ECLI:NL:RBROT:2023:2168

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
10/236965-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld met dodelijke afloop

Op 14 maart 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, waarbij het slachtoffer een dag later is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 september 2022 in Rotterdam een beroving heeft gepleegd bij een pinautomaat, waarbij zij het slachtoffer met geweld heeft bedreigd en een mes heeft getoond. Het slachtoffer is na de beroving in elkaar gezakt en is op 18 september 2022 overleden. De rechtbank heeft onderzocht of er een causaal verband bestaat tussen de diefstal met geweld en het overlijden van het slachtoffer. De verdachte heeft bekend dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan de beroving, maar betwist dat haar handelen heeft geleid tot het overlijden van het slachtoffer. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, hoewel het slachtoffer leed aan ernstige hartafwijkingen, het handelen van de verdachte een onmisbare schakel kan zijn geweest in de gebeurtenissen die tot het overlijden hebben geleid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte ook aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/236965-22
Datum uitspraak: 14 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] ,
raadsman mr. A. Aïssal, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de pro forma terechtzitting van 21 december 2022 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft bekend dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan de beroving van het slachtoffer [slachtoffer01] (hierna: het slachtoffer). Er bestaat echter geen causaal verband tussen het handelen van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer. De handelingen van de verdachte kunnen op zichzelf de dood van het slachtoffer niet tot gevolg gehad hebben. Het slachtoffer had daarnaast al ernstige hartafwijkingen en op basis van het forensisch pathologisch onderzoek kan niet worden vastgesteld dat stress heeft geleid tot het ontstaan van fatale complicaties. Uit getuigenverklaringen blijkt bovendien dat er bij het slachtoffer geen sprake was van een hevige emotie na de beroving. Nu het overlijden van het slachtoffer redelijkerwijs niet aan de verdachte kan worden toegerekend, dient zij van dit onderdeel van de tenlastelegging partieel te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op 17 september 2022 heeft er omstreeks 14:47 uur een beroving bij de pinautomaat van het winkelcentrum De Keizerswaard te Rotterdam plaatsgevonden. De verdachte is, toen het slachtoffer kwam aanfietsen en ging pinnen, dicht achter hem gaan staan en heeft gewacht totdat het geld uit de pinautomaat kwam. Vervolgens heeft zij het slachtoffer van achteren bij de nek vastgepakt en hem meerdere keren geduwd. Ook heeft zij hierbij een mes getoond. De verdachte heeft hierop het geld weggenomen en is weggerend. Kort daarna is zij door omstanders staande gehouden.
De verdachte heeft bekend dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld van een geldbedrag van het slachtoffer.
Het slachtoffer is na de beroving achter de verdachte aangerend. Vijf minuten na de beroving is het slachtoffer in elkaar gezakt en gereanimeerd. Vervolgens is het slachtoffer naar het ziekenhuis overgebracht, waar hij op 18 september 2022 kort voor 14:47 uur is overleden.
De dood ten gevolge – redelijke toerekening
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de diefstal met geweld zoals gepleegd door de verdachte, het overlijden van het slachtoffer heeft veroorzaakt.
De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of een causaal verband bestaat tussen de door de verdachte verrichte gedragingen en het tenlastegelegde gevolg, dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of dit gevolg redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen aan de verdachte kan worden toegerekend (vgl. HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362 en HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:585).
In het onderhavige geval kan niet zonder meer worden vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte in de keten van gebeurtenissen een noodzakelijke factor zijn geweest voor het overlijden van het slachtoffer. Het slachtoffer had namelijk ziekelijke hartafwijkingen - zo blijkt uit het hierna nog te bespreken pathologisch rapport - op basis waarvan zijn overlijden kan worden verklaard.. Deze onzekerheid hoeft echter niet te leiden tot het oordeel dat het overlijden van het slachtoffer daarom niet meer redelijkerwijs aan de verdachte kan worden toegerekend. Het kan daarbij van belang zijn in hoeverre het handelen van de verdachte de kans op het intreden van de dood van het slachtoffer heeft verhoogd (vgl. HR 30 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9666, NJ 2005/69).
Indien niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de bewezenverklaarde gedragingen in de keten van de gebeurtenissen een noodzakelijke factor zijn geweest voor het ingetreden gevolg, is voor het redelijkerwijs toerekenen van het gevolg aan (gedragingen van) de verdachte ten minste vereist dat wordt vastgesteld dat dit gedrag een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben geleid, alsmede dat ook aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van de verdachte is veroorzaakt.
Uit het forensisch pathologisch rapport blijkt dat het slachtoffer is overleden door ziekelijke hartafwijkingen. Er was bij hem onder meer sprake van ernstige slagaderverkalking en daarnaast waren er tekenen van een acuut hartinfarct. Daarbij is (verdere) verslechtering te verwachten van de hartpompfunctie en de prikkelgeleiding in de hartspier, met hartritmestoornissen tot gevolg. Op basis hiervan kan het optreden van een reanimatiebehoeftige toestand en het uiteindelijke overlijden van het slachtoffer volgens de patholoog zonder meer worden verklaard. De patholoog vermeldt daarbij ook dat (verdere) verslechtering van de hartpompfunctie en hartritmestoornissen sneller optreden als de zuurstofbehoefte van het hart toeneemt, zoals bij lichamelijke of emotionele stress.
Ter zitting heeft de patholoog hierop een nadere toelichting gegeven. Volgens de patholoog zat tegen de wand van de slagader van het slachtoffer – door slagaderverkalking – al langere tijd een plak. Stress vormt voor zo’n plak een risico. De veranderingen die stress teweegbrengt – zoals een verhoogde hartslag en het samenknijpen van bloedvaten waardoor de bloeddruk stijgt en het hart meer zuurstof nodig heeft –, kunnen namelijk leiden tot het scheuren van die plak en daarmee tot hartfalen. Dit laatste is ook bij het slachtoffer gebeurd; de patholoog heeft gezien dat een plak is losgekomen, wat heeft gezorgd voor een acute afsluiting van de slagader (d.w.z. een acuut hartinfarct). Het scheuren van zo’n plak kan volgens de patholoog in beginsel op elk moment en spontaan plaatsvinden. Echter, het beeld dat in dit geval is verkregen past volgens de patholoog bij een acuut hartinfarct van maximaal één dag oud op het moment van overlijden. Gezien de uitgebreidheid van het weefstelversterf acht de patholoog voorts aannemelijk dat het slachtoffer door het hartinfarct direct onwel is geworden. Gezien het tijdsverloop is het volgens de patholoog zeer aannemelijk dat het hartinfarct te maken had met de stressvolle omstandigheden die zich de dag voor het overlijden hebben voorgedaan.
De rechtbank leidt uit de bevindingen van de patholoog af dat het veroorzaken van stress een doorslaggevende rol gespeeld kan hebben bij het overlijden van het slachtoffer en dat het acute hartinfarct dat (mede) tot dood op 18 september 2022 heeft geleid op 17 september 2022 – de dag van de beroving – moet hebben plaatsgevonden. Het hoeft geen betoog dat de verdachte op 17 september 2022, door het slachtoffer te beroven met een mes, een voor het slachtoffer zeer stressvolle situatie heeft doen ontstaan. Nu het zeer aannemelijk is dat het hartinfarct te maken had met stress is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het overlijden van het slachtoffer hebben geleid. Gelet op het feit dat het slachtoffer vijf minuten na de beroving onwel is geworden – hetgeen kan worden verklaard door het acute hartinfarct – en uiteindelijk een dag na de beroving is overleden, is de rechtbank van oordeel dat het overlijden ook met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedragingen van de verdachte is veroorzaakt.
Daaraan doet niet af dat het slachtoffer, zoals blijkt uit het forensisch pathologisch rapport, reeds leed aan ziekelijke hartafwijkingen, welke op zich dodelijk kunnen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat het slachtoffer zonder het handelen van de verdachte eveneens exact op dat moment zou zijn komen te overlijden door de bij hem reeds bestaande hartklachten. Immers, het slachtoffer voelde zich kennelijk goed genoeg om ondanks die hartklachten voor de beroving op zijn fiets te stappen.
De dood van het slachtoffer kan dus redelijkerwijs aan de gedragingen van de verdachte worden toegerekend.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 17 september 2022 te Rotterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld toebehorende aan [slachtoffer01] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- het van achteren bij de nek vast grijpen van die [slachtoffer01] en
- het tonen en/of voorhouden van een mes aan die [slachtoffer01] en
- die [slachtoffer01] met kracht meerdere keren te duwen, waarna die [slachtoffer01] (tweemaal) ten val is geraakt en (uiteindelijk) onwel is geworden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer01] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld, ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. De verdachte heeft het slachtoffer op klaarlichte dag, in het bijzijn van vele getuigen, waaronder kinderen, overvallen bij een pinautomaat. Zij heeft de verdachte hierbij vastgepakt, geduwd en bedreigd met een mes.
De verdachte heeft met haar handelen geen respect getoond voor andermans eigendom en heeft zich enkel bekommerd om haar eigen financiële situatie. Op zichzelf is dit al een ernstig feit. Wat het feit echter nog ernstiger maakt, is dat het slachtoffer vierentwintig uur later is overleden aan ziekelijke hartafwijkingen. Dit is gebeurd door een dodelijke combinatie van de medische situatie van het slachtoffer en het handelen van de verdachte. De nabestaanden van het slachtoffer zullen hierdoor voor altijd hun geliefde broer en oom moeten missen. Dat het voor hen erg moeilijk is geweest om hun familielid op een dergelijke manier te verliezen, blijkt uit de indringende slachtofferverklaringen die de nabestaanden ter terechtzitting hebben voorgelezen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
20 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in België eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, waarvan één keer binnen de afgelopen vijf jaar.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Als strafverzwarend geldt dat de verdachte het slachtoffer op klaarlichte dag, in de aanwezigheid van vele getuigen, heeft beroofd met een mes. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat de verdachte het kwetsbare slachtoffer bewust heeft uitgekozen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.218,20 aan materiële schade en een vergoeding van € 589,99 aan proceskosten.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij in het geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, dan wel te matigen. De gevorderde kosten zijn mogelijk geen rechtstreekse schade en ten aanzien van de gevorderde drankkosten ad € 289,20 is niet onderbouwd dat deze daadwerkelijk zijn betaald.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
Door de benadeelde partij [benadeelde partij01] is € 1.218,20 aan materiële schadevergoeding gevorderd, bestaande uit € 140,- aan kosten voor bloemen en € 10,95 aan kosten voor eau de cologne ten behoeve van de uitvaart alsmede € 1.067,26 aan kosten voor het diner na afloop van de uitvaart van het slachtoffer. In de vordering en ter terechtzitting heeft de benadeelde partij toegelicht dat het in de Molukse cultuur traditie is eau de cologne te gebruiken en om de periode van rouw na de uitvaart te starten met een gezamenlijk diner en dat de gehele rekening ad € 1.067,26 inclusief de drankkosten ad € 289,20 is betaald.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk is. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. Ten aanzien van de gevorderde kosten voor de bloemen, eau de cologne en het diner overweegt de rechtbank dat deze door de benadeelde partij zijn gesteld, onderbouwd en dat voldoende is toegelicht dat deze kosten samenhangen met de Molukse traditie. Dit alles is door de verdediging onvoldoende gemotiveerd betwist. Deze kosten zijn derhalve geheel op grond van artikel 6:108 BW toewijsbaar.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een ander ( [medeverdachte01] ) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover die ander de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 17 september 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt. Ten aanzien van de gevorderde proceskosten ad € 589,88 overweegt de rechtbank dat redelijke uitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal aansluiten bij het liquidatietarief kanton ter hoogte van € 132,- per punt en één punt toekennen voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier. De verdachte wordt derhalve veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 132,- aan kosten en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.218,20, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Tot slot moet de verdachte de kosten van de advocaat van de benadeelde partij betalen tot een bedrag van € 132,-.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens medeverdachte ( [medeverdachte01] ), des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 1.218,20 (zegge: duizendtweehonderdenachttien euro en twintig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij01] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 132,00 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 1.218,20(hoofdsom,
zegge: duizendtweehonderdenachttien euro en twintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.218,20 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
22 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , waaronder begrepen betaling door [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ch. Vogtschmidt , voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 14 maart 2023.
De voorzitter, de oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 17 september 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld en/of een portemonnee en/of een horloge, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer01] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of een portemonnee en/of een horloge, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- het van achteren (bij de nek) vast grijpen van die [slachtoffer01] en/of
- ( vervolgens) het tonen en/of voorhouden van een mes aan die [slachtoffer01] en/of
- die [slachtoffer01] (met kracht) meerdere keren tegen de gevel aan te duwen, waarna die
[slachtoffer01] (tweemaal) ten val is geraakt en/of (uiteindelijk) onwel is geworden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer01] is overleden.
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 3, art 317 Wetboek van Strafrecht )