ECLI:NL:CRVB:2015:1691
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- P.C. de Wit
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor uitvaartkosten na overlijden echtgenoot
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor de uitvaartkosten van haar overleden echtgenoot. De echtgenoot van appellante overleed op 3 september 2011 na een auto-ongeval. De uitvaartkosten van € 6.300,- werden contant betaald aan de uitvaartonderneming op 7 september 2011. Appellante diende op 12 december 2011 een aanvraag in voor bijzondere bijstand, nadat een eerdere aanvraag op 12 oktober 2011 buiten behandeling was gesteld. De aanvraag werd afgewezen op 31 januari 2012, omdat de kosten al waren voldaan en er geen bijstand voor schulden kon worden verstrekt zonder een saneringskrediet of zeer dringende redenen. Het college verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 16 augustus 2012.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, met de overweging dat de kosten al voor de aanvraag waren gemaakt en dat appellante onvoldoende had aangetoond dat zij een terugbetalingsverplichting had voor de leningen die zij bij familieleden had afgesloten. In hoger beroep heeft appellante zich tegen deze uitspraak gekeerd, maar de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de kosten voor de uitvaart al waren voldaan voordat de aanvraag om bijstand was ingediend, en dat artikel 35, eerste lid, in verbinding met artikel 11, eerste lid, van de WWB, in de weg staat aan bijzondere bijstandsverlening voor deze kosten. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet over middelen beschikte om in haar noodzakelijke bestaanskosten te voorzien, en dat er geen grondslag was voor het verlenen van bijzondere bijstand op basis van zeer dringende redenen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.