ECLI:NL:RBROT:2023:1984
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking en de onderbouwing van de waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een WOZ-beschikking. Eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak, gelegen op [adres 1], die door de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep was vastgesteld op € 269.000,- voor het belastingjaar 2021. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en dat deze op € 224.000,- zou moeten worden vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 februari 2023, waarbij de verweerder zijn standpunt heeft toegelicht met een taxatierapport en een waardematrix. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2020 niet te hoog is vastgesteld, maar dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 40, tweede lid van de Wet WOZ door niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken aan eiser. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen omdat de termijn nog niet was overschreden. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.