4.1.2.Beoordeling door de rechtbank
Vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op 17 september 2022 heeft er omstreeks 14:47 uur een beroving bij de pinautomaat van het winkelcentrum De Keizerswaard te Rotterdam plaatsgevonden. De verdachte is, toen het slachtoffer kwam aanfietsen en ging pinnen, dicht achter hem gaan staan en heeft gewacht totdat het geld uit de pinautomaat kwam. Vervolgens heeft zij het slachtoffer van achteren bij de nek vastgepakt en hem meerdere keren geduwd. Ook heeft zij hierbij een mes getoond. De verdachte heeft hierop het geld weggenomen en is weggerend. Kort daarna is zij door omstanders staande gehouden.
De verdachte heeft bekend dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld van een geldbedrag van het slachtoffer.
Het slachtoffer is na de beroving achter de verdachte aangerend. Vijf minuten na de beroving is het slachtoffer in elkaar gezakt en gereanimeerd. Vervolgens is het slachtoffer naar het ziekenhuis overgebracht, waar hij op 18 september 2022 kort voor 14:47 uur is overleden.
De dood ten gevolge – redelijke toerekening
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de diefstal met geweld zoals gepleegd door de verdachte, het overlijden van het slachtoffer heeft veroorzaakt.
De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of een causaal verband bestaat tussen de door de verdachte verrichte gedragingen en het tenlastegelegde gevolg, dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of dit gevolg redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen aan de verdachte kan worden toegerekend (vgl. HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362 en HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:585). In het onderhavige geval kan niet zonder meer worden vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte in de keten van gebeurtenissen een noodzakelijke factor zijn geweest voor het overlijden van het slachtoffer. Het slachtoffer had namelijk ziekelijke hartafwijkingen - zo blijkt uit het hierna nog te bespreken pathologisch rapport - op basis waarvan zijn overlijden kan worden verklaard.. Deze onzekerheid hoeft echter niet te leiden tot het oordeel dat het overlijden van het slachtoffer daarom niet meer redelijkerwijs aan de verdachte kan worden toegerekend. Het kan daarbij van belang zijn in hoeverre het handelen van de verdachte de kans op het intreden van de dood van het slachtoffer heeft verhoogd (vgl. HR 30 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9666, NJ 2005/69). Indien niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de bewezenverklaarde gedragingen in de keten van de gebeurtenissen een noodzakelijke factor zijn geweest voor het ingetreden gevolg, is voor het redelijkerwijs toerekenen van het gevolg aan (gedragingen van) de verdachte ten minste vereist dat wordt vastgesteld dat dit gedrag een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben geleid, alsmede dat ook aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van de verdachte is veroorzaakt.
Uit het forensisch pathologisch rapport blijkt dat het slachtoffer is overleden door ziekelijke hartafwijkingen. Er was bij hem onder meer sprake van ernstige slagaderverkalking en daarnaast waren er tekenen van een acuut hartinfarct. Daarbij is (verdere) verslechtering te verwachten van de hartpompfunctie en de prikkelgeleiding in de hartspier, met hartritmestoornissen tot gevolg. Op basis hiervan kan het optreden van een reanimatiebehoeftige toestand en het uiteindelijke overlijden van het slachtoffer volgens de patholoog zonder meer worden verklaard. De patholoog vermeldt daarbij ook dat (verdere) verslechtering van de hartpompfunctie en hartritmestoornissen sneller optreden als de zuurstofbehoefte van het hart toeneemt, zoals bij lichamelijke of emotionele stress.
Ter zitting heeft de patholoog hierop een nadere toelichting gegeven. Volgens de patholoog zat tegen de wand van de slagader van het slachtoffer – door slagaderverkalking – al langere tijd een plak. Stress vormt voor zo’n plak een risico. De veranderingen die stress teweegbrengt – zoals een verhoogde hartslag en het samenknijpen van bloedvaten waardoor de bloeddruk stijgt en het hart meer zuurstof nodig heeft –, kunnen namelijk leiden tot het scheuren van die plak en daarmee tot hartfalen. Dit laatste is ook bij het slachtoffer gebeurd; de patholoog heeft gezien dat een plak is losgekomen, wat heeft gezorgd voor een acute afsluiting van de slagader (d.w.z. een acuut hartinfarct). Het scheuren van zo’n plak kan volgens de patholoog in beginsel op elk moment en spontaan plaatsvinden. Echter, het beeld dat in dit geval is verkregen past volgens de patholoog bij een acuut hartinfarct van maximaal één dag oud op het moment van overlijden. Gezien de uitgebreidheid van het weefstelversterf acht de patholoog voorts aannemelijk dat het slachtoffer door het hartinfarct direct onwel is geworden. Gezien het tijdsverloop is het volgens de patholoog zeer aannemelijk dat het hartinfarct te maken had met de stressvolle omstandigheden die zich de dag voor het overlijden hebben voorgedaan.
De rechtbank leidt uit de bevindingen van de patholoog af dat het veroorzaken van stress een doorslaggevende rol gespeeld kan hebben bij het overlijden van het slachtoffer en dat het acute hartinfarct dat (mede) tot dood op 18 september 2022 heeft geleid op 17 september 2022 – de dag van de beroving – moet hebben plaatsgevonden. Het hoeft geen betoog dat de verdachte op 17 september 2022, door het slachtoffer te beroven met een mes, een voor het slachtoffer zeer stressvolle situatie heeft doen ontstaan. Nu het zeer aannemelijk is dat het hartinfarct te maken had met stress is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het overlijden van het slachtoffer hebben geleid. Gelet op het feit dat het slachtoffer vijf minuten na de beroving onwel is geworden – hetgeen kan worden verklaard door het acute hartinfarct – en uiteindelijk een dag na de beroving is overleden, is de rechtbank van oordeel dat het overlijden ook met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedragingen van de verdachte is veroorzaakt.
Daaraan doet niet af dat het slachtoffer, zoals blijkt uit het forensisch pathologisch rapport, reeds leed aan ziekelijke hartafwijkingen, welke op zich dodelijk kunnen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat het slachtoffer zonder het handelen van de verdachte eveneens exact op dat moment zou zijn komen te overlijden door de bij hem reeds bestaande hartklachten. Immers, het slachtoffer voelde zich kennelijk goed genoeg om ondanks die hartklachten voor de beroving op zijn fiets te stappen.
De dood van het slachtoffer kan dus redelijkerwijs aan de gedragingen van de verdachte worden toegerekend.