ECLI:NL:RBROT:2023:2977

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
C/10/651590 / KG ZA 23-57
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen in kort geding tussen voormalige partners met betrekking tot huurovereenkomst

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, is er een geschil ontstaan tussen twee voormalige partners over de uitvoering van een eerdere veroordeling met betrekking tot een huurovereenkomst. De eiseres, wonende te Vlaardingen, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, eveneens wonende te Vlaardingen, met betrekking tot de vraag of er dwangsommen zijn verbeurd. De voorzieningenrechter heeft op 6 april 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. De achtergrond van het geschil ligt in een eerdere veroordeling waarbij de eiseres werd verplicht om inzage te geven in de huurovereenkomst met de gedaagde. De gedaagde heeft gesteld dat de eiseres niet heeft voldaan aan deze veroordeling, wat heeft geleid tot de vraag of er dwangsommen zijn verbeurd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde bevoegd is om de executie van de dwangsom voort te zetten, en dat de eiseres in beginsel de dwangsommen heeft verbeurd. De voorzieningenrechter heeft echter ook geoordeeld dat de bevoegdheid om de dwangsom te herzien ligt bij het gerechtshof Den Haag, en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de verwijzing van de zaak. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/651590 / KG ZA 23-57
Vonnis in kort geding van 6 april 2023
in de zaak van
[eiseres01],
wonende te Vlaardingen,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te Vlaardingen,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaten mr. V.N. Gijlstra en mr. W.J. Berghuis te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres01] en [gedaagde01] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met 7 producties;
  • de conclusie van antwoord tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie, met 4 producties;
  • de mondelinge behandeling op 16 maart 2023;
  • de spreekaantekeningen van [eiseres01] .
1.2.
Aan het einde van de zitting heeft de voorzieningenrechter partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de bevoegdheid van de voorzieningenrechter ten aanzien van de vordering in conventie tot opheffing, opschorting en/of vermindering van de hierna te bespreken dwangsom. Beide partijen hebben op dat punt schriftelijk gereageerd op 17 maart 2023.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, waarbij zij een langere tijd samen hebben gewoond in de woning, gelegen te [plaats01] aan het [adres01] . Op een gegeven moment heeft [gedaagde01] de woning gekocht van [naam01] (hierna: [naam01] ). Na de beëindiging van de relatie is tussen partijen een geschil ontstaan over de woning. Daar waar [eiseres01] zich op het standpunt stelt dat zij recht heeft om in de woning te verblijven op grond van een huurovereenkomst (met [gedaagde01] en/of met [naam01] ), meent [gedaagde01] dat [eiseres01] de woning dient te verlaten omdat zij daar zonder recht of titel verblijft. Partijen hebben ter zake van dit geschil meerdere procedures gevoerd.
2.2.
Bij vonnis van 18 januari 2021 (hierna: het Vonnis) heeft de kantonrechter van deze rechtbank in kort geding [eiseres01] veroordeeld om inzage in en een afschrift van de huurovereenkomst met [gedaagde01] van 27 december 2018 (hierna: de huurovereenkomst 2018) te verstrekken aan (de raadsman van) [gedaagde01] . Aan die veroordeling is een dwangsom verbonden van € 250,00 per dag, met een maximum van € 25.000,00 voor elke dag dat [eiseres01] niet aan die veroordeling voldoet.
2.3.
Bij e-mail van 19 januari 2021 heeft [eiseres01] een afschrift van de huurovereenkomst 2018 verstrekt aan [gedaagde01] .
2.4.
[gedaagde01] heeft hoger beroep ingesteld tegen het Vonnis. Bij arrest van 2 augustus 2022 (hierna: het Arrest) heeft het hof Den Haag het Vonnis bekrachtigd ten aanzien van de verstrekking van de huurovereenkomst 2018. Daarnaast heeft het hof [eiseres01] veroordeeld om inzage in en een afschrift van de huurovereenkomst met [naam01] van juli 2016 (hierna: de huurovereenkomst 2016) alsmede bepaalde betalingsbewijzen te verstrekken aan (de raadsman van) [gedaagde01] , op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.5.
Bij brief van 2 september 2022 heeft [gedaagde01] [eiseres01] verzocht om inzage in het origineel van de huurovereenkomst 2018. [eiseres01] heeft toen te kennen gegeven dat zij niet beschikt over het origineel.
2.6.
Bij exploot van 21 september 2022 heeft [gedaagde01] het Vonnis en het Arrest betekend aan [eiseres01] , met het bevel om binnen zeven werkdagen aan [gedaagde01] inzage te verlenen in de huurovereenkomst 2018, op straffe van verbeurte van dwangsommen.
2.7.
Bij dagvaarding van 23 september 2022 heeft [gedaagde01] een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij de kantonrechter van deze rechtbank. Hij vordert daarin – kort gezegd – primair dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [eiseres01] de woning onrechtmatig bewoont en [eiseres01] veroordeelt de woning te ontruimen en een bedrag aan schadevergoeding en gebruiksvergoeding te betalen aan [gedaagde01] . Subsidiair vordert [gedaagde01] ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen en ontruiming van de woning door [eiseres01] .
2.8.
Bij brief van 11 januari 2023 heeft [gedaagde01] aan [eiseres01] meegedeeld dat zij, doordat zij weigert om inzage te geven in de huurovereenkomst 2018, het maximale bedrag van € 25.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd. [gedaagde01] heeft [eiseres01] gesommeerd dat bedrag aan hem te voldoen, bij gebreke waarvan hij over zal gaan tot het treffen van executiemaatregelen.

3..Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres01] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde01] verbiedt de met het exploot van 21 september 2022 aangezegde executie voort te zetten, dit op straffe van een dwangsom, en/of
de dwangsom opgelegd met het Vonnis opheft, de looptijd ervan opschort en/of vermindert,
[gedaagde01] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
Het verweer van [gedaagde01] strekt ertoe dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaart althans de vorderingen van [eiseres01] afwijst, met veroordeling van [eiseres01] in de kosten van de procedure en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het geschil in voorwaardelijke reconventie

4.1.
[eiser01] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de in het Vonnis uitgesproken dwangsomveroordeling verhoogt naar € 500,00 voor iedere dag dat [verweerster01] haar verplichtingen uit het Vonnis niet nakomt, met een verhoging van het maximum tot € 50.000,00, met veroordeling van [verweerster01] in de kosten van deze procedure en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is voorwaardelijk ingesteld, namelijk onder de voorwaarde dat de voorzieningenrechter de vordering in conventie afwijst dan wel zich onbevoegd verklaart voor een deel van de vordering en voor het overige de vordering afwijst.
4.2.
Het verweer van [verweerster01] strekt tot afwijzing van de vordering.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in conventie

De bevoegdheid van de voorzieningenrechter ten aanzien van de vordering tot opheffing, opschorting en/of vermindering van de dwangsom

5.1.
Allereerst ligt de vraag voor of de voorzieningenrechter bevoegd is van de vordering tot opheffing, opschorting en/of vermindering van de in het Vonnis opgelegde dwangsom kennis te nemen.
5.2.
Op grond van artikel 611d lid 1 Rv is de beslissing op een dergelijke vordering uitsluitend voorbehouden aan de rechter die de dwangsom heeft opgelegd. Het Benelux-Gerechtshof heeft dit begrip nader uitgelegd. Uit zijn uitspraak van 15 april 1992 (NJ 1992/648,
Wewer / Nije) volgt dat als in hoger beroep een uitspraak van de lagere rechter waarbij deze een dwangsom oplegde, wordt bevestigd, als regel de rechter in eerste aanleg heeft te gelden als de rechter die de dwangsom heeft opgelegd. In dit arrest worden hierop twee uitzonderingen gemaakt. Als in hoger beroep:
( a) de hoofdveroordeling en/of de daarbij behorende dwangsom onmiskenbaar wordt gewijzigd doordat de uitspraak van de lagere rechter wordt vernietigd of
( b) de appelrechter met instandhouding van de door de rechter in eerste aanleg uitgesproken hoofdveroordeling en de daaraan verbonden dwangsom een nieuwe hoofdveroordeling uitspreekt en daaraan hetzij een nieuwe dwangsom hetzij de reeds door de rechter in eerste aanleg opgelegde dwangsom heeft verbonden,
dan geldt de appelrechter (ook ten aanzien van de door hem in stand gehouden hoofdveroordeling van de eerste rechter met de daaraan verbonden dwangsom) als ‘de rechter die de dwangsom heeft opgelegd’.
5.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het onderhavige geval sprake is van de door het Benelux-Gerechtshof onder (b) geformuleerde situatie. Het hof heeft in zijn arrest onder dictumonderdeel 7.1. het Vonnis bekrachtigd en daarnaast onder dictumonderdeel 7.2. een veroordeling uitgesproken die ziet op inzage in en afschrift van andere stukken. De veroordeling onder 7.2. is daarmee aan te merken als een nieuwe hoofdveroordeling zoals bedoeld door het Benelux-Gerechtshof. Aan die veroordeling is een nieuwe dwangsom verbonden. Of de hoogte van de in hoger beroep opgelegde dwangsom gelijk is aan die van de in eerste aanleg opgelegde dwangsom, is niet relevant voor de vraag of sprake is van een nieuwe dwangsom, anders dan zoals [eiseres01] lijkt te betogen.
5.4.
Het standpunt van [eiseres01] dat er enige koppeling of verbinding tussen de dictumonderdelen is vereist om een en dezelfde dwangsomrechter in hoger beroep te benaderen, wordt afgewezen. Dat vindt geen steun in het arrest van het Benelux-Gerechtshof, daar wordt juist gesproken over “een nieuwe hoofdveroordeling”.
5.5.
De conclusie is dat niet de voorzieningenrechter van deze rechtbank, maar het gerechtshof Den Haag bevoegd is kennis te nemen van de vordering tot herziening van de dwangsom in het Vonnis. Wat dit voor consequenties heeft voor het verdere verloop van de procedure, komt hierna in punt 7. aan de orde.
Executiegeschil
5.6.
De voorzieningenrechter is wel bevoegd ten aanzien van het gevorderde verbod op voortzetting van de executie. Dat is tussen partijen ook niet in geschil.
5.7.
[eiseres01] stelt zich primair op het standpunt dat zij, door op 19 januari 2021 een kopie van de huurovereenkomst 2018 aan [gedaagde01] te verstrekken, zich heeft gehouden aan het Vonnis en dus geen dwangsommen heeft verbeurd. Tot 2 september 2022 heeft [gedaagde01] er geen blijk van gegeven dat [eiseres01] zich niet aan de veroordeling zou hebben gehouden. [gedaagde01] maakt, door meer dan anderhalf jaar na het Vonnis executie aan te kondigen, misbruik van recht althans er is sprake van rechtsverwerking. Subsidiair voert [eiseres01] aan dat zij in de onmogelijkheid verkeert om aan de veroordeling te voldoen, aangezien zij de originele versie van de huurovereenkomst niet heeft.
5.8.
Voor de beoordeling van de vraag of [eiseres01] dwangsommen heeft verbeurd, dient de voorzieningenrechter de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij die uitleg dienen het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0431 en HR 15 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9400).
5.9.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het dictum van het Vonnis duidelijk is vermeld dat [eiseres01] is veroordeeld om
“inzage in en een afschrift van de huurovereenkomst van 27 december 2018 te verstrekken”. Het woord
“en”wijst erop dat van [eiseres01] twee handelingen wordt verwacht. Met het verstrekken van een kopie van de huurovereenkomst aan [gedaagde01] heeft [eiseres01] enkel voldaan aan de tweede handeling.
5.10.
Blijkens overweging 2.14. en 5.4. onder II. van het Vonnis was de kantonrechter ermee bekend dat [gedaagde01] de authenticiteit van de onder de huurovereenkomst geplaatste handtekening betwistte en hij voor het onderzoek van die handtekening de originele versie van de huurovereenkomst nodig had. In overweging 5.7.3. heeft de kantonrechter vervolgens geoordeeld dat het rechtmatig belang van [gedaagde01] bij zijn 843a-vordering is gelegen in het bepalen van zijn rechtspositie en/of het voeren van verweer. Dit maakt duidelijk dat de kantonrechter heeft bedoeld te bewerkstelligen dat [gedaagde01] , naast de ontvangst van een kopie, tevens inzage verkrijgt in de originele versie van de huurovereenkomst. Die strekking van de veroordeling wordt bevestigd door hof Den Haag, die in het Arrest in overweging 6.5 (laatste zin) overweegt dat [gedaagde01] de originele huurovereenkomst nodig heeft voor handschriftkundig onderzoek en daarna het Vonnis bekrachtigt.
5.11.
Het enkele feit dat [gedaagde01] eerst anderhalf jaar na het Vonnis aan [eiseres01] meedeelt dat zij niet heeft voldaan aan de veroordeling, is onvoldoende om misbruik van recht dan wel rechtsverwerking door [gedaagde01] aan te nemen. In die periode werd de hoger beroepsprocedure tussen partijen gevoerd, waarin voor [eiseres01] duidelijk was dat [gedaagde01] nog steeds de authenticiteit van de handtekening onder de huurovereenkomst bestreed. Niet valt daarom in te zien waarom [eiseres01] , zoals zij stelt, er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [gedaagde01] zijn aanspraak niet meer geldend zou maken. Dat [eiseres01] geen incidenteel appel heeft ingesteld, komt voor haar eigen rekening.
5.12.
Nu [eiseres01] tot op heden niet heeft voldaan aan het bij exploot van 21 september 2022 betekende bevel om binnen zeven werkdagen aan [gedaagde01] inzage te verlenen in de originele huurovereenkomst 2018, heeft [eiseres01] in beginsel de dwangsommen van maximaal € 25.000,00 verbeurd.
5.13.
Het subsidiaire verweer van [eiseres01] wordt verworpen. Het is uitsluitend aan de dwangsomrechter om te beoordelen of [eiseres01] in de onmogelijkheid verkeert om te voldoen aan de veroordeling. De voorzieningenrechter ziet geen reden om vooruit te lopen op een eventuele opheffing of matiging van de dwangsommen door de dwangsomrechter (hof Den Haag), nu [eiseres01] zelf wisselende standpunten heeft ingenomen over de vraag of zij beschikt over bepaalde documenten. Pas na de procedure in eerste aanleg en die in hoger beroep heeft [eiseres01] zich op het standpunt gesteld dat zij niet zou beschikken over de originele versie van de huurovereenkomst 2018, terwijl het voor haar gedurende die procedures duidelijk had moeten zijn dat [gedaagde01] , gezien het bericht van de handschriftdeskundige, de originele huurovereenkomst nodig had. Verder heeft zij ten aanzien van de huurovereenkomst met [naam01] van 2016 wisselende verklaringen afgelegd. In eerste aanleg voerde zij nog aan dat die huurovereenkomst mondeling was gesloten. In hoger beroep verklaarde zij vervolgens dat zij wel degelijk schriftelijke huurovereenkomst(en) met [naam01] had gesloten maar die niet meer kon vinden. Nadat zij daartoe door het hof was veroordeeld, heeft [eiseres01] echter toch een afschrift van de huurovereenkomst met [naam01] overhandigd aan [gedaagde01] .
5.14.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde schorsing van de executie door [gedaagde01] zal worden afgewezen.
5.15.
Nu partijen voorheen een affectieve relatie hebben gehad, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beoordeling in voorwaardelijke reconventie

6.1.
De voorzieningenrechter zal zich ten aanzien van een deel van de vordering in conventie onbevoegd verklaren en het overige deel afwijzen. Dat betekent dat is voldaan aan de voorwaarde voor het instellen van de vordering in reconventie, zodat deze hierna wordt beoordeeld.
6.2.
Feit is dat [verweerster01] uitdrukkelijk stelt dat zij de originele huurovereenkomst 2018 niet in haar bezit heeft. Hoewel in conventie is overwogen dat er vooralsnog onvoldoende aanleiding is om ervan uit te gaan dat de dwangsomrechter de dwangsom zal verminderen of opheffen op de grond dat het voor [verweerster01] niet mogelijk is om de bedoelde inzage te verlenen, kan dat ook niet worden uitgesloten. Nu dit geschilpunt (dat in de procedures die hebben geleid tot het Vonnis en het Arrest nog niet aan de orde was) thans openstaat, is het niet opportuun om aan dezelfde veroordeling een hogere dwangsom te verbinden. Daarbij komt dat de vordering van [eiser01] tot verhoging van de dwangsom wringt met zijn eigen standpunt dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is ten aanzien van de vordering in conventie tot verlaging van de dwangsom. De vordering zal derhalve worden afgewezen.
6.3.
Ook in reconventie zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7..Het verdere verloop van de procedure

7.1.
Artikel 73 Rv bepaalt dat de rechter, indien hij zich onbevoegd verklaart en een andere gewone rechter wel bevoegd is, de zaak naar die rechter verwijst. Gelet op de overweging onder 5.5. is de voorzieningenrechter voornemens om, op de voet van dit artikel, de procedure ten aanzien van de vordering tot opheffing, opschorting en/of vermindering van de in het Vonnis opgelegde dwangsom te verwijzen naar de bevoegde rechter. Dat is het gerechtshof Den Haag. De vraag omtrent verwijzing bij onbevoegd verklaring is echter geen onderwerp van debat geweest tussen partijen. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om partijen in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten. In afwachting daarvan, zal verder iedere beslissing worden aangehouden.

8..De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
8.1.
laat partijen toe om zich binnen 5 werkdagen na de uitspraak van dit vonnis uit te laten over het voornemen van de voorzieningenrechter om de procedure ten aanzien van de vordering tot opheffing, opschorting en/of vermindering van de in het Vonnis opgelegde dwangsom te verwijzen naar hof Den Haag;
8.2.
houdt verder iedere beslissing aan;
in reconventie
8.3.
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2023.
2091 / 1876