3.3.Onderhoudsbijdrage
3.3.1.De man verzoekt – na wijziging van zijn verzoek – wijziging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2019 en het daarin opgenomen echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan van 19 april 2019, in die zin dat met ingang van de datum indiening verzoekschrift tot en met 30 september 2022 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding wordt vastgesteld van:
primair: een door de vrouw te betalen bijdrage van € 238,- per maand voor [naam minderjarige 1] en € 17,- per maand voor [naam minderjarige 2];
subsidiair: een door de vrouw te betalen bijdrage van € 203,- per maand voor [naam minderjarige 1] en een door de man te betalen bijdrage van € 16,- per maand voor [naam minderjarige 2]; en
meer subsidiair: een door de vrouw te betalen bijdrage van € 199,- per maand voor [naam minderjarige 1] en een door de man te betalen bijdrage van € 20,- per maand voor [naam minderjarige 2].
Daarnaast verzoekt de man met ingang van 1 oktober 2022 een door de man te betalen bijdrage voor de minderjarigen van € 11,35 per maand per kind vast te stellen.
Tot slot verzoekt de man wijziging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2019 en het daarin opgenomen echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan van 19 april 2019 in die zin dat de man niet langer gehouden is een bijdrage van € 500,- per jaar te voldoen ten behoeve van de reiskosten van [naam minderjarige 1] naar Finland.
3.3.2.De vrouw voert gemotiveerd verweer en bepleit afwijzing van de verzoeken van de man. Zij verzoekt – na wijziging van haar verzoek – bij zelfstandig verzoek wijziging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2019 en het daarin opgenomen echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan van 19 april 2019 in die zin dat per datum indiening verzoek (21 september 2022), subsidiair met ingang van 28 september 2022 en meer subsidiair met ingang van de datum wijziging hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige 1], een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam minderjarige 1] van € 231,- per maand en € 85,- per maand ten behoeve van [naam minderjarige 2] wordt vastgesteld. Daarnaast verzoekt de vrouw met ingang van 1 december 2022 een door de man te betalen bijdrage voor de minderjarigen van € 231,- per kind per maand vast te stellen. Ten slotte verzoekt de vrouw met ingang van 5 juni 2023 (de rechtbank begrijpt: 7 juni 2023, omdat het hier gaat om de achttiende verjaardag van [naam minderjarige 1]), althans per 1 september 2023 een door de man te betalen bijdrage voor [naam minderjarige 1] van € 533,- per maand en voor [naam minderjarige 2] van € 241,- per maand vast te stellen.
3.3.3.Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst over levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Niet elke wijziging van omstandigheden is voldoende voor wijziging van de onderhoudsbijdrage. Alleen die wijzigingen waardoor het aanvankelijk vastgestelde of overeengekomen bedrag niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven, zijn in dit opzicht rechtens relevant. Volgens vaste jurisprudentie moet in geval van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden een volledige herbeoordeling plaatsvinden aan de hand van alle op dat moment bestaande omstandigheden.
Wijziging van omstandigheden
3.3.4.Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de beschikking van deze rechtbank van 27 mei 2019. De man is immers door de geboorte van [naam minderjarige 3] op 17 augustus 2021 onderhoudsplichtig geworden voor niet twee, maar drie kinderen. Daarnaast is [naam minderjarige 1] verhuisd van de man naar de vrouw en is in december 2022 de zorgregeling ook ten aanzien van [naam minderjarige 2] gewijzigd. De rechtbank zal daarom de kinderbijdrage opnieuw berekenen.
3.3.5.Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen kinderbijdrage in geschil. De rechtbank zal de kinderbijdrage berekenen volgens de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatie (Tremarapport).
Het verzoek tot vaststelling van een door de vrouw te betalen bijdrage
3.3.6.De man vraagt, zoals gezegd, vaststelling van een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen in de periode van 25 juli 2022 (datum inleidend verzoekschrift) tot en met 30 november 2022.
Omdat in deze periode het hoofdverblijf van beide minderjarigen bij de vrouw was en de vrouw, zoals tussen partijen vast staat, ook de kinderbijslag voor beide kinderen heeft ontvangen, gaat de rechtbank ervan uit dat de verblijfsoverstijgende lasten in deze periode voor rekening van de vrouw zijn gekomen. De rechtbank ziet daarom geen basis voor het vaststellen van een door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen. Dit verzoek van de man zal daarom worden afgewezen.
De verzoeken tot vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage
3.3.7.De rechtbank ziet aanleiding om de kinderbijdrage opnieuw te berekenen over twee verschillende periodes. Het eerste tijdvak loopt van 21 september 2022 (datum indiening zelfstandig verzoek) tot en met 30 november 2022. In deze periode verbleef [naam minderjarige 1] feitelijk bij de vrouw en had hij omgang met de man een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag dan wel vrijdagavond tot maandagochtend, alsmede de helft van de vakanties. [naam minderjarige 2] had haar hoofdverblijf bij de vrouw en verbleef in deze periode afwisselend een week bij de man en een week bij de vrouw.
3.3.8.De man is vervolgens verhuisd naar Engeland en vanaf 1 december 2022 hebben zowel [naam minderjarige 1] als [naam minderjarige 2] omgang met de man een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag dan wel vrijdagavond tot maandagochtend, alsmede de helft van de vakanties. Het tweede tijdvak begint daarom op 1 december 2022.
3.3.9.De vrouw heeft verzocht om de bijdrage nogmaals te wijzigen vanaf de datum dat [naam minderjarige 1] 18 jaar wordt, althans de datum dat [naam minderjarige 1] gaat studeren. Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw zich eerst op het standpunt gesteld dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek, daarna dat [naam minderjarige 1] de vrouw heeft gemachtigd en ten slotte, na verweer van de zijde van de man op dit punt, dat zij als advocaat zelf gemachtigd is om namens [naam minderjarige 1] op te treden. Voor wat betreft de machtiging verwijst de advocaat van de vrouw naar een schrijven van [naam minderjarige 1] van 5 maart 2023, zijn reactie op de uitnodiging voor een gesprek met de kinderrechter. De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw is slechts onderhoudsgerechtigd tot het moment dat [naam minderjarige 1] 18 jaar oud wordt. Dit betekent dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Haar verzoek ziet immers op de periode dat [naam minderjarige 1] 18 jaar oud is. [naam minderjarige 1] zelf is op de datum van deze beschikking minderjarig en daarom niet procesbekwaam. Hij kan zich daarom niet door een advocaat laten vertegenwoordigen.
Überhaupt is de vraag of er sprake is van een namens [naam minderjarige 1] gedaan verzoek. De advocaat van de vrouw beroept zich namelijk op de e-mail van [naam minderjarige 1] van 5 maart 2023, naar aanleiding van een uitnodiging van de rechtbank voor een kindgesprek, waarbij [naam minderjarige 1] schrijft “Ik wil graag een gesprek met de kinderrechter op de rechtbank. De advocaat van mijn moeder, mevrouw Ellenbroek, zal ook mij representeren.” Omdat de advocaat van de vrouw het betreffende wijzigingsverzoek namens de vrouw heeft ingesteld, tijdens de zitting eerst verdedigt dat de vrouw zonder meer ontvankelijk is, daarna betoogt dat [naam minderjarige 1] de vrouw gemachtigd heeft en pas op het laatste moment stelt dat zij namens [naam minderjarige 1] mag optreden. De rechtbank acht daardoor niet aannemelijk dat dit laatste zo met [naam minderjarige 1] is besproken en houdt het ervoor dat het verzoek alleen namens de vrouw is gedaan.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande niet overgaan tot een inhoudelijke beoordeling en verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten aanzien van [naam minderjarige 1] die ziet op de periode vanaf 7 juni 2023.
De behoefte van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2]
3.3.10.Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de minderjarigen € 729,- per maand per kind bedraagt in 2022.
De behoefte van [naam minderjarige 3]
3.3.11.Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [naam minderjarige 3] in beginsel € 680,- per maand bedraagt in 2022. Tussen partijen is in geschil of de behoefte moet worden verhoogd met de kinderopvangkosten van [naam minderjarige 3].
3.3.12.De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet meer in geschil dat de netto kinderopvangkosten omgerekend € 1.459,45 per maand bedragen (£ 1.246,33 met een gemiddelde wisselkoers van 1,170997 in 2022). Wel stelt de vrouw dat de man mogelijk een (hogere) overheidsbijdrage in de kosten van de kinderopvang kan krijgen. De vrouw verwijst daarbij naar door een de man overgelegde print van een website waarin staat dat een dergelijke bijdrage, afhankelijk van de gezinsomstandigheden, mogelijk is. De man heeft verklaard dat het daarbij gaat om bijzondere omstandigheden, waaronder een laag inkomen, die zich in zijn geval niet voordoen. Met de inhoud van de betreffende print in combinatie met de door de man gegeven toelichting acht de rechtbank voldoende onderbouwd dat de man op dit moment niet in aanmerking komt voor een hogere overheidsbijdrage in de kosten van kinderopvang.
3.3.13.De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het Tremarapport, er sprake is van hoge kosten van kinderopvang, welke kosten niet (volledig) kunnen worden gecompenseerd door lagere uitgaven op andere posten. In beginsel ziet de rechtbank daarom aanleiding om rekening te houden met deze hoge kinderopvangkosten. De vrouw doet echter een beroep op de uitspraak van het Hof Den Haag van 24 oktober 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:2796) waarbij het Hof voor zover hier van belang het volgende heeft overwogen: “5.5 (…) Gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door verzoekers acht het hof het in dit specifieke geval niet redelijk om daarnaast rekening te houden met de door de man opgevoerde oppaskosten van [minderjarige 4] van € 750,- per maand. De man en zijn nieuwe partner hebben ervoor gekozen om een kind te krijgen en voltijds te blijven werken, waardoor zij een (veel) hoger inkomen genieten dan de man en de vrouw destijds. Het hof acht het niet redelijk om deze keuzen ten nadele van de andere kinderen te doen strekken en, boven op dit hoge inkomen, ook nog oppaskosten te verdisconteren. Gelet op het inkomen van de man en zijn nieuwe partner en het feit dat zij de kosten van kinderopvang gezamenlijk dragen, houdt het hof geen rekening met deze kosten bij de bepaling van de behoefte van [minderjarige 4]. Op de man rust een zwaarwegende en wettelijke onderhoudsverplichting jegens de kinderen en hij dient zich dan ook tot het uiterste in te spannen om in hun kosten te voorzien. Dit brengt naar het oordeel van het hof met zich mee dat de kosten van een nieuw kind niet dermate afwijkend dienen te zijn dat hij niet langer in de kosten van zijn andere kinderen kan voorzien.”
De rechtbank stelt vast dat de situatie in onderhavige zaak vergelijkbaar is. De man en zijn partner hebben ervoor gekozen om een kind te krijgen en voltijds te blijven werken. Door deze keuze van de man en zijn partner is de behoefte van [naam minderjarige 3] hoog, en de rechtbank acht het niet redelijk om deze keuze ten nadele van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] te doen strekken door daarnaast ook rekening te houden met de hoge kinderopvangkosten. De rechtbank zal daarom de behoefte van [naam minderjarige 3] niet verhogen met de hoge kinderopvangkosten van [naam minderjarige 3].
Draagkracht van de onderhoudsplichtigen
3.3.14.Beoordeeld moet worden in welke verhouding de behoefte van de minderjarigen tussen de verschillende onderhoudsplichtigen moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van ieders draagkracht.
3.3.15.Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van de verschillende onderhoudsplichtigen vastgesteld worden. Daarbij wordt gerekend met de tarieven van 2022-2 gezien de ingangsdatum van de wijziging van de bijdrage.
3.3.16.De vrouw stelt dat het huidige NBI van de man over het jaar 2022 € 4.517,- per maand bedraagt, uitgaande van het nettoloon van £ 3.968,43 per maand op basis van de meest recente salarisspecificatie van februari 2023. De man gaat uit van een salaris van € 4.000,- netto per maand, maar onderbouwt dit met een jaaropgave 2022. De jaaropgave 2022 betreft de periode van april 2021 tot en met maart 2022 en is dus niet relevant voor de periode vanaf 21 september 2022. Omdat de man zijn stelling niet heeft onderbouwd met stukken, terwijl dat wel op zijn weg gelegen had, volgt de rechtbank het standpunt van de vrouw en gaat uit van het nettoloon van de man van € 4.517,- per maand.
NBI van de partner van de man
3.3.17.De rechtbank bepaalt het huidige NBI van de partner van de man over het jaar 2022 op € 2.889,- per maand, waarbij rekening is gehouden met het nettoloon van £ 2.467,27 per maand op basis van de meest recente salarisspecificatie van februari 2023 met een gemiddelde wisselkoers van 1,170997 in 2022. Tussen partijen is deze wijze van berekening voor de huidige partner van de man niet in geschil.
3.3.18.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw aan de hand van de jaaropgave over het jaar 2022, waarop een jaarloon staat genoemd van € 79.907,-, op € 4.427,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting.
Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 202,- per maand voor [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2], waar de vrouw gelet op haar inkomen (en het feit dat zij voor beide kinderen de kinderbijslag ontvangt) recht op heeft.
3.3.19.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,- vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.020)] en bedraagt € 1.499,- per maand.
3.3.20.De draagkracht van de partner van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,- vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.020)] en bedraagt € 701,- per maand.
3.3.21.De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,- vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.020)] en bedraagt € 1.455,- per maand.
Toerekening van de draagkracht naar rato van de behoefte van de kinderen
De draagkrachtverdeling van de man
3.3.22.De rechtbank zal hierna berekenen hoe de draagkracht van de man naar rato van de behoefte van de kinderen toegerekend moet worden aan ieder van de kinderen ten opzichte van wie hij onderhoudsplichtig is. De drie kinderen ten opzichte van wie de man een wettelijke onderhoudsplicht heeft, hebben een totale behoefte van € 2.138,- per maand ([naam minderjarige 1] € 729,- per maand, [naam minderjarige 2] € 729,- per maand en [naam minderjarige 3] € 680,- per maand).
3.3.23.De toerekening van de draagkracht van de man aan de drie kinderen ten opzichte van wie hij onderhoudsplichtig is, wordt berekend volgens de formule: de behoefte van ieder kind afzonderlijk gedeeld door de totale behoefte van de drie kinderen vermenigvuldigd met de draagkracht van de man, ofwel:
toerekening van de draagkracht voor [naam minderjarige 1]: € 729,- / € 2.138,- x € 1.499,- = € 511,-
toerekening van de draagkracht voor [naam minderjarige 2]: € 729,- / € 2.138,- x € 1.499,- = € 511,-
toerekening van de draagkracht voor [naam minderjarige 3]: € 680,- / € 2.138,- x € 1.499,- =
€ 477,-
samen de totale draagkracht van de man van € 1.499,-
De draagkrachtverdeling van de partner van de man
3.3.24.De gehele draagkracht van de partner van de man van € 701,- per maand wordt toegerekend aan [naam minderjarige 3].
De draagkrachtverdeling van de vrouw
3.3.25.De toerekening van de draagkracht van de vrouw aan de twee kinderen ten opzichte van wie zij onderhoudsplichtig is, wordt berekend volgens de formule: de behoefte van ieder kind afzonderlijk gedeeld door de totale behoefte van de twee kinderen vermenigvuldigd met de draagkracht van de vrouw, ofwel:
toerekening van de draagkracht voor [naam minderjarige 1]: € 729,- / € 1.458,- x € 1.455,- = € 727,50
toerekening van de draagkracht voor [naam minderjarige 2]: € 729,- / € 1.458,- x € 1.455,- =
€ 727,50
samen de totale draagkracht van de vrouw van € 1.455,-
3.3.26.De toegerekende draagkracht van de man voor [naam minderjarige 3] bedraagt € 477,- per maand. De toegerekende draagkracht van de partner van de man voor [naam minderjarige 3] is € 701,- per maand. De gezamenlijke draagkracht van de man en de partner van de man is hoger dan de behoefte van [naam minderjarige 3].
Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders voor dit kind beschikbare draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, ofwel:
het deel van de man bedraagt: € 477,- / € 1.178,- x € 680,- = € 275,-
het deel van de partner van de man bedraagt: € 701,- / € 1.178,- x € 680,- =
€ 405,-
samen € 680,-
Derhalve komt van de totale behoefte van [naam minderjarige 3] een gedeelte van € 275,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 405,- per maand voor rekening van de partner van de man.
3.3.27.Dit betekent dat de man van de toegerekende draagkracht aan [naam minderjarige 3] een bedrag van € 202,- per maand (€ 477,- minus € 275,-) overhoudt. Dit bedrag wordt overgeheveld naar de draagkracht voor [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2]. Die bedraagt dan in totaal € 1.224,- per maand (€ 1.022,- + € 202,-).
3.3.28.Zoals hierboven al berekend bedraagt de draagkracht van de vrouw € 1.455,- per maand.
3.3.29.Voor [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] wordt ieders aandeel berekend volgens de formule: ieders voor deze kinderen beschikbare draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, ofwel:
het deel van de man bedraagt: € 1.224,- / € 2.679,- x € 1.458,- = € 666,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 1.455,- / € 2.679,- x € 1.458,- =
€ 792,-
samen € 1.458,-
Derhalve komt van de totale behoefte van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] een gedeelte van € 666,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 792,- per maand voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting in de periode van 21 september 2022 tot en met 30 november 2022
3.3.30.Tussen partijen is de zorgkorting ten aanzien van [naam minderjarige 1] in geschil. De man stelt aanspraak te kunnen maken op toepassing van een zorgkorting van 25%. De vrouw stelt zich op het standpunt dat een zorgkorting van 15% moet worden toegepast.
3.3.31.Gezien de uitgevoerde zorgregeling van [naam minderjarige 1] van een weekend per veertien dagen en de helft van alle vakanties stelt de rechtbank vast dat de man gemiddeld twee dagen per week de zorg heeft gehad voor [naam minderjarige 1]. Hierbij hoort een zorgkorting van 25%.
3.3.32.Tussen partijen is niet in geschil dat ten aanzien van [naam minderjarige 2] een zorgkorting wordt toegepast van 35%.
3.3.33.Omdat de behoefte van [naam minderjarige 1] € 729,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 182,- per maand.
3.3.34.Omdat de behoefte van [naam minderjarige 2] € 729,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 255,- per maand.
3.3.35.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarigen, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met deze bedragen, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen € 229,- per maand, ofwel € 151,- per maand ten aanzien van [naam minderjarige 1] en € 78,- per maand ten aanzien van [naam minderjarige 2].
Zorgkorting in de periode vanaf 1 december 2022
3.3.36.Tussen partijen is de zorgkorting ten aanzien van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] in geschil. De man stelt aanspraak te kunnen maken op toepassing van een zorgkorting van 25%. De vrouw stelt zich op het standpunt dat een zorgkorting van 15% moet worden toegepast.
3.3.37.Gezien de uitgevoerde zorgregeling van een weekend per veertien dagen en de helft van alle vakanties stelt de rechtbank vast dat de man gemiddeld twee dagen per week de zorg heeft voor de minderjarigen. Hierbij hoort een zorgkorting van 25%.
3.3.38.Omdat de behoefte van de minderjarigen € 1.458,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van circa € 364,- per maand.
3.3.39.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarigen, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen € 302,- per maand, ofwel € 151,- per maand per kind.
Conclusie in de periode van 21 september 2022 tot en met 30 november 2022
3.3.40.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 229,- per maand, ofwel € 151,- per maand ten aanzien van [naam minderjarige 1] en € 78,- per maand ten aanzien van [naam minderjarige 2] in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
Conclusie in de periode vanaf 1 december 2022
3.3.41.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 302,- per maand, ofwel € 151,- per maand per kind in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.3.42.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing. Gelet hierop en omdat de ingangsdatum van de wijziging van de kinderbijdrage in een eerder kalenderjaar ligt dan de datum van deze beschikking wordt de kinderbijdrage van € 151,- per maand per kind met ingang van 1 januari 2023 geïndexeerd als hierna is vermeld.
Bijdrage voor reizen naar Finland
3.3.43.Partijen hebben in 2019 verschillende afspraken gemaakt over de kinderbijdrage en opgenomen in het ouderschapsplan. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de afspraak met betrekking tot de bijdrage voor reizen naar Finland los moet worden gezien van de afspraak met betrekking tot de kinderbijdrage, maar de man heeft dit betwist en de vrouw heeft vervolgens haar stelling niet nader onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat de afspraak is opgenomen onder het kopje ‘kinderalimentatie’ en is daarom van oordeel dat de afspraak met betrekking tot de bijdrage voor reizen naar Finland moet worden gezien als een onderdeel van de afspraak met betrekking tot de kinderbijdrage. In deze beschikking is vanwege de eerder genoemde gewijzigde omstandigheden de kinderbijdrage opnieuw berekend, waarbij een volledige beoordeling van de behoefte van de minderjarigen en de draagkracht van partijen heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat van de man niet mag worden verwacht dat hij, naast de in deze beschikking met inachtneming van de maatstaven van behoefte en draagkracht berekende kinderbijdrage, ook nog een bijdrage van € 500,- blijft voldoen aan de vrouw voor reizen van de minderjarige naar Finland.
Gelet hierop zal het verzoek van de man, om de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2019 en het daarin opgenomen echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan van 19 april 2019 te wijzigen in die zin dat de man niet langer gehouden is een bijdrage van € 500,- per jaar te voldoen ten behoeve van de reiskosten van [naam minderjarige 1] naar Finland, worden toegewezen.