ECLI:NL:RBROT:2022:1471

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
ROT 20/5289
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzichtelijkheid van indexeringspercentage bij WOZ-waarde vaststelling

Op 2 maart 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in Delft voor het belastingjaar 2020, die door de verweerder was vastgesteld op € 281.000,-. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 8 november 2021 heeft eiser zijn beroepsgronden over de inzichtelijkheid van de kwaliteitsverschillen en referentieobjecten ingetrokken, waardoor de enige resterende discussiepunt de inzichtelijkheid van de indexering van de verkoopcijfers van de referentieobjecten was.

Eiser betoogde dat de indexeringspercentages onvoldoende inzichtelijk waren gemaakt, terwijl verweerder stelde dat de indexering wel degelijk inzichtelijk was door middel van een permanente marktanalyse. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van een bolletjesgrafiek alleen niet voldoende was om de inzichtelijkheid van het indexeringspercentage aan te tonen. De rechtbank stelde dat er aanvullende gegevens over de gebruikte objecten en selectiecriteria overgelegd moesten worden om tot een inzichtelijk indexeringspercentage te komen.

Desondanks concludeerde de rechtbank dat, ondanks het gebrek aan inzichtelijkheid, de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat eiser hierdoor niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar oordeelde wel dat eiser recht had op vergoeding van de proceskosten, die op € 1.082,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/5289

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, verweerder,

gemachtigde: mr. E.J. Wilhelmy Damsté.

Procesverloop

Bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), gedagtekend 29 februari 2020, heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [adres] te Delft (hierna: de onroerende zaak) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 281.000,-.
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 1 september 2020 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder is na de zitting nog de mogelijkheid geboden nader te reageren. Dit heeft verweerder op 17 november 2021 schriftelijk gedaan. Eiser heeft niet nader gereageerd. Op 17 december 2021 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en is de zitting naar een meervoudige kamer verwezen. Eiser heeft aangegeven dat hier geen nadere zitting voor nodig is. Verweerder heeft niet meer gereageerd.

Overwegingen

1. Ter zitting heeft eiser de beroepsgronden over de inzichtelijkheid van de kwaliteitsverschillen en de referentieobjecten ingetrokken. Het enige punt dat ter discussie staat is de inzichtelijkheid van de indexering van de verkoopcijfers van de referentieobjecten.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat de indexeringspercentages onvoldoende inzichtelijk zijn gemaakt. Verweerder stelt dat de indexering inzichtelijk is. Er is door middel van de permanente marktanalyse een percentage tot stand gekomen. In de permanente marktanalyse worden alle vergelijkbare woningen uit dezelfde wijk meegewogen. Dit blijkt uit de meegestuurde bolletjesgrafiek. Dit cijfer is naar de mening van verweerder voldoende accuraat.
2.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. Om te komen tot een inzichtelijk indexeringspercentage is het gebruik maken van de bolletjesgrafiek onvoldoende. De bolletjesgrafiek maakt namelijk niet inzichtelijk welke panden gebruikt zijn en welke verkoopprijzen daarbij horen. Het indexeringspercentage is inzichtelijk gemaakt indien tenminste worden overgelegd: de gehanteerde selectiecriteria (zoals: geografische gebied, type woning, normale commerciële transacties) en van elk van de voor de berekening van het indexeringspercentage gebruikte objecten de volgende gegevens: plaats, straatnaam, huisnummer, soort transactie, type woning, transactiedatum, transactieprijs en WOZ waarde.
2.2.
De rechtbank ziet, nu de huizenprijzen nog steeds stijgende zijn en er geen onregelmatigheden in het toegepaste indexeringspercentage te ontdekken zijn geen aanleiding om te oordelen dat die indexering niet correct is, mede gezien het verschil tussen de gemiddelde kubieke meterprijs van de vergelijkingsobjecten van € 560,- en die gehanteerd voor de onroerende zaak, zijnde € 540,-. Dit geeft verweerder een speelruimte van € 7.200,-. De rechtbank acht dan ook de indexering, mocht het opgegeven indexeringspercentage incorrect zijn, voldoende verdisconteerd in de vastgestelde waarde.
2.3.
Eiser heeft in het bezwaarschrift verzocht om het inzichtelijk maken van de indexering, onder verwijzing naar het ‘black box’ arrest van de Hoge Raad. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet de door eiser gevraagde inzichtelijkheid heeft verstrekt, zodat niet is voldaan aan artikel 40, tweede lid, van de WOZ (ECLI:NL:RBOVE:2021:1822). De rechtbank ziet hierin echter geen reden om het beroep gegrond te verklaren en de uitspraak op bezwaar te vernietigen, omdat verweerder de waarde niet te hoog heeft vastgesteld en eiser door dit gebrek thans niet meer in zijn belangen is geschaad. De rechtbank passeert het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Wel moet het gebrek ertoe leiden dat eiser recht heeft op vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten. De proceskosten van eiser stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.082 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
3. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.082,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, en mrs. A.P. Hameete en G.C.W. van der Feltz, in aanwezigheid van mr. N.E. Moerkerken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).