Op 12 april 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die niet-ontvankelijk werd verklaard. Het verzoek tot wraking was ingediend naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank op 5 oktober 2021, waarin verschillende bestuursrechtelijke procedures van de verzoeker werden behandeld. De verzoeker had verzet aangetekend tegen deze uitspraak en voerde aan dat hij onvoldoende vertrouwen had in de huidige rechter, die volgens hem de behandeling van zijn zaken te lang uitgesteld had zonder communicatie. Echter, in het wrakingsverzoek werd geen specifieke rechter genoemd die met de behandeling van de zaak belast was. De rechtbank oordeelde dat er geen concrete aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van een rechter, en dat de correspondentie die de verzoeker had ontvangen afkomstig was van de griffier. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was voor een mondelinge behandeling van het verzoek, en verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en twee andere rechters, en ondertekend door de griffier.