Beoordeling door de voorzieningenrechter
9. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
10. De voorzieningenrechter volgt niet het standpunt van het college dat ODF geen spoedeisend belang heeft. ODF heeft een spoedeisend belang bij tenminste één van haar verzoeken, zodat zij overgaat tot een belangenafweging die mede bestaat uit een voorlopige rechtmatigheidstoets aan de hand van wat partijen hebben aangevoerd. Het spoedeisend belang bestaat daar uit dat ODF heeft gesteld dat aannemers zijn gecontracteerd en dat capaciteit (mensen en materieel) voor de werkzaamheden beschikbaar staan. Elke dag vertraging kost veel geld en vergroot het risico dat de aannemer de beschikbare capaciteit elders gaat inzetten, waardoor de planning opnieuw moet beginnen met risico van maandenlange vertraging. Dit betekent volgens ODF dat zij het netwerk niet aan dreigt te kunnen leggen in de daarvoor aan ODF verleende periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023. De voorzieningenrechter voegt hier aan toe dat die vrees van ODF – gelet op het hiernavolgende – niet ongegrond lijkt.
Verdere standpunten van partijen
11. ODF heeft het volgende aangevoerd. ODF wil een glasvezelnetwerk aanleggen in de gemeente, zij is daartoe vanaf december 2019 in gesprek met de gemeente en heeft medio 2022 een instemmingsbesluit verkregen. Sindsdien is ODF bezig geweest met de planning en detailengineering van haar netwerk aanleg en is zij nu – ondanks de tegenwerking door het college en medewerkers van de gemeente – op het punt gekomen om daadwerkelijk te gaan graven. Het indienen van de startmelding, die aan alle door de gemeente gestelde vereisten voor het starten van graafwerkzaamheden voldoet, betekent dat ODF ook daadwerkelijk klaarstaat om te gaan graven. Het college frustreert ODF op een zodanige wijze dat zij niet daadwerkelijk gebruik kan maken van dat instemmingsbesluit. Vanaf Q4 heeft het college elke mogelijkheid aangegrepen om de netwerkplanning van ODF te vertragen en op 6 april 2023 heeft het college de startmelding voor de graafwerkzaamheden van 5 april 2023 afgekeurd. De oorzaak van deze vertragingsstrategie ligt daarin dat het college ook zelf een netwerk wil aanleggen in de gemeente in een joint venture met een derde partij. De gemeente heeft namelijk nog een eigen (coax) kabelnetwerk dat door de gemeente wordt geëxploiteerd en jaarlijks veel geld oplevert. Het college zíet ODF dus als een concurrent die met een glasvezelnetwerk de klanten op zijn CAI netwerk sneller internet kan bieden en daarmee de lucratieve exploitatie van dit afgeschreven netwerk bedreigt. De derde die de gemeente op het oog heeft om het eigen kabelnetwerk mee te gaan verglazen (Glasdraad) is echter nog niet zover en ook deze beoogde joint venture is nog niet actief. En dus zet het college erop in de uitrol door ODF te frustreren, althans te vertragen totdat Glasdraad zover is dat de joint venture kan gaan uitrollen. En dan zou ODF ook nog haar netwerk engineering ingrijpend moeten aanpassen en haar netwerkplanning daarnaar moeten gaan inrichten, waarmee de aanleg binnen de door de gemeente zelf aan ODF opgelegde uitrolplanning, waarvoor aannemerscapaciteit is gereserveerd en gecontracteerd, onhaalbaar zal worden.
12. Het college heeft aangevoerd dat het instemmingsbesluit dat aan ODF is verleend onherroepelijk is, dat ODF onverschoonbaar te laat is opgekomen tegen de aan de eigen diensten verleende instemming, zodat die instemming aan de eigen diensten ook onherroepelijk is en dat de aan DFN afgegeven instemmingsbesluiten niet in deze procedure in geschil zijn. Omdat in al deze instemmingsbesluiten de eis is opgenomen dat de werkzaamheden gecombineerde met andere aanbieders uitgevoerd moeten worden, is die eis onherroepelijk. Volgens het college weigert ODF op 26 april 2023 in overleg te gaan met de gemeente voor het ‘in combi’ aanleggen. Het college heeft verder het volgende aangevoerd. De door ODF geplande werkzaamheden voor de aanleg van het glasvezelnetwerk hebben betrekking op de planning van de zogenoemde POP-locaties. Die locaties zijn cruciaal, omdat die bepalend zijn voor het netwerkontwerp. Voor het kunnen realiseren van de POP-stations is vereist dat ODF de beschikking krijgt over de grond waarop die stations gerealiseerd kunnen worden. Dit kan door middel van verkoop of verhuur of het vestigen van een recht van opstal door de gemeente Edam-Volendam. Gelet op het zogenoemde Didam-arrest (ECLI:NL:HR:2021:1778) moet de gemeente als die een onroerende zaak wil verkopen of verhuren, aan (potentiële) gegadigden de gelegenheid bieden om mee te dingen naar deze onroerende zaak indien er meerdere gegadigden zijn voor de verhuur of verkoop, of redelijkerwijs te verwachten is dat er meerdere gegadigden zijn. In het Gemeenteblad wordt daarom het voornemen tot voorgenomen verkoop kenbaar gemaakt met de mogelijkheid binnen twintig dagen te reageren, zo ook bij de voorgenomen vestiging van een recht van opstal voor een POP-station. Tussen de gemeente en ODF is nog geen overeenstemming bereikt over de drie POP-locaties, zodat we nu nog voor de fase van aanbesteding zitten. Verder heeft het college er nog op gewezen dat ODF nog niet een volledige planning heeft aangeleverd voor de overige werkzaamheden. Ten slotte heeft het college aangevoerd dat een startmelding niet op rechtsgevolg is gericht en om die reden reeds geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid van de Awb. Coördinatie, graafrust en schaarse vergunningen
13. Artikel 5.4 van de Tw vormt het wettelijk kader op grond waarvan het college instemming dient te verlenen aan telecomaanbieders die glasvezelnetwerken willen uitrollen in de openbare grond. Het college komt geen beleidsvrijheid toe bij het verlenen van instemming aan aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken die het voornemen hebben graafwerkzaamheden uit te voeren in of op openbare gronden. Op grond van artikel 5.4, tweede lid, van de Tw is het college immers gehouden instemming te verlenen indien sprake is van een melding die voldoet aan de op grond van het vierde lid door de gemeenteraad vastgestelde voorschriften voor het doen van een melding (ECLI:NL:RBROT:2022:9835, punt 8.2). 14. In eerdere uitspraken heeft de voorzieningenrechter overwogen dat gemeentebesturen binnen de wettelijke mogelijkheden gelijke kansen aan concurrerende telecomaanbieders moeten bieden bij het verlenen van instemming, omdat met het opleggen van graafrust sprake is van schaarse rechten. Onder omstandigheden kan het college tot de slotsom komen dat publieke belangen zich verzetten tegen een gelijktijdige uitrol door twee aanbieders. Het opleggen van graafrust acht de voorzieningenrechter niet zonder meer in strijd met de verplichting gelijke kansen te bieden aan aanbieders. In dit verband is redengevend dat de wet voorziet in de mogelijkheid tot het opleggen van graafrust en dat het college in dit verband een coördinerende taak is toebedeeld als hoeder van publieke belangen, zoals het beperken van overlast. Slechts indien zich twee of meer aanbieders (min of meer) tegelijkertijd melden, ligt er op dit vlak een coördinerende taak voor het college (laatstelijk ECLI:NL:RBROT:2023:3265, punt 8). Het voorliggende geval onderscheidt zich van eerdere zaken waarin twee aanbieders tegelijk hun glasvezelnetwerk wilden uitrollen in (delen van) een gemeente, maar niettemin doet zich hier de vraag voor of het college hier feitelijk graafrust oplegt en of hij aanbieders ongelijk behandelt, door een aanbieder die zich meldt te laten wachten totdat de eigen diensten en nog een derde partij gereed zijn. 15. In deze zaak wil de gemeente aan aanbieders de verplichting opleggen tot het tegelijkertijd – ‘in combi’ – uitrollen van hun glasvezelnetwerk. Het college heeft dit voorschrift blijkbaar gebaseerd op artikel 5.4, derde lid van de Tw, waaruit volgt dat het college voorschriften mag verbinden aan een instemmingsbesluit, gericht op de plaats van de werkzaamheden, het tijdstip van de werkzaamheden, de wijze van uitvoering van de werkzaamheden, het bevorderen van medegebruik van voorzieningen en het afstemmen van de voorgenomen werkzaamheden met beheerders van overige in de grond aanwezige werken. Uit het tweede en derde lid volgt dat dat het toegestane tijdstip van aanvang, behoudens zwaarwichtige redenen van publiek belang, niet later mag liggen dan 12 maanden na de datum van afgifte van het instemmingsbesluit. Reden van publiek belang vormen openbare orde, veiligheid, het voorkomen of beperken van overlast, de bereikbaarheid van gronden of gebouwen, dan wel ondergrondse ordening. De Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuur gemeente Edam-Volendam 2017 bevat de mogelijkheid aan het college om deze en enkele andere voorschriften aan een instemmingsbesluit te verbinden.
16. Het college heeft op zich terecht aangevoerd dat de verleende instemming aan ODF onherroepelijk is. Voorts gaat de voorzieningenrechter er vooralsnog van uit dat ODF te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het aan de eigen diensten verleende instemmingsbesluit, dat kenbaar was via het Meldpunt Opbrekingen Openbare Ruimte (MOOR) en dat de plaatsing op MOOR een geschikte wijze van bekendmaking vormt (ECLI:NL:RBROT:2022:5815). De vraag of het te late bezwaar van ODF verschoonbaar is, kan hier om verderop te noemen redenen in het midden blijven. De vraag is echter of aan de voorwaarde ‘in combi’ de gevolgtrekkingen kunnen worden verbonden die het college daaraan verbindt. 17. Hiervoor is uiteengezet dat de coördinerende rol van het college van toepassing is indien telecomaanbieders zich min of meer tegelijkertijd melden om hun glasvezelnetwerk uit te rollen in de gemeente. Het door het college bieden van gelijke kansen zal dan moeten worden afgewogen tegen de publieke belangen, zoals het beperken van overlast. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet de voorwaarde ‘In combi aanleggen, overlast omwonenden/hulpdiensten beperken’ die is opgenomen in het aan ODF afgegeven instemmingsbesluit worden begrepen in het licht hiervan. Nog daargelaten of het college de voorwaarde mag stellen dat telecomaanbieders uitsluitend in samenwerking en tegelijkertijd een glasvezelnetwerk mogen aanleggen, geldt dat het doel van het ‘in combi’ aanleggen blijkens het instemmingsbesluit is gericht op het beperken van overlast van omwonenden en het beperken van overlast voor hulpdiensten. Deze voorwaarde mag dus niet worden aangegrepen als een middel om de concurrentie te beperken. Een dergelijke toepassing van dit voorschrift komt neer op misbruik van een bevoegdheid. De voorwaarde dat in combinatie wordt aangelegd, kan dan ook alleen gelden indien er zich tegelijkertijd meerdere aanbieders hebben gemeld die ook min of meer gelijktijdig hun glasvezelnetwerk wensen uit te rollen in hetzelfde gebied. Een dergelijk situatie doet zich hier niet voor.
18. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat ODF met het doen van de startmelding klaar is om te graven, terwijl de beoogde joint venture van de eigen diensten onweersproken nog niet actief is en onduidelijk is hoe gedetailleerd en/of vergevorderd de plannen van de eigen diensten zijn en DFN heeft aangegeven niet van plan te zijn om op korte termijn haar glasvezelnetwerk uit te rollen. De wijze waarop het college invulling geeft aan het voorschrift ‘in combi’ heeft in deze situatie feitelijk tot gevolg dat het aan ODF afgegeven instemmingsbesluit haar waarde verliest, omdat ODF vier maanden na de periode waarop de instemming ziet nog niet kan starten met haar werkzaamheden, terwijl onduidelijk is wanneer de andere aanbieders gereed zijn en bovendien onduidelijk is of zij wel binnen de aan haar verleende periode kan aanleggen. Daarnaast brengt de invulling door het college met zich mee dat concurrenten van ODF het mede in hun macht hebben dat ODF niet kan starten met haar werkzaamheden.
19. Buiten kijf staat dat de startmelding van ODF geen besluit vormt in de zin van artikel 1:3 van de Awb. ODF is immers geen bestuursorgaan. Het college lijkt echter met zijn standpuntbepaling te miskennen dat zijn afkeuring van de startmelding van ODF van 6 april 2023 een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Awb. Het rechtsgevolg van de afkeuring is immers dat ODF niet kan starten met de werkzaamheden conform haar startmelding die is vereist op grond van artikel 3.6 van het Besluit ondergrondse infrastructuur Edam-Volendam.
20. Verder meent de voorzieningenrechter dat het college in haar verweer op een oneigenlijke manier schermt met het Didam-arrest. Dat er belangstelling van andere partijen is met betrekking tot de gronden waarop de door DFN gewenste POP-locaties zouden moeten worden gesitueerd, heeft het college niet aannemelijk gemaakt. Daar komt bij dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat het gelijkheidsbeginsel dat ten grondslag ligt aan het Didam-arrest met voorrang moet worden toegepast bij de gebruikmaking van artikel 5.4 van de Tw. Op grond van art. 3:14 van het Burgerlijke Wetboek mag een bevoegdheid die krachtens het burgerlijk recht aan een overheidslichaam toekomt, niet worden uitgeoefend in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiekrecht. Hieruit volgt dat de door de Hoge Raad geformuleerde rechtsregel in het Didam-arrest – waarbij hij aansluit bij bestuursrechtspraak over schaarse publiekrechtelijke rechten (ECLI:NL:RVS:2016:2927) – niet bij voorrang moet worden toegepast boven publiekrechtelijke verplichtingen. Dit betekent dat het college in dit geval behoort af te zien van aanbesteding. Dat het plan van ODF incompleet is volgt de voorzieningenrechter evenmin. Aan haar is instemming verleend en zij heeft uitgebreide documentatie overgelegd. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat van ODF gelet op deze voorgeschiedenis niet meer kon worden verlangd dat zij op 26 april 2023 weer met de gemeente in overleg zou gaan over de mogelijkheid tot een gecombineerde aanleg. 21. De voorzieningenrechter acht de handelwijze van het college in strijd met het verbod van misbruik van bevoegdheid (artikel 3:3 van de Awb) en in strijd met het gelijkheidsbeginsel (dat in deze context strekt tot het bieden van gelijke kansen), omdat het college aan ODF in strijd met de periode waarop de instemming ziet in feite graafrust oplegt met het oogmerk haar eigen diensten te bevoordelen.
22. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding tot het treffen van de hierna volgende voorlopige voorziening.