ECLI:NL:RBROT:2023:1446

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
AWB-22_4280
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor inrichtings- en stofferingskosten en beoordeling van zeer dringende redenen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor inrichtings- en stofferingskosten. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen met een primair besluit op 16 juni 2022 en een bestreden besluit op 10 augustus 2022, waarbij de motivering werd gewijzigd. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarop het college heeft gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft de zaak op 12 januari 2023 behandeld.

Eiseres had bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten die al door haar familieleden waren voldaan, en het college stelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijzondere bijstand werd verleend. De rechtbank oordeelt dat eiseres, ondanks haar financiële zorgen en medische klachten, niet aannemelijk heeft gemaakt dat er zeer dringende redenen waren voor bijstandsverlening. De rechtbank verwijst naar relevante artikelen van de Participatiewet en eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep om haar oordeel te onderbouwen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op de aangevraagde bijstand en ook geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter A.J. van Spengen en is openbaar uitgesproken op 23 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4280

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2023 in de zaak tussen

[naam] , uit Rotterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (het college)

(gemachtigde: mr. J.F. Jim).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor inrichtings- en stofferingskosten.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 16 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 augustus 2022 op het bezwaar van eiseres is het college, onder wijziging van de motivering, bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres heeft op 1 juni 2022 bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtings- en stofferingskosten. Met het primaire besluit heeft het college deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres voor deze kosten had moeten sparen en er geen bijzondere omstandigheden zijn om bijzondere bijstand te verstrekken.
3. Het college heeft met het bestreden besluit de afwijzingsgrond gewijzigd. Gebleken is dat de stofferings- en inrichtingskosten al voor eiseres zijn voldaan door haar familieleden. Dat betekent dat de aanvraag in zoverre is gedaan ter aflossing van een schuld, terwijl eiseres bij het ontstaan van die schuld en ook nadien beschikte over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Voor deze kosten wordt daarom, gelet op artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Participatiewet (Pw), geen bijzondere bijstand verleend.
4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat ze leningen heeft moeten aangaan om haar woning geschikt te maken voor bewoning. Zij betwist dat zij over voldoende middelen beschikte om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Zij beschikte over onvoldoende inkomsten om de noodzakelijke goederen die voor de bewoning van de woning nodig waren aan te schaffen en de noodzakelijke werkzaamheden aan het pand te laten uitvoeren. Volgens eiseres is sprake van zeer dringende redenen. Zij dient de schuld terug te betalen, maar zij heeft onvoldoende inkomsten om dat te kunnen doen. De familieleden hebben de lening aan eiseres verstrekt terwijl zij zelf het financieel ook niet makkelijk hebben. Eiseres heeft een hoge bloeddruk, diabetes en zij piekert er veel over hoe zij haar familieleden moet terugbetalen. De schuldenlast brengt de nodige emotionele, medische en financiële zorgen met zich mee. Het besluit is derhalve onzorgvuldig tot stand gekomen.
5. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand.
5.1.
De rechtbank begrijpt dat bijzondere bijstand is gevraagd voor de aflossing van de schulden die eiseres heeft aan haar familieleden. Het gaat om een bedrag van in totaal € 7.665,38, bestaande uit de kosten van stucen, verven, vinyl, raambekleding, een bankstel en de eerste maand huur. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat eiseres bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor kosten die al zijn voldaan door haar familieleden. De kosten zijn al voldaan voor de aanvraag bijzondere bijstand. Het college stelt terecht dat eiseres vanaf het ontstaan van de schuld (in mei 2022), over middelen beschikte om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Zij ontving namelijk een AOW-uitkering. Dit betekent dat verlening van bijzondere bijstand voor deze kosten in beginsel afstuit op artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw.
5.2.
Op grond van artikel 49, aanhef en onder b van de Pw kan in afwijking van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw toch bijzondere bijstand worden verleend indien daartoe zeer dringende redenen bestaan. Uit de woorden ‘zeer dringende redenen’ in artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw blijkt het uitzonderingskarakter van deze bepaling. Zeer dringende redenen als hier bedoeld, doen zich alleen voor als de behoeftige omstandigheden van een betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen dan door bijstandverlening, zodat die bijstandsverlening volstrekt onvermijdelijk is. Dit zal zich voordoen als een betrokkene schulden heeft die hem of haar bedreigen in de voorziening in het bestaan, bijvoorbeeld als huisuitzetting of afsluiting van water, gas of elektriciteit dreigt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 19 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1704 en naar de uitspraak van de Raad van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2198.
5.3.
In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen zeer dringende redenen als hiervoor bedoeld. Het ontbreken van verwijtbaarheid bij het ontstaan van een schuld, vormt geen zeer dringende reden. Eiseres heeft in beroep niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat haar omstandigheden alleen door bijstandverlening zijn te verhelpen. Dat eiseres zelf onvoldoende middelen heeft om de schuld terug te betalen, de familieleden het financieel niet makkelijk hebben en de schuldenlast de nodige zorgen met zich meebrengt, is, hoe vervelend voor eiseres ook, eveneens ontoereikend om aan te nemen dat er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw. Niet is gebleken dat de gestelde medische klachten van eiseres met de schuld verband houden. Van een onzorgvuldig besluit is volgens de rechtbank niet gebleken.
5.4.
Hetgeen eiseres ter zitting heeft betoogd omtrent de menselijke maat, acht de rechtbank onvoldoende voor een ander oordeel.
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.