ECLI:NL:RBROT:2023:1443

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
AWB-22_3119
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslaglegging op uitkering en respect voor beslagvrije voet in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Spijkenisse en het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college waarin werd meegedeeld dat er aanvullend beslag was gelegd op zijn uitkering, resulterend in een inhouding van € 52,62 per maand ten behoeve van schuldeiser GGN. Het college verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond, waarna de eiser beroep instelde bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 12 januari 2023 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was, maar de gemachtigde van het college niet. De rechtbank oordeelde dat de eiser te laat nadere stukken had ingediend, maar voegde een brief van GGN aan het dossier toe. De eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen de inhouding van het bedrag op zijn bijstandsuitkering, maar de rechtbank concludeerde dat het college binnen de grenzen van het beslag was gebleven en dat de beslagvrije voet was gerespecteerd.

De rechtbank oordeelde dat de jaarlijkse uitbetaling van het vakantiegeld gelijkgesteld moet worden aan twaalf nabetalingen, en dat het vakantiegeld volledig voor beslag vatbaar is indien het maandinkomen in de maanden waarin het vakantiegeld werd opgebouwd boven de beslagvrije voet uitkwam. De rechtbank verwierp de stelling van de eiser dat er sprake was van een aantasting van eigendom en concludeerde dat het beroep ongegrond was. De eiser kreeg geen gelijk en er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3119

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2023 in de zaak tussen

[naam] , uit Spijkenisse, eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard (het college)

(gemachtigde: L. Danielse).

Inleiding

1.1
Met de betaalspecificatie van de maand juni 2020 en het besluit van 21 juli 2020 heeft het college aan eiser meegedeeld dat (aanvullend) beslag is gelegd op zijn uitkering en dat als gevolg daarvan een bedrag van € 52,62 per maand wordt ingehouden en betaald aan de schuldeiser GGN.
1.2.
Met het bestreden besluit van 24 mei 2022 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Eiser heeft op 11 januari 2023 nadere stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen. De gemachtigde van het college is met bericht van verhindering niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Procesbeslissing
2. Bij brief van 11 januari 2023 heeft eiser nadere stukken overgelegd. Uit artikel 8:58, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat de stukken te laat zijn ingediend. Deze stukken zijn immers binnen tien dagen voor de zitting ingediend. De rechtbank heeft de brief van GGN van 10 januari 2023 aan het dossier toegevoegd, omdat eiser deze brief niet eerder heeft kunnen overleggen. De aanvullende beroepsgronden had eiser eerder kunnen overleggen. Daarom heeft de rechtbank deze niet aan het dossier toegevoegd, maar eiser wel in de gelegenheid gesteld zijn nadere gronden zoals gesteld in zijn brief van 11 januari 2023 ter zitting mondeling toe te lichten.
Inleiding
3. Eiser heeft een schuld aan Woningstichting De Leeuw van Putten. Er ligt sinds 14 juni 2013 beslag onder het college op de bijstandsuitkering van eiser. Op 23 juni 2020 heeft het deurwaarderskantoor telefonisch aan het college doorgegeven dat het derdenbeslag nog niet kon worden opgeheven in verband met door eiser verschuldigde kosten. Eiser heeft bij brieven van 10 juli 2020, 25 augustus 2020, 7 oktober 2020 en 27 oktober 2020 aangegeven het niet eens te zijn met de inhouding van € 52,62 op zijn bijstandsuitkering, zoals te zien op de betaalspecificatie van de maand juni 2020.
Beoordeling
4. Aan het bestreden besluit van 24 mei 2022 heeft het college ten grondslag gelegd dat zij bij het uitvoeren van het door GGN gelegde derdenbeslag binnen het kader van het beslag is gebleven. Uit de brief en specificaties van de deurwaarder blijkt dat het onder het college gelegde beslag en de in dat kader door het college aan de deurwaarder gedane afdrachten geheel conform de opgave van de deurwaarder zijn geweest. Gezien de laatste alinea onder de specificatie in het beslagexploot vielen immers ook de nog te vervallen gerechts- en executiekosten onder het beslag.
5. Eiser heeft in beroep aangevoerd het oneens te zijn over de wijze waarop het beslag is uitgevoerd. In de visie van eiser is het college buiten de grenzen van het beslag getreden.
4.1.
De beslagdebiteur, in dit geval eiser, kan bezwaren over een gelegd beslag op grond van artikel 438 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorleggen aan de civiele rechter. De derde-beslagene, in dit geval het college, is gehouden volledige medewerking aan het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. Ook de bestuursrechter dient bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd beslag de geldigheid van dat beslag als een gegeven te beschouwen en zijn toetsing kan niet verder strekken dan de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van zijn betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2167).
4.2.
Uit dezelfde uitspraak van de Raad volgt verder dat de jaarlijkse uitbetaling van het vakantiegeld dient te worden gelijkgesteld aan twaalf nabetalingen die ieder moeten worden toegerekend aan de maand waarin het desbetreffende gedeelte van het vakantiegeld is opgebouwd, ongeacht of in die maanden het beslag al was gelegd. Dit betekent dat het vakantiegeld geheel voor beslag vatbaar is indien het maandelijkse inkomen in de maanden waarin het vakantiegeld werd opgebouwd, steeds boven de beslagvrije voet uitkwam (vergelijk de uitspraak van de Hoge Raad van 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3068).
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat bij de inhouding van het vakantiegeld de voor eiser geldende beslagvrije voet niet is gerespecteerd of dat het college bij het nemen van zijn betalingsbeslissing niet binnen het kader van het beslag is gebleven. Daarbij merkt de rechtbank op dat de voortduring van het beslag, anders dan eiser stelt, niet te maken heeft met door eiser te betalen wettelijke rente, maar om te betalen kosten van afwikkeling van het beslag. Zoals eiser niet heeft weersproken, vallen deze kosten blijkens het beslagexploot van 14 juni 2013 ook onder het beslag. Deze kosten zijn door GGN gespecificeerd in een mail van 28 april 2022 en berekend op een bedrag van € 1.185, 28. Voor zover eiser het niet eens is met de gespecificeerde kosten, kan hij daartoe de deurwaarder aanspreken.
4.4.
Eisers stelling dat sprake is van aantasting van eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat het besluit in strijd met het verbod van willekeur is genomen.
4.5.
Gelet op 4.2 bestaat voor een veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente geen grond. Voor zover eiser schadevergoeding anderszins dan wettelijke rente heeft verzocht, wordt dit verzoek afgewezen, omdat hij dit verzoek niet heeft onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.