ECLI:NL:RBROT:2023:2957

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
ROT 22/4098
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 april 2023, wordt de afwijzing van een herhaalde aanvraag voor een Wajong-uitkering door het UWV beoordeeld. Eiseres, geboren op 28 november 1992, had eerder in 2011 een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze was afgewezen omdat zij in staat werd geacht het maatgevende loon te verdienen. In 2021 diende zij een nieuwe aanvraag in, waarbij zij stelde dat haar psychische klachten sinds 2017-2018 haar arbeidsvermogen belemmerden. Het UWV wees deze aanvraag af, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, oordelend dat de psychische klachten van eiseres voortkwamen uit dezelfde kwetsbaarheid die al op haar achttiende aanwezig was. De rechtbank stelde vast dat de toename van klachten na haar achttiende verjaardag niet leidde tot een nieuwe ziekteoorzaak die recht zou geven op een Wajong-uitkering. De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden de aanvraag had afgewezen, en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden voor herhaalde aanvragen in het kader van de Wajong-regeling, waarbij de beoordeling van eerdere afwijzingen en de vaststelling van nieuwe ziektedagen cruciaal zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4098

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. E. van den Bogaard),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),

(gemachtigde: mr. S. Roodenburg).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het UWV de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten 2015 (Wajong 2015) terecht heeft afgewezen.
Met het besluit van 16 maart 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiseres voor een Wajong-uitkering afgewezen, omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die ten tijde van de eerdere afwijzende beslissing van
3 maart 2011 nog niet bekend waren. Met het bestreden besluit van 21 juli 2022 heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiseres, geboren op 28 november 1992, is op 28 november 2010 achttien jaar geworden. In 2011 heeft zij bij het UWV een Wajong-uitkering aangevraagd. Met het besluit van 3 maart 2011 heeft het UWV deze aanvraag afgewezen omdat eiseres tenminste het maatgevende loon kan verdienen. Er is sprake van enige beperkingen bij eiseres, maar er is geen sprake van verlies van verdiencapaciteit en de wachttijd wordt niet volgemaakt. Tegen dit besluit heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
1.2.
Op 4 januari 2021 heeft eiseres een nieuwe aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend en opnieuw om toekenning van een Wajong-uitkering verzocht. Eiseres heeft aan de aanvraag ten grondslag gelegd dat zij sinds 2017-2018 vanwege psychische problematiek belemmeringen ervaart. Met het primair besluit heeft het UWV de aanvraag afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden en de medische informatie niet aantoont dat eiseres het arbeidsvermogen heeft verloren in de betreffende periode in geding.
Het bestreden besluit
2. Met het bestreden besluit heeft het UWV het primaire besluit gehandhaafd. Daaraan heeft het UWV een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 juli 2022 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van de beslissing van 3 maart 2011 en dat er geen sprake is van andere feiten en omstandigheden in het kader van een duuraanspraak die betrekking hebben op de datum of periode uit het verleden waar de beslissing over gaat en die aanleiding geven tot een gunstiger resultaat dan in het eerdere besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat de psychische klachten in 2016 opnieuw ontstonden en in 2018 sprake was van decompensatie, waardoor sprake was van toegenomen klachten en beperkingen die voortkomen uit dezelfde psychische kwetsbaarheid van eiseres als die op haar achttiende verjaardag aanwezig waren, maar dat de toename ontstond na 28 november 2015 en dat dus geen sprake is van een volledige nieuwe ziekteoorzaak.

Standpunt eiseres

3. Eiseres voert in beroep aan dat het bestreden besluit op een onjuiste grondslag berust. Er is door het UWV ten onrechte gesteld dat er geen nieuwe eerste ziektedag is aan te wijzen waarop zij in het haar onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van de ziekte gedurende ten minste zes maanden studerende was. Zoals blijkt uit het rapport van
8 december 2021 kan 3 mei 2018 worden aangewezen als eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Zij was op die datum studerende en daarmee verzekerd voor de Wajong. Eiseres wijst er verder op dat zij na haar achttiende verjaardag twee opleidingen met een diploma heeft afgerond en in 2018 tijdens een opleiding de arbeidsongeschiktheid is ontstaan. Door te verwijzen naar een kwetsbaarheid die op haar achttiende levensjaar al bestond, welke niet leidde tot een relevante mate van arbeidsongeschiktheid of tot het voltooien van de wachttijd, wordt aan de verzekering voor tijdens studie ingetreden arbeidsongeschiktheid iedere betekenis ontnomen.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verzoek van eiseres om herziening heeft mogen afwijzen. Dit zal de rechtbank hierna uitleggen.
4.2.
De aanvraag van eiseres is een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In verschillende uitspraken heeft de Centrale Raad van Beroep (de Raad), de hoogste rechter in sociale zekerheidszaken, uitgemaakt hoe het bestuursorgaan een herhaalde aanvraag mag of moet beoordelen en hoe de rechtbank vervolgens een besluit over een herhaalde aanvraag behoort te toetsen. In arbeidsongeschiktheidszaken gelden daartoe bijzondere voorwaarden, hetgeen volgt uit onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.
4.3.
Als iemand na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing opnieuw een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering doet, moet het bestuursorgaan beoordelen welke bedoeling de aanvrager heeft met de aanvraag. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb, herziening voor het verleden), dat een zogeheten “Amber”-beoordeling wordt verricht of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak). Het onderscheid in wat de aanvrager heeft beoogd, is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het bestuursorgaan en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met haar aanvraag heeft beoogd dat het UWV terug zou komen van het eerdere, afwijzende besluit op de aanvraag om een Wajong uitkering en dat 3 mei 2018 als nieuwe eerste ziektedag wordt aangewezen, zoals in het rapport van de verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] genoemd staat. Eiseres heeft in zowel haar eerste als aanvullende beroepschrift zich enkel tegen de vaststelling van de eerste ziektedag gericht, waaraan zij toevoegt dat zij op de door haar beoogde eerste ziektedag studerende was en om die reden verzekerd was voor de Wajong.
6.1.
Eiseres is in december 2010 beoordeeld in het kader van de Wajong en is sinds haar vroege jeugd bekend met een gehoorbeperking als gevolg van meningitis en een daarbij moeilijker verlopende spraak- en taalontwikkeling. Ten tijde van haar zeventiende en achttiende verjaardag was tevens sprake van psychische klachten in de vorm van depressieve klachten en stemmingsklachten die deels voortkwamen uit een samenloop van verschillende omstandigheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat in 2010 derhalve al sprake was van een psychische stoornis secundair aan de slechthorendheid. Vanaf 2016 ontstonden opnieuw psychische klachten in de vorm van somberheid en slecht slapen door overbelasting vanuit de opleiding. In 2018 decompenseerde eiseres volledig en was sprake van psychotische klachten, suïcidaliteit en opnamen in een GGZ-instelling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij toegelicht dat sprake was van toegenomen klachten en beperkingen die voortkomen uit dezelfde psychische kwetsbaarheid van eiseres als waarvoor op de achttiende verjaardag beperkingen golden. Deze toename ontstond na 28 november 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een volledig nieuwe ziekteoorzaak die tijdens de studie is ontstaan en die opnieuw recht op Wajong kan geven.
6.2.
Met het UWV is de rechtbank van oordeel dat de aanvraag van eiseres voor een Wajong-uitkering terecht is afgewezen, nu geen sprake is van een nieuwe eerste ziektedag, de toename van haar klachten na 28 november 2015 heeft plaatsvonden en geen sprake is van een volledig nieuwe ziekteoorzaak die tijdens de studie is ontstaan.
Het standpunt van eiseres, dat op haar achttiende verjaardag geen sprake was van het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid en dat hier pas sinds 2017-2018 sprake is van is waardoor zij recht heeft op een Wajong-uitkering omdat zij in die periode studerende is, wordt dan ook niet door de rechtbank gevolgd. Het UWV heeft vastgesteld dat eiseres reeds op haar 18e verjaardag beperkingen als gevolg van ziekte ondervindt en niet pas in 2017-2018. De vijfjaarstermijn begint dan te lopen vanaf de 18e verjaardag. Uit vaste rechtspraak volgt dat er geen sprake kan zijn van twee momenten van het ontstaan van arbeidsongeschiktheid ten aanzien van voor aanvang 17e jaar en voor aanvang studie bestaande klachten. (Zie de uitspraak van de Raad van 28 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1964). Voor eiseres kan op grond van haar psychische klachten alleen een ‘‘amber termijn’’ gelden vanaf 52 weken na haar 17e verjaardag tot vijf jaar hierna. Eiseres is in dat geval buiten het voor haar door de Wajong verzekerde tijdvak arbeidsongeschikt geraakt. Eiseres heeft ter zitting nader toegelicht dat en waarom uit de voornoemde uitspraak zou kunnen worden afgeleid dat de bedoelde vaste rechtspraak in het geval van eiseres niet geldt omdat in de eerste beoordeling van eiseres niet is vastgesteld dat sprake is van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Daargelaten dat het UWV in het besluit van 3 maart 2011 niet alleen heeft vastgesteld dat de wachttijd niet is volgemaakt maar ook dat eiseres tenminste het maatgevende loon kan verdienen, zijn bij die eerste beoordeling beperkingen als gevolg van ziekte vastgesteld bij eiseres. Die hebben echter niet geleid tot een aanspraak in de zin van recht op een Wajong-uitkering. In zo’n geval geeft de vaststelling van een nieuwe ziekteoorzaak tijdens studie, meer dan vijf jaar na de achttiende verjaardag, niet alsnog recht op een aanspraak.

Conclusie en gevolgen

7. Uit het voorgaande volgt dat het UWV het verzoek van eiseres op goede gronden heeft afgewezen. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.