ECLI:NL:RBROT:2023:3156

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
ROT 22/1804
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering herleving WIA-uitkering wegens gebrek aan toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om haar WIA-uitkering te laten herleven. Eiseres had zich op 3 december 2019 gemeld voor toegenomen arbeidsongeschiktheid, maar het UWV concludeerde dat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid sinds de beëindiging van haar uitkering op 29 november 2018. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV gevolgd en geoordeeld dat eiseres op de relevante datum, 12 november 2019, niet toegenomen arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de verzekeringsarts B&B voldoende gemotiveerd heeft waarom er geen recht op herleving van de WIA-uitkering bestaat. Eiseres had eerder een uitkering op grond van de Wet WIA, maar deze was beëindigd omdat haar arbeidsongeschiktheid onder de 35% was vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg in haar verzoek om herleving van de uitkering. De proceskosten van eiseres worden niet vergoed, aangezien zij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1804

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. M.J.M. Sanders),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: [naam 1]).

Inleiding

Bij besluit van 18 februari 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV geweigerd om vanaf 12 november 2019 de uitkering, die eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontving, te laten herleven, omdat eiseres niet toegenomen arbeidsongeschikt is.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 4 maart 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres en het UWV hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiseres heeft voor het laatst gewerkt als administratief medewerker voor gemiddeld 16,09 uur per week. Op 28 augustus 2011 heeft eiseres zich ziekgemeld voor dit werk vanwege gezondheidsklachten. Het UWV heeft aan eiseres per 25 augustus 2013 een uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 36,14%.
2. Na een herbeoordeling op verzoek van het werkbedrijf van het UWV is de WIA-uitkering van eiseres per 29 november 2018 beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 29 augustus 2018 33,07% bedroeg en daarmee minder dan 35%. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 17 juni 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 29 april 2020 [1] het beroep van eiseres tegen deze beslissing op bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] (de Raad) van 3 augustus 2021 is het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
3. Eiseres heeft zich op 3 december 2019 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld, omdat volgens haar haar gezondheid per 12 november 2019 gewijzigd is. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een medisch onderzoek verricht en beoordeeld of eiseres toegenomen arbeidsongeschikt is. Het betreft een zogenoemde ‘Amber-beoordeling’. Een arts [3] heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een wijziging van de medische belastbaarheid van eiseres. Vervolgens heeft het UWV het primaire besluit genomen. In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
4. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 15 november 2021 [4] heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, omdat in bezwaar geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische beoordeling in de bezwaarfase niet in lijn was met de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 [5] omdat er geen spreekuurcontact had plaatsgevonden door een verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) niet had gemotiveerd waarom een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde zou hebben.
5. De verzekeringsarts B&B heeft in haar rapport van 25 januari 2022 alsnog gemotiveerd waarom volgens haar van een spreekuurcontact in bezwaar kon worden afgezien. Vervolgens heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat vindt het UWV

6. Het UWV vindt dat eiseres niet toegenomen arbeidsongeschikt is op 12 november 2019 en heeft daarom geweigerd om de eerder toegekende WIA-uitkering te laten herleven.
7. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op de rapporten van een verzekeringsarts B&B van 22 oktober 2020 en 25 januari 2022.

Wat vindt eiseres

8. Eiseres is het niet eens met het UWV. Zij verzoekt de rechtbank de gronden in bezwaar als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiseres stelt dat ten onrechte geen fysiek spreekuurcontact met een verzekeringsarts heeft plaatsgevonden en verzoekt dat dit alsnog zal plaatsvinden. Volgens eiseres zijn haar klachten de afgelopen jaren enkel verslechterd en niet verbeterd. Zij is afhankelijk van anderen in het dagelijks functioneren, omdat zij lichamelijk niet zelfredzaam is. Zij is meer beperkt dan aangenomen. Zij kan zich moeilijk concentreren en heeft moeite met het verdelen van aandacht en herinneren. Verder heeft eiseres niet alleen aan de linkerschouder klachten maar ook aan de rechterschouder. De beperkingen moeten daarom ook voor rechts gelden. Zij kan bovendien haar linkerarm niet boven schouderhoogte tillen. Momenteel is haar linker elleboog overbelast. Zij heeft voorts last van haar rechterknie en er is een zenuwbeknelling aan haar rechtervoet. De rugklachten van eiseres zijn ook toegenomen. Zij heeft elke dag pijn in haar onderrug met uitstraling naar haar been. Voor een hernia wordt zij in België behandeld. Door de chronische whiplash is eiseres beperkt in het draaien van haar hoofd. Zij vindt ook dat er meer beperkingen voor haar psychische klachten aangenomen moeten worden en voor het staan, lopen, zitten, tillen, dragen en concentreren. Op grond van het in beroep ingediende expertiserapport van verzekeringsarts [naam 2] van 16 augustus 2022 vindt eiseres dat er extra beperkingen opgenomen moeten worden ten aanzien van knijp- en grijpkracht en het maken van schroefbewegingen. Nu de klachten erger zijn is het aannemelijk dat een verdergaande urenbeperking moet worden opgenomen. Eiseres moet meer rust nemen om in het dagelijks leven te functioneren. Haar angst- en paniekstoornis kost veel energie, waardoor een urenbeperking volgens de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid noodzakelijk is.
9. Eiseres stelt verder dat zij gezien haar klachten en beperkingen niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten en dat zij volledig arbeidsongeschikt is.

Wat vindt de rechtbank

10. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiseres niet toegenomen arbeidsongeschikt is op 12 november 2019. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiseres op 12 november 2019.
11. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiseres geen recht heeft op herleving van de WIA-uitkering, omdat zij op 12 november 2019 niet toegenomen arbeidsongeschikt is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
12. Voor zover eiseres in haar beroepschrift verwijst naar wat zij in bezwaar heeft aangevoerd
,overweegt de rechtbank dat het aan eiseres is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom zij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiseres zal dus moeten aanvoeren waarom zij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
13. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennis genomen van het dossier, waaronder het rapport van de primaire arts, met onder meer de bevindingen van de arts uit eigen lichamelijk en psychisch onderzoek, en het bezwaar van eiseres. Zij heeft eiseres gesproken tijdens de hoorzitting. Zij heeft informatie opgevraagd bij de huisarts en deze informatie meegewogen in haar beoordeling. De rechtbank vindt ook dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiseres heeft gemist.
14. Vast staat dat eiseres zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase niet op een fysiek spreekuur is onderzocht door een geregistreerde verzekeringsarts. De rechtbank is van oordeel de verzekeringsarts B&B in het rapport van 25 januari 2022 voldoende heeft gemotiveerd dat er in geval van eiseres in bezwaar afgezien kon worden van een fysiek spreekuurcontact. De verzekeringsarts B&B heeft toegelicht dat uitgaande van de medische beperkingen op de datum in geding, 12 november 2019, de actuele klachten en onderzoeksbevindingen bij een spreekuurcontact nu nog maar beperkte relevantie hebben. Dit geldt te meer omdat de primaire arts twee en een halve maand na de datum in geding een medisch onderzoek van goede kwaliteit heeft uitgevoerd, met een uitgebreide gedetailleerde anamnese, heldere onderzoeksbevindingen en een gedetailleerde en uitgebreide argumentatie. Daarnaast heeft de verzekeringsarts B&B toegelicht dat in het dossier veel medische informatie van de behandelaren rond de datum in geding aanwezig is. Deze uitgebreide informatie geeft een overzicht van de chronologie van de klachten en de medische bevindingen rondom de datum in geding. Zowel bij het onderzoek door de primaire arts als bij haar eigen onderzoek is volgens de verzekeringsarts B&B gebleken dat de door eiseres ervaren klachten en beperkingen niet zijn gebaseerd op concrete medisch objectiveerbare afwijkingen in de onderzoeksbevindingen of aanwezige informatie. Verder heeft zij toegelicht dat uit de psychische informatie is gebleken dat er nog geen psychische therapie van de grond gekomen was. Tot slot heeft zij toegelicht dat zij in het telefoongesprek met eiseres een indruk heeft kunnen krijgen van de reactie van eiseres en de snelheid daarvan, het al dan niet tonen van emoties en de concentratie tijdens het gesprek.
De beoordeling van de toegenomen arbeidsongeschiktheid
15. Het recht op een WIA-uitkering kan herleven indien iemand binnen vijf jaar toegenomen arbeidsongeschikt is, nadat de uitkering is beëindigd omdat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt is. [6] Van belang daarbij is dat die toegenomen arbeidsongeschiktheid dan moet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak. Volgens vaste rechtspraak wordt een dergelijke aanvraag beoordeeld aan de hand van een aantal stappen:
  • Is er sprake van toegenomen beperkingen?
  • Zo ja, vloeien deze voort uit dezelfde ziekteoorzaak (causaliteitsvereiste)?
  • Zo ja, heeft de toename van deze beperkingen uit dezelfde oorzaak plaatsgevonden binnen vijf jaar na weigering, herziening of intrekking?
16. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B in het rapport van 22 oktober 2020 voldoende heeft uitgelegd waarom er in geval van eiseres geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts B&B concludeert dat eiseres onveranderd geschikt is voor passend werk conform de FML van 11 september 2018. Zij overweegt daarbij dat de aanvullende informatie die zij in bezwaar van de huisarts heeft ontvangen in lijn is met de bevindingen en conclusies van de primaire arts. De verzekeringsarts B&B heeft inzichtelijk toegelicht dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor medische volledige arbeidsongeschiktheid. Eiseres is niet terminaal ziek, opgenomen, bedlegerig of ADL-afhankelijk en er is geen sprake van een totaal onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Daarnaast heeft de verzekeringsarts B&B voldoende gemotiveerd dat de door eiseres ervaren pijnklachten, onder andere in de linker- en rechterschouder, nek, rug en rechterknie, niet allemaal medisch geobjectiveerd kunnen worden. Zo heeft de verzekeringsarts B&B toegelicht dat de klachten aan de rechterschouder niet vastgesteld zijn bij medisch onderzoek en dat eiseres rechts onbeperkt boven schouderhoogte kan reiken. De klachten aan de rechtervoet door een zenuwbeklemming geven weliswaar beperkingen, maar dat wordt ondervangen in de FML door de beperkingen vanwege de knieklachten. De toegenomen rug- en knieklachten zijn niet medisch objectiveerbaar.
17. De rechtbank is verder van oordeel dat verzekeringsarts B&B in het nadere rapport van 18 november 2022 voldoende heeft gemotiveerd dat de informatie uit het expertiserapport van De Vries van 16 augustus 2022 geen aanleiding geeft om de FML aan te passen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het expertiserapport de bevindingen en conclusie van de verzekeringsarts B&B onderschrijft, waaronder ook de in de FML aangenomen urenbeperking van 8 uur per dag, 40 uur per week. Slechts met betrekking tot de belastbaarheid van de handen behoeft de FML blijkens het expertiserapport een kleine nuancering. De verzekeringsarts B&B volgt die nuancering niet. In de FML staat benoemd dat de handfunctie normaal is, met als toelichting dat eiseres geen krachtige knijp- en grijpbewegingen kan maken door CTS. Met minder kracht is dat wel mogelijk. Volgens De Vries moet dat geherformuleerd worden als een beperking voor item 3.6 (knijp/grijpkracht) met als toelichting dat langdurig en/of frequent krachtig knijpen en/of grijpen niet passend is. De verzekeringsarts B&B heeft inzichtelijk toegelicht dat zij geen verschil ziet tussen de toelichting in de FML en die in het expertiserapport en dat er geen reden is de FML onder 4.3.6 en 4.7. aan te passen, zoals De Vries heeft geadviseerd. De beperking in de FML onder 4.3.6. en 4.7. is volgens de verzekeringsarts B&B gelijk aan de beperkingen in een eerdere FML, geldig vanaf 29 augustus 2018, die nog geen half jaar na de handoperatie aan de linkerhand (15 maart 2018) is opgesteld. De verzekeringsarts B&B heeft toegelicht dat sinds 2018 de handklachten van eiseres ten positieve zijn gewijzigd. Bij later EMG-onderzoek waren er geen afwijkingen meer te zien. Ook heeft eiseres anderhalf jaar na de operatie aan de linkerhand van 15 maart 2018 aangegeven dat haar linkerhand volledig was hersteld. Dit gold dus ook op de datum in geding van 12 november 2019. Aan de rechterhand zou eiseres minder klachten ervaren, wat wordt bevestigd in het huisartsenjournaal waarin handklachten nagenoeg geheel ontbreken. De rechtbank kan deze toelichtingen van de verzekeringsarts B&B volgen.
18. Ter zitting is gebleken dat eiseres in december 2022 alsnog aan haar rechterhand geopereerd is. Zij heeft aangegeven dat zij toen pas geopereerd is omdat zij bang was voor een nieuwe operatie en niet, zoals het UWV stelt, omdat zij niet gemotiveerd was. De rechtbank ziet hierin geen reden om te twijfelen aan de eerdere beoordeling van de verzekeringsarts B&B, omdat het onderzoek van de verzekeringsarts B&B ziet op de datum in geding van 12 november 2019 en de operatie pas ruim drie jaar later heeft plaatsgevonden.
19. Omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV terecht heeft gesteld dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid op 12 november 2019, hoeft de vraag of de toename van de beperkingen uit dezelfde oorzaak voortkomt en of de toename van de beperkingen binnen vijf jaar na de beëindiging van de WIA-uitkering heeft plaatsgevonden niet meer beantwoord te worden. Immers, nu er geen toename van de beperkingen is vastgesteld, zijn de vervolgstappen (zie punt 15) niet meer aan de orde.
20. Ook komt de rechtbank niet toe aan de vraag of eiseres gezien haar klachten en beperkingen de geduide functies kan verrichten, nu er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

21. Het UWV heeft terecht geweigerd om de WIA-uitkering van eiseres te laten herleven, omdat niet gebleken is dat zij toegenomen arbeidsongeschikt is.
22. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. Omdat eiseres in beroep geen gelijk krijgt, worden de door haar gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 april 2023 door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie zaaknummer ROT 19/3432.
2.Zie zaaknummer 20/2119, ECLI:NL:CRVB:2021:1940.
3.Het sociaal-medisch oordeel is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
4.Zie zaaknummer ROT 20/6319, ECLI:NL:RBROT:2021:10867.
6.Artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA (Amber-bepaling).