet gebleken. Zelfs als dat anders zou zijn, moet telkens worden onderzocht of aan de wettelijke eisen voor een ondertoezichtstelling is voldaan en of het beoogde doel kan worden bereikt op een manier die voor de ouders en het kind minder belastend is dan een kinderbeschermingsmaatregel van overheidswege. Het hof is kennelijk van oordeel dat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, gelet op de overweging dat [naam kind01] zich positief ontwikkelt en er geen zorgen zijn over de thuissituatie bij haar moeder. Niet is gebleken dat [naam kind01] in haar persoonlijke en in haar identiteitsontwikkeling wordt bedreigd, aangezien niet gebleken is dat [naam kind01] signalen vertoont die hierop duiden. Het hof heeft daarom de beschikking waarin de kinderrechter de ondertoezichtstelling heeft verlengd tot 24 november 2022 vernietigd en het inleidende verzoek van de GI afgewezen.
De kinderrechter stelt vast dat de moeder en de GI sinds de beschikking van het hof het oneens zijn over de doorwerking van die beslissing. De GI heeft aangegeven de lopende ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk te vinden en daarom niet de opheffing van de ondertoezichtstelling te zullen verzoeken. Dat maakt dat de moeder als de met het gezag belaste ouder tot het doen van dat verzoek gerechtigd is.
Hoewel de advocaat van de moeder nadrukkelijk naar voren heeft gebracht dat de moeder geen formeel-juridische argumenten wenst aan te dragen maar dat het verzoek onderbouwd wordt met de stelling dat er, net als het hof heeft geoordeeld, geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, zal de kinderrechter toch ingaan op het verloop van de verschillende procedures en de betekenis daarvan duiden voor het onderhavige verzoek. De GI heeft zich namelijk wel op het standpunt gesteld dat er sprake is van een inbreuk op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen dan wel van een verkapt hoger beroep door het verzoek opheffing van de ondertoezichtstelling in te dienen op basis van deze argumentatie.
De kinderrechter stelt voorop dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen met zich brengt dat een verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling gegrond moet zijn op een argumentatie waarin gewijzigde feiten en/of omstandigheden ten opzichte van de feiten en omstandigheden die de rechter oorspronkelijk ten grondslag heeft gelegd aan de beslissing tot een (verlenging van een) ondertoezichtstelling, zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, BW
niet langer(cursivering kinderrechter) is vervuld.
Voor zover een verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling is gestoeld op dezelfde argumentatie als de argumentatie die de verzoeker naar voren heeft gebracht bij oorspronkelijke behandeling van het verzoek tot (verlenging van de) ondertoezichtstelling waaraan de kinderrechter bij die gelegenheid is voorbijgegaan, is het verzoek in strijd met dit uitgangspunt. Dat het hof in een andere zaak over een andere – in dit geval daaraan voorafgaand – beslissing die argumentatie wel heeft overgenomen, maakt dat niet anders. Zoals deze kinderrechter eerder vergelijkbaar heeft geoordeeld in een beschikking omtrent een schriftelijke aanwijzing (zaaknummer: C/10/623012 / JE RK 21-2062 d.d. 27 september 2021) is een dergelijke beschikking van het hof op zichzelf geen omstandigheid die oplevert dat de grond, als bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, BW niet langer is vervuld.
Wel zou het zo kunnen zijn dat de feiten en omstandigheden die ten grondslag hebben gelegen aan de hofbeschikking een inhoudelijke reden opleveren om te komen tot dat oordeel. De beoordeling van de vraag of dat het geval is, is immers een toetsing ‘ex nunc’ dus mag aangevoerd en moet dan beoordeeld worden of daarvan op dit moment sprake is. Daarbij is de kinderrechter, onder verwijzing naar Hoge Raad 27 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3704, niet gebonden aan dat oordeel van het hof. Bij deze toetsing ‘ex nunc’ staat die hofbeslissing niet in de weg staat aan het oordeel van de kinderrechter dat er na het treffen van de maatregel van (verlenging van de) ondertoezichtstelling zich nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan die hetzij het opheffen van die maatregel rechtvaardigen, dan wel het voortduren daarvan noodzakelijk maken, waarbij naast die nieuwe ontwikkelingen alle terzake dienende omstandigheden in aanmerking dienen te worden genomen, zonder dat de rechter gebonden is aan oordelen omtrent die omstandigheden in een eerdere beslissing.
Voorgaande overweging brengt ook met zich mee dat de kinderrechter van oordeel is dat het door de moeder ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van 22 november 2022 geen aanleiding vormt om de beslissing op het thans voorliggende verzoek aan te houden.
De kinderrechter stelt omtrent de relevante feiten en omstandigheden sinds 22 november 2022 het navolgende vast.
Uit de beschikking van het hof van 25 januari 2023 blijkt dat die beschikking is gegeven op grond van voorhanden stukken en de mondelinge behandeling op 9 december 2022, zijnde 17 dagen na de inhoudelijke behandeling en mondelinge uitspraak op 22 november 2022.
Kort voor die behandeling is er op 7 december 2022 op het kantoor van Enver voor het eerst sinds 19 of 20 september 2016 omgang geweest tussen [naam kind01] en de vader. Deze omgang was de eerste omgang in het traject tot contactherstel van [naam kind01] met de vader via begeleide omgangsmomenten bij Enver waaraan de moeder op basis van de schriftelijke aanwijzing van 16 september 2022 verplicht was mee te werken. Na dit contact heeft de moeder [naam kind01] niet meer naar contactmomenten gebracht.
Deze schriftelijke aanwijzing houdt in:
U [de moeder] werkt mee aan het traject om tot contactherstel van [naam kind01] met vader te komen via begeleide omgangsmomenten bij Enver op door Jeugdbescherming west in samenwerking met Enver en voor zover mogelijk met u vast te stellen momenten. [naam kind01] wordt door de kindjeugdbeschermer uit school gehaald en naar Enver gebracht. Vervolgens zal er een omgangsmoment van 15-30 minuten zijn met haar vader. [naam kind01] zal weer thuis (bij moeder) worden gebracht door de kindjeugdbeschermer.
Deze schriftelijke aanwijzing is bij beschikking van deze kinderrechter van 22 november 2022 bekrachtigd (zaaknummers: C/10/645504 / JE RK 22-2282 en C/10/645830/ JE RK 22-2339).
In het verslag van Enver over dit begeleide contactmoment (bijlage 3 bij het verweerschrift van de GI d.d. 27 maart 2023) is het volgende opgenomen:
Voorbereiding met [naam kind01] door twee medewerkers van Enver:
Er is een kort praatje over hobby’s van [naam kind01] : ze vertelt hierover. [naam kind01] kijkt ons aan en geeft antwoorden op vragen die we hierover stellen. [naam kind01] geeft aan het contact niet te willen. Ze benoemt dat ze van deze afspraak weet. Ze geeft aan bang te zijn voor nachtmerries. Ze vindt het naar om hier te zijn. Benoemd dat wij er zijn om te helpen. We zullen tijdens het contact goed kijken en aan haar vragen hoe het ervoor staat. Of het zo lang genoeg is, of dat het nog even door kan gaan. Ze geeft aan dit te begrijpen. Ze heeft de plekken uitgezocht aan tafel waar zij zit, haar vader en de medewerkers van Enver: zij en haar vader zitten schuin tegenover elkaar. We hoeven van [naam kind01] niet langer voor te bereiden, beter wanneer het nu maar gaat gebeuren.
Bij het binnenkomen van vader kijkt [naam kind01] haar vader aan. Vader benoemt dat hij het fijn vindt dat ze is gekomen en dat hij blij is om haar te zien. In het begin heeft vader vragen gesteld die een gesprekje op gang brachten over haar hobby’s. Vader en dochter hebben oogcontact. Bij het vertellen door vader over herinneringen, zoals voetballen samen, een liedje zingen, zegt [naam kind01] geen herinneringen daaraan te hebben. Wel over de hond, ze weet de kleur nog, zwart. Er wordt hierbij even een moment gelachen door vader, [naam kind01] lacht even mee. Vader heeft verteld wat haar naam betekent. Haar achternaam vindt ze niet mooi, zegt ze, ze wil liever de achternaam van mama. Vader zegt: oké, dat is [achternaam01] , die wil je liever.
Op de vraag van een medewerker aan [naam kind01] of het zo genoeg is of dat het nog wat langer kan, zegt [naam kind01] dat het nog wel even kan.
Vader heeft vragen gesteld over school. Dat gaat goed, zegt [naam kind01] . Hij draagt een armbandje met haar naam erop, die laat hij zien. Hij heeft nogmaals benoemd dat hij blij is dat ze gekomen is, dat hij haar dapper vindt, dat ze groot is geworden en niet veel veranderd is. Vader heeft benoemd dat mama goed voor [naam kind01] zorgt. [naam kind01] knikt hierbij. Vader kijkt naar [naam kind01] , [naam kind01] kijkt naar hem. Vader vraagt over haar tanden, over een mogelijke beugel, ja dat is zo, zegt [naam kind01] . Het gesprekje gaat even over zowat alle kinderen in de klas die een beugel hebben, dus dat dat gewoon is. Als laatste zegt vader dat hij van haar houdt. Op zijn vraag of hij haar een hand mag geven zegt ze nee. Dat is ook prima, zegt vader. Wel mag hij haar hand zien. Hij geeft een kushand in de lucht wanneer hij uit de ruimte gaat.
Het contact heeft ongeveer een kwartier geduurd. De medewerkers hebben af en toe even meegedaan met het gesprekje.
De medewerkers hebben kort nagepraat met [naam kind01] . Ze geeft aan dat ze blij is dat het klaar is. Ze geeft aan gelukkig te zijn met haar leven met haar moeder. Over de begeleiding van de medewerkers van Enver, geeft ze aan dat ze die als positief heeft ervaren, we hadden niets anders hoeven doen. Ze laat een voorwerp zien wat ze in haar hand heeft gehouden tijdens het contact. Ze vertelt dat dit helpt in lastige situaties, je kan erin knijpen. Ze gaat nu weer naar school. Daarna is moeder gehaald en ze zijn samen weggegaan.
Moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat deze omgang heeft plaatsgevonden omdat zij, moeder en [naam kind01] , hiertoe werden gedwongen. [naam kind01] zou zomaar van school worden gehaald en daarom zijn zij ernaartoe gegaan. [naam kind01] heeft de moeder verteld dat zij het niet als prettig heeft ervaren en dat zij geen behoefte heeft aan een vervolg. De vader wilde haar aanraken en [naam kind01] moest haar mond openhouden omdat haar tanden verkeerd om staan. Misschien wilde de vader checken of zij een kostbare beugel moet krijgen, zo suggereerde de moeder. [naam kind01] vond dat de vader meerdere leugens heeft verteld en dat heeft zij ook uitgesproken. Zij moest het 15 minuten uithouden. Daarna is zij weggehaald en er is nooit over een vervolg gesproken. Zij wil ook geen vervolg. Er is geen band met deze meneer (sic).
Over de beleving van [naam kind01] van het contactherstel met de vader heeft de moeder verder verklaard dat, anders dan wat de GI zegt, [naam kind01] de moeder meermalen heeft verteld dat zij geen enkel contact met de vader wil: geen telefonisch contact en zij wil de vader niet zien. Zij heeft nooit iets anders uitgesproken dan dat. De vader heeft zelf gezegd dat hij [naam kind01] met rust zou laten tot haar18e en dat het daarna aan haar is. [naam kind01] wil graag met rust worden gelaten. Ze heeft de kinderrechter ook een brief geschreven vorige keer (
i.e. 22 november 2022, toevoeging door kinderrechter). De vader heeft in 10 jaar tijd geen enkele poging gedaan om contact met haar te hebben via een kaartje of cadeautje. Opeens kwam er toen een cadeau met Kerst, maar dat was een beeldje van Winnie de Pooh, dat de vader tijdens een ruzie in huis kapot heeft gegooid. Zij wist zich zelf te herinneren dat er zo’n gat in de vloer zat. Zij was toen 3,5 jaar oud. [naam kind01] was er verdrietig over en het was een ongepast cadeau. Het heeft de hele kerstvakantie geduurd voordat [naam kind01] zei dat ik het beeldje moest teruggeven. De vader had een ander cadeau moeten bedenken. Maar dat is niet het enige waarom [naam kind01] geen contact met de vader wil. Zij heeft ook jarenlang geworsteld met wat zij heeft meegemaakt. Zij had ernstige nachtmerries. Daar heeft zij nu geen last meer van en dat wil zij ook niet meer meemaken. Misschien gaat er contact zijn van [naam kind01] met de vader als zij daar als tiener interesse in krijgt, maar voor nu heeft zij rust en stabiliteit nodig om zich te kunnen ontplooien. Zij moet het allemaal ook kunnen verwerken, zij is daar erg mee belast, door onder meer de gesprekken met de GI. Die gesprekken ervaart zij als belastend omdat zij daartoe gedwongen wordt en dat er 100 keer papa gezegd wordt, terwijl het helemaal niet als ‘papa’ voelt. Ook is haar beloofd dat er nooit omgang zou plaatsvinden en die belofte wordt niet nagekomen.
Namens de moeder heeft de advocaat naar voren gebracht dat er sprake is geweest van trauma bij [naam kind01] naar aanleiding van het auto-ongeluk. In de eerste beschikking met betrekking tot de ondertoezichtstelling is opgenomen dat er sprake was van fracturen en nachtmerries.
In de beschikking van 22 november 2022 met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling heeft de kinderrechter met betrekking tot het bestaan van een ernstige ontwikkelingsbedreiging het volgende overwogen.
Waar de moeder (…) op wijst, is dat in dit geval, in deze zaak, [naam kind01] geen schadelijke gevolgen ondervindt van het ontbreken van contact met de vader maar dat herstel van dat contact wel schadelijk zal zijn. (…) (D)at wringt wanneer daarbij in ogenschouw genomen wordt dat de beleving van [naam kind01] , die ook uit haar brief naar voren komt, al zes jaar in stand is gebleven – of mogelijk is versterkt – zonder dat zij daadwerkelijk contact gehad heeft met haar vader. Dat betekent dat het angstbeeld van de vader nog zodanig levendig is, dat zij daar ernstige psychische belasting van ondervindt, zonder dat daar één feitelijke confrontatie in de afgelopen 6 jaar aan ten grondslag heeft gelegen. Een algemeen standpunt moet in deze zaak zijn dat wat er was aan traumatische herinneringen besproken en behandeld had moeten kunnen worden. Dat is niet gebeurd.
Het gaat dus niet alleen om het faciliteren van de omgang, het gaat om het bij voortduring laten bestaan van een beeld van een gevaarlijke vader bij een kind dat daar naar alle waarschijnlijkheid geen zelfstandige herinnering aan heeft en voor zover dat wel zo is, niet geholpen wordt om die herinneringen een goede plek te geven. De wijze waarop de moeder stelt dat zij daarvoor gezorgd heeft, is door de vader uit het leven van [naam kind01] te bannen. Dat is niet in het belang van [naam kind01] . Die opvoedsituatie levert een ernstige ontwikkelingsbedreigingen op die door hulpverlening in het verplichtende kader van de ondertoezichtstelling weggenomen kan worden.
De kinderrechter is op basis van de processtukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandelingen op 31 oktober 2022 en 3 april 2023 van oordeel dat het op deze wijze bestaan van ernstige ontwikkelingsbedreigingen nog steeds kan en moet worden vastgesteld. Herhaald zij dat de ernstige ontwikkelingsbedreigingen niet louter worden gevormd door het ontbreken van omgang met de vader maar daarnaast en daarboven door de beleving van de vaderfiguur die bij [naam kind01] leeft. Dat moeder geen moeite doet om die beleving weg te nemen, is eveneens voldoende gebleken, niet alleen op basis van hetgeen de GI heeft aangevoerd, maar ook op basis van haar eigen verklaringen. Hoe dit leeft bij [naam kind01] , blijkt uit passages uit de brief die zij bij gelegenheid van de zitting van 31 oktober 2022 aan de kinderrechter heeft geschreven, naar welke brief de moeder ook bij de mondelinge behandeling op 3 april 2023 heeft verwezen:
Ik wil mijn vader niet zien. Hij heeft me geslagen en mijn mama pijn gedaan en aan het stuur getrokken in de auto en dat vind ik niet fijn. Ook wil ik niet door [naam08] en [naam09] gedwongen worden om hem te zien en al helemaal niet uit school gehaald worden. Ik wil dat mama, opa en oma me uit school halen elke dag. Ik heb verteld tegen [naam08] en [naam09] dat (ik) mijn vader niet wil zien maar ze willen niet luisteren. (…) Ik wil niet meer praten over wat er gebeurd is. Ik krijg er nachtmerries van.
Ook nu herhaalt de kinderrechter weer dat [naam kind01] hier refereert aan gebeurtenissen die – al dan niet in die ernst en mate – zijn gebeurd voor 20 september 2016, waarna zij geen enkel contact meer heeft gehad met de vader. Niet alleen was zij toen hoogstens 3 ½ jaar oud en valt op basis van algemene ervaringsregels omtrent het vermogen bij jonge kinderen tot het vormen van herinneringen te betwijfelen of [naam kind01] zelfstandig zulke duidelijke herinneringen heeft kunnen hebben aan de voorvallen die haar zouden hebben getraumatiseerd, maar de kinderrechter stelt tevens vast dat het de moeder kennelijk niet lukt om deze negatieve emoties, waardoor [naam kind01] , ook in de visie van de moeder, in haar persoonlijke en in haar identiteitsontwikkeling wordt bedreigd, weg te nemen of een minder prominente plek te geven. De kinderrechter wijst in dat verband op de verschillen tussen de weergave door Enver en door de moeder van het contactmoment tussen [naam kind01] en de vader op 7 december 2022. Het kerstcadeau van de vader en de wijze waarop daarmee is omgegaan is hiervan ook een voorbeeld. De kinderrechter is van oordeel dat daarmee gebleken is dat [naam kind01] signalen vertoont die duiden op het bestaan van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat de GI voldoende heeft weten te onderbouwen dat de hulpverlening die noodzakelijk is voor [naam kind01] in verband met het wegnemen van deze bedreiging door de moeder niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Het traject tot contactherstel is één van de zorgvormen die de GI daarvoor noodzakelijk acht. De kinderrechter is van oordeel dat voldoende gebleken is – nu ook na 7 december 2022 geen contact meer geweest is – dat de houding van de moeder ten aanzien van contactherstel aan de tenuitvoerlegging van die omgangsregeling in de weg staat. Een belangrijk doel daarvan, het bij [naam kind01] wegnemen van het belastende negatieve beeld van de vader, kan niet worden bereikt op een manier die minder belastend is dan een kinderbeschermingsmaatregel van overheidswege. Het enige contact dat in 6 jaar heeft plaatsgevonden, is immers tot stand gekomen onder druk van een schriftelijke aanwijzing. In de beschikking van 22 november 2022 waarin deze schriftelijke aanwijzing is bekrachtigd, heeft de kinderrechter als volgt overwogen, welke overweging ook thans nog geldt voor de doelstellingen van de ondertoezichtstelling:
De kinderrechter is zich ervan bewust dat de schriftelijke aanwijzing die verzocht wordt een heel forse maatregel is, die inderdaad het risico in zich bergt dat [naam kind01] daar negatief op reageert. Maar het doel van de schriftelijke aanwijzing kent twee kanten die in elkaars verlengde liggen: [naam kind01] heeft het recht om zelf een beeld te vormen van haar vader en een normaal contact met hem op te bouwen. Daarnaast heeft [naam kind01] het recht om op te groeien zonder angst voor haar vader. Dit zijn de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [naam kind01] die de GI poogt weg te nemen.
Al met al is de kinderrechter van oordeel dat de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, BW nog steeds is vervuld. Het verzoek tot het opheffen van de bij beschikking van 22 november 2022 verlengde ondertoezichtstelling van [naam kind01] wordt afgewezen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2023 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van C.D. Hengst, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.