ECLI:NL:RBROT:2023:13050

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
10598348 VV EXPL 23-334
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering in kort geding met financiële problemen werkgever en loonopschorting

In deze zaak heeft de kantonrechter op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever, Infinitascare B.V. De werknemer, vertegenwoordigd door mr. L.J. Witvliet, vorderde achterstallig loon, vakantietoeslag, een eindejaarsuitkering en andere vergoedingen, omdat de werkgever in financiële problemen verkeerde en het salaris niet tijdig en volledig had betaald. De werknemer stelde dat er onterecht minuren van zijn salaris waren afgetrokken, terwijl de werkgever betwistte dat het salaris te laat was betaald en verwees naar een overeenkomst over de minuren. De kantonrechter oordeelde dat de loonvordering toewijsbaar was, met uitzondering van de minuren, en dat de loonopschorting van de werkgever niet stand kon houden, omdat de werknemer met goedgekeurd verlof was. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van het achterstallige salaris, vakantietoeslag, eindejaarsuitkering, wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten, en heeft de proceskosten aan de werknemer toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10598348 VV EXPL 23-334
datum uitspraak: 3 augustus 2023
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. L.J. Witvliet,
tegen
de besloten vennootschap
Infinitascare B.V.,
vestigingsplaats: Barendrecht,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S. Kurz.
De partijen worden hierna ‘Werknemer’ en ‘Werkgever genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 12 juli 2023, met bijlagen;
  • de door beide partijen voor de mondelinge behandeling toegezonden bijlagen;
  • de door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen.
1.2.
Op 20 juli 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was namens eiser de gemachtigde, mr. L.J. Witvliet, aanwezig. Namens Werkgever was [naam] aanwezig, evenals de gemachtigde mr. S. Kurz.

2.De feiten

2.1.
Werknemer is op 1 augustus 2022 bij Werkgever in dienst getreden als Waakdienst. Partijen hebben ter zitting verklaard het erover eens te zijn dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt op 30 september 2023.
2.2.
Het salaris bedraagt € 3.139,17,- bruto exclusief 8% vakantiegeld.

3.De vordering en het geschil

3.1.
Werknemer vordert in kort geding:
I. Aan Werknemer tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen, dan wel te verstrekken:
a. het achterstallige loon over de maanden februari 2023 tot en met juni 2023, in totaal € 12.661,59 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente;
de opgebouwde vakantietoeslag, in totaal € 2.240,80 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente;
de eindejaarsuitkering van € 1.484,13, vermeerderd met de wettelijke rente;
de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, over het onder sub a, b en c gevorderde;
het loon totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze tot een einde is gekomen;
salarisspecificaties waarin de betaling van de hiervoor genoemde bedragen is verwerkt en de gewerkte urenoverzichten, binnen zeven dagen na betekening van het vonnis en op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 10.000,-;
overzichten van de gewerkte uren in de periode tot aan de ziekmelding, binnen zeven dagen na betekening van het vonnis op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 10.000,-.
de buitengerechtelijke kosten van € 893,21;
een en ander met veroordeling van Werkgever in de kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde van Werknemer daaronder begrepen en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover indien Werkgever deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis heeft voldaan.
3.2.
Het geschil laat zich als volgt samenvatten.
Werkgever betaalt het salaris van Werknemer niet tijdig en volledig. Werkgever betwist niet het salaris te laat en onvolledig te hebben betaald. Werkgever verkeert in financiële moeilijkheden. Werknemer stelt voorts dat er onterecht minuren afgetrokken zijn van het uit te betalen salaris. Werkgever stelt daarover dat partijen op 11 april 2023 een overeenkomst hebben getekend, waarin onder meer is afgesproken dat deze uren in mindering zouden strekken op het uit te betalen salaris. In april 2023 heeft Werknemer zich ziek gemeld. Op basis van de CAO heeft hij tijdens ziekte recht op doorbetaling van loon. Werknemer is op 18 juli 2023 opgeroepen om bij de bedrijfsarts komen, maar is daar niet verschenen. Het loon is daarom vanaf die datum opgeschort. Werknemer stelt dat hij op dat moment niet hoefde te verschijnen, omdat hij met goedgekeurd verlof was. Dit wordt door Werkgever ontkend.
3.3.
Hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht komt – voor zover van belang – onder de beoordeling aan de orde.

4.De beoordeling

4.1
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat Werknemer heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor Werkgever als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
Spoedeisendheid
4.2.
Gelet op de aard van de vordering (een loonvordering) is die spoedeisendheid gegeven. Het verweer van Werkgever dat de spoedeisendheid van de loonvordering niet te rijmen valt met de omstandigheid dat Werknemer ten tijde van het kort geding op vakantie was slaagt niet. Ook een Werknemer die een vakantie geniet – die overigens al veel eerder gepland was in verband met familiebezoek, zo blijkt uit de stukken – heeft recht op zijn loon waarmee hij in zijn levensonderhoud moet voorzien.
De loonvordering
4.3.
Niet weersproken is dat Werkgever vanaf februari 2023 te weinig loon heeft betaald en ook de eindejaarsuitkeringen en het vakantiegeld onbetaald heeft gelaten. Het verweer dat Werkgever te weinig financiële middelen heeft om het loon van Werknemer te betalen, kan niet in de weg staan aan toewijzing van de loonvordering in kort geding, met uitzondering van het loon dat betrekking heeft op de gemaakte afspraak over de minuren, zie hierna.
Minuren
4.4.
Partijen hebben op 11 april 2023 een aanvullende overeenkomst gesloten voor verlenging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Daarbij zijn ook andere afspraken gemaakt, onder andere over 120 te verrekenen minuren. Afgesproken is dat deze minuren verrekend worden met de salarissen over april, mei en juni 2023. In die maanden zou steeds 40 uur worden ingehouden op het salaris. Werknemer stelt zich in deze procedure op het standpunt dat deze afspraak nietig is, omdat het in strijd is met de (strekking van) artikel 6:2 van de toepasselijke cao:
10. De werkgever dient de werknemer in de gelegenheid te stellen het aantal in het kader van de jaarurensystematiek vastgestelde uren te werken. Indien de werknemer aantoonbaar niet door de werkgever in de gelegenheid is gesteld het aantal vastgestelde uren te werken, worden de te weinig gewerkte uren aan het eind van het kalenderjaar door de werkgever kwijtgescholden. Indien de werkgever de werknemer aantoonbaar in staat heeft gesteld om het aantal vastgestelde uren te werken, worden de te weinig gewerkte uren in het daaropvolgende kalenderjaar alsnog gewerkt.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de vraag of de afspraak over de minuren rechtsgeldig is zich niet eenvoudig laat beantwoorden. Tegenover de stelling van de werknemer dat de afspraak over de minuren in strijd is met de cao, staat het verweer van de werkgever dat de gemaakte afspraak het gevolg is van te beperkte beschikbaarheid van de werknemer: hij wilde niet werken op de vrijdagen en in het weekend. Dat zorgde ervoor dat er minuren zijn ontstaan. Dit is een andere situatie dan bedoeld in de cao. De bodemrechter zal moeten beoordelen of de gemaakte afspraak inderdaad in strijd is met de cao. Bovendien zal in een bodemprocedure de vraag aan de orde komen of de gemaakte afspraak gekwalificeerd moet worden als vaststellingsovereenkomst en, zo ja, welke consequenties dat heeft. Werknemer heeft – mede gelet op die onzekere uitkomst – onvoldoende spoedeisend belang bij dit deel van de vordering, om te rechtvaardigen dat op een dergelijk oordeel vooruit wordt gelopen. Werknemer heeft – gelet op de tussen partijen gemaakte afspraken – immers geen rekening gehouden met uitbetaling van deze minuren. Op de in dit vonnis toe te wijzen loonvordering zullen de minuren conform de overeenkomst van 11 april 2023 in mindering strekken.
Loonopschorting vanaf 18 juli 2023
4.6.
Werkgever heeft vanaf 18 juli 2023 het loon opgeschort, omdat Werknemer op die dag niet is verschenen bij de bedrijfsarts. Werknemer was op dat moment echter met vakantie. Werknemer heeft voor die vakantie verlof aangevraagd, welke aanvraag in eerste instantie is afgewezen. Door Werknemer is echter een uitdraai overgelegd waarin hij zijn eerdere verzoek tot verlof heeft aangevuld. Boven de aanvraag staat “
Status: Geaccepteerd”.
Ter zitting heeft Werkgever slechts in algemene bewoordingen betwist dat dit niet aantoont dat de verlofaanvraag is goedgekeurd. Het standpunt werd ingenomen dat een goedgekeurde aanvraag in het verlofsysteem er anders zou kunnen uitzien, maar de kantonrechter is van oordeel dat het op de weg van Werkgever lag om dan een voorbeeld daarvan te overleggen om dit verweer te onderbouwen. De conclusie is dat Werknemer (met stukken onderbouwd) stelt dat zijn verlofaanvraag is goedgekeurd en dat deze stelling door Werkgever onvoldoende gemotiveerd is betwist. Dat Werknemer niet naar de afspraak bij de bedrijfsarts is gegaan, kan hem dan ook niet worden tegengeworpen. Hier komt nog bij dat Werknemer al sinds medio april ziek is en hij nu pas – op de valreep voor de zitting in kort geding – is uitgenodigd bij de bedrijfsarts. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter, zal de loonopschorting van 18 juli 2023 geen stand houden.
Vorderingen
4.7.
Het voorgaande heeft de volgende betekenis voor de ingestelde vordering.
4.7.1.
De loonvordering is toewijsbaar, met uitzondering van het navolgende. Het in het petitum genoemde bedrag van € 12.661,59 is niet terug te herleiden naar de stellingen van Werknemer in de dagvaarding. De kantonrechter zal uitgaan van de optelsom van de door Werknemer in de dagvaarding onder 3.8 opgenomen tabel genoemde bedragen (€ 8.441,06), aangezien dit door Werkgever niet is betwist. Dat bedrag wordt toegewezen, met dien verstande dat daarop voor de maanden april, mei en juni 2023 nog de genoemde minuren in mindering strekken. Niet gesteld of gebleken is dat Werknemer daarmee al rekening heeft gehouden in zijn vordering. .De vordering ter zake van onregelmatigheidstoeslag wordt afgewezen, aangezien deze niet is onderbouwd en er ook geen bedrag wordt genoemd. De eindejaarsuitkering ad € 1.484,13 bruto en de vakantietoeslag ad € 2.240,80 bruto worden toegewezen.
4.7.2.
De wettelijke verhoging zal worden toegewezen, zij het dat deze, gelet op de gestelde en met stukken onderbouwde financiële moeilijkheden, wordt beperkt tot 15%. In de uitspraken van andere kantonrechters waar Werknemer een beroep op doet, waarin de wettelijke verhoging niet gematigd is, waren de financiële problemen weliswaar door Werkgever gesteld, maar niet met stukken onderbouwd. In de onderhavige zaak ligt dit anders. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar.
4.7.3.
De vordering tot het verstrekken van loon- en urenspecificaties wordt toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding hier dwangsommen aan te verbinden, omdat gesteld noch gebleken is dat sprake is geweest van onwil tot het verstrekken van de loonstroken. De termijn wordt gesteld op 14 dagen.
buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). De vergoeding waarop ingevolge het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aanspraak kan worden gemaakt zal worden berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen tot een bedrag van € 893,21.
proceskosten
4.9.
Werkgever krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Werknemer tot vandaag vast op € 129,12 aan dagvaardingskosten, € 693,00 aan griffierecht en € 793,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 1.011,42. Voor kosten die Werknemer maakt na deze uitspraak moet Werkgever een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
veroordeelt Werkgever om aan Werknemer te betalen € 8.441,06 bruto aan achterstallig salaris in de maanden februari 2023 tot en met juni 2023, met dien verstande dat daarop 120 minuren in mindering strekken;
5.2.
veroordeelt Werkgever tot betaling van € 2.240,80 bruto aan opgebouwde vakantietoeslag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
5.3.
veroordeelt werkgever om aan Werknemer te betalen een bedrag van € 1.484,13 bruto aan eindejaarsuitkering;
5.4.
veroordeelt Werkgever om aan Werknemer te betalen 15% wettelijke verhoging over de onder 5.1 t/m 5.3 genoemde bedragen;
5.5.
veroordeelt Werkgever tot doorbetaling van het loon totdat de arbeidsovereenkomst op een rechtsgeldige wijze tot een einde is gekomen;
5.6.
veroordeelt Werkgever om aan Werknemer te betalen € 893,21 aan buitengerechtelijke kosten;
5.7.
veroordeelt Werkgever salarisspecificaties, urenspecificatie en overzichten van gewerkte uren te verstrekken binnen 14 dagen na dit vonnis;
5.8.
veroordeelt Werkgever in de proceskosten, die aan de kant van Werknemer tot vandaag worden vastgesteld op € 1.011,42 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.
527