In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Rotterdam het beroep van de vader tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaren tegen de wijziging van de geslachtsnaam van zijn kind, [naam 2]. De moeder heeft op 7 mei 2021 een verzoek ingediend om de geslachtsnaam van [naam 2] te wijzigen van [geslachtsnaam 2] naar [geslachtsnaam 1]. Dit verzoek is door de Minister voor Rechtsbescherming toegewezen met een primair besluit op 17 september 2021. De vader heeft bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, waarna de rechtbank de zaak op 30 januari 2023 heeft behandeld.
De rechtbank overweegt dat de moeder voldoet aan de verzorgingstermijn van vijf jaar, zoals vereist door de wet. De vader betoogt dat hij een belangrijke rol heeft gespeeld in de opvoeding van [naam 2], maar de rechtbank oordeelt dat de feitelijke zorg en opvoeding voornamelijk bij de moeder heeft gelegen. De rechtbank stelt vast dat de vader en de moeder tot 26 februari 2015 hebben samengewoond, wat betekent dat het onmogelijk is dat de vader en [naam 2] langer dan een vierde deel van de verzorgingstermijn in gezinsverband hebben samengeleefd.
De rechtbank concludeert dat de Minister in redelijkheid heeft kunnen vaststellen dat de geslachtsnaam van [naam 2] kon worden gewijzigd. De rechtbank verklaart het beroep van de vader ongegrond en bevestigt het bestreden besluit. De rechtbank wijst erop dat de naamswijziging in juridisch opzicht beperkte gevolgen heeft, omdat de vader nog steeds de juridische vader van [naam 2] blijft. De rechtbank beveelt de Minister aan om schriftelijk zijn verontschuldigingen aan te bieden voor de onzorgvuldige gang van zaken rondom het Koninklijk Besluit dat is afgegeven terwijl er beroep was ingesteld.