ECLI:NL:RBROT:2023:2811

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
ROT 22/5197
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor uitvaartkosten na onjuiste indiening

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 9 maart 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor uitvaartkosten beoordeeld. Eiseres had op 17 mei 2022 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de uitvaart van haar moeder, die op 24 januari 2021 had plaatsgevonden. De aanvraag was eerder, op 18 maart 2021, geprobeerd in te dienen door een budgetcoach, maar deze was niet aangekomen bij het college vanwege een foutief e-mailadres. Het college had de aanvraag afgewezen met het besluit van 27 juni 2022, en dit werd bevestigd in het bestreden besluit van 28 september 2022.

De rechtbank oordeelt dat de aanvraag van eiseres op 17 mei 2022 pas geldig was, en dat de kosten van de uitvaart al waren voldaan op het moment van deze aanvraag. De rechtbank stelt vast dat de kosten waarvoor eiseres bijstand vroeg, zich op het moment van de aanvraag niet voordeden, en dat de aanvraag niet kan worden goedgekeurd op basis van de Participatiewet (Pw). Eiseres had niet aangetoond dat zij niet over de middelen beschikte om in haar noodzakelijke kosten te voorzien, en de rechtbank concludeert dat er geen zeer dringende redenen zijn om af te wijken van de regels van de Pw.

De rechtbank wijst het beroep van eiseres af, wat betekent dat zij geen recht heeft op de aangevraagde bijzondere bijstand. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en er is geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5197

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college,

gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor uitvaartkosten.
1.2.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 27 juni 2022 afgewezen.
1.3.
Met het bestreden besluit van 28 september 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2023 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [naam], een zus van eiseres, en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding en standpunten partijen
2. Eiseres heeft op 17 mei 2022 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van de uitvaart van haar moeder op 24 januari 2021.
3. Aan het bestreden besluit heeft het college het volgende ten grondslag gelegd.
De e-mail waarmee de budgetcoach van WMO Radar op 18 maart 2021 heeft geprobeerd voor eiseres de aanvraag in te dienen, is verzonden naar het onjuiste e-mailadres 'spoedaanvragenbbwwi@rotterdam.nl'. Het juiste e-mailadres is ‘spoedaanvragenbbwi@rotterdam.nl’. De aanvraag is niet bij het college terechtgekomen.
Ten aanzien van de te beoordelen aanvraag van 17 mei 2022 heeft het college vastgesteld dat de kosten waarvoor eiseres bijzondere bijstand heeft aangevraagd, zich op het moment van de aanvraag niet voordeden. Uit verklaringen van eiseres en bankafschriften is gebleken dat de uitvaartkosten reeds volledig waren betaald op het moment van de aanvraag van 17 mei 2022. Gelet op de systematiek van de bijzondere bijstand is bijstandsverlening dan niet mogelijk.
Voor zover eiseres, subsidiair, beoogd heeft aan te voeren dat haar bijzondere bijstand moet worden verleend voor aflossing van schulden aan de kennis die de uitvaartkosten heeft voorgeschoten, treft deze bezwaargrond volgens het college geen doel. Allereerst omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij het ontstaan van de gestelde schuldenlast, dan wel nadien, niet beschikte over de middelen om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien, zodat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Participatiewet (Pw) in beginsel een beletsel vormt voor (bijzondere) bijstandsverlening. Voor het aannemen van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw op grond waarvan voor deze kosten niettemin bijzondere bijstand zou kunnen worden verleend, is volgens het college evenmin een toereikende grondslag aanwezig (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, de Raad, van 26 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1691). Ten slotte heeft het college geen strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gezien.
4.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat de door de budgetcoach van WMO Radar gemaakte fout bij de aanvraagpoging van 18 maart 2021 niet aan haar toegerekend moet worden. Zij heeft gesteld dat zij door de onzorgvuldige werkwijze van haar budgetcoach in een situatie van overmacht is gekomen. Eiseres heeft wel navraag gedaan, maar MWO zei dat eiseres geduld moest hebben. In september 2021 is vervolgens ook de vader van eiseres overleden. Volgens eiseres is het bestreden besluit in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij voor haar deel (één vierde) van de uitvaartkosten van in totaal € 7.032,88 bijzondere bijstand heeft bedoeld aan te vragen.
4.2.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het duidelijk was dat eiseres voor één vierde deel van de uitvaartkosten bijzondere bijstand heeft aangevraagd.
Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw heeft geen recht op bijstand degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
In artikel 35, eerste lid, van de Pw is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar
het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
Op grond van artikel 49 van de Pw kan in afwijking van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw bijzondere bijstand worden verleend indien daartoe zeer dringende redenen bestaan.
5.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
Beoordeling rechtbank
6. De rechtbank overweegt dat eiseres pas op 17 mei 2022 een geldige aanvraag heeft ingediend. De aanvraag van 18 maart 2021 is niet bij het college binnengekomen. Dat WMO Radar op 18 maart 2021 een onjuist e-mailadres heeft gebruikt, komt voor rekening en risico van eiseres. Dat eiseres pas veel later nogmaals een aanvraag heeft ingediend, komt ook voor haar rekening en risico, hoe begrijpelijk dit gezien haar omstandigheden ook is.
7. Tussen partijen staat vast dat de kosten waar eiseres bijzondere bijstand voor heeft gevraagd (dat wil zeggen: haar deel van de uitvaartkosten) op het moment van de aanvraag van 17 mei 2022 reeds meer dan een jaar daarvoor waren voldaan. Daarmee staat vast dat de kosten van de uitvaart vóór de aanvraag om bijzondere bijstand zijn gemaakt en voldaan. Uit artikel 35, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de Pw vloeit voort dat in beginsel geen plaats is voor verlening van bijzondere bijstand voor kosten waarin ten tijde van de aanvraag reeds is voorzien. Zie in dit kader bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 5 maart 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:706). Wat eiseres heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om hierop een uitzondering te maken. Bijzondere bijstand voor de aflossing van de schuld aan de derden die de uitvaart hebben betaald, is ook niet mogelijk. De rechtbank wijst daarbij op het bepaalde in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw, waaruit volgt dat in beginsel geen recht op bijstand bestaat voor aflossing van schulden. Niet gebleken is dat hierover in dit geval anders moet worden geoordeeld. Zie ook de uitspraak van de Raad van 26 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1691. Gelet hierop heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand terecht afgewezen.
8. Van strijd met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is de rechtbank niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.