ECLI:NL:RBROT:2023:13038

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
ROT 22/2434
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake afwijzing aanvraag WIA-uitkering en de noodzaak van spreekuurcontact

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser, die eerder als beveiligingsmedewerker werkte, heeft zich in 2015 ziek gemeld met klachten van reumatoïde artritis. Het UWV heeft zijn aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 december 2022, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het UWV de medische situatie van eiser niet zorgvuldig heeft beoordeeld. Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan het UWV heeft aangenomen en dat er geen fysiek onderzoek heeft plaatsgevonden door een verzekeringsarts. De rechtbank verwijst naar eerdere rechtspraak die stelt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit wordt betwist, een spreekuurcontact met een verzekeringsarts noodzakelijk is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet voldoende gemotiveerd waarom dit in dit geval niet nodig was.

De rechtbank doet een tussenuitspraak en geeft het UWV de gelegenheid om het gebrek in de besluitvorming te herstellen. Dit kan door een aanvullende motivering of door een nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank stelt een termijn van acht weken voor het UWV om dit te doen. Als het UWV geen gebruik maakt van deze gelegenheid, moet het dit zo spoedig mogelijk aan de rechtbank meedelen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2434
tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit Rotterdam, eiser,

gemachtigde: mr. W.H. van Zundert,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
gemachtigde: mr. R. Nalinci.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering [1] .
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 29 april 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 april 2022 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

Inleiding
1.1.
Eiser heeft gewerkt als beveiligingsmedewerker voor (gemiddeld) 37,42 uur per week. Op 26 januari 2015 is dit dienstverband beëindigd. Op 20 augustus 2015 en op 1 december 2015 heeft hij zich ziek gemeld met diverse lichamelijke klachten vanwege reumatoïde artritis. Op beide momenten van ziekmelding ontving eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
Bij besluit van 11 september 2015 heeft verweerder eiser vanaf 15 september 2015 weer arbeidsgeschikt geacht voor de maatgevende arbeid van beveiligingsmedewerker en de uitkering die eiser op grond van de Ziektewet (ZW-uitkering) ontving per die datum beëindigd. Bij beslissing op bezwaar van 30 november 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 11 september 2015 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 16 december 2016 (zaaknummer ROT 15/7775) heeft deze rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij besluit van 30 maart 2016 heeft verweerder geweigerd eiser een ZW-uitkering toe te kennen per 1 december 2015. Bij beslissing op bezwaar van 27 september 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 30 maart 2016 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 25 juli 2017 (zaaknummer ROT 16/7311) heeft deze rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1241) heeft de Raad, voor zover hier van belang, de beide uitspraken van de rechtbank en de beslissingen op bezwaar vernietigd en bepaald dat het UWV nieuwe beslissingen op bezwaar moet nemen.
1.2.
Bij (gewijzigde) beslissing op bezwaar van 11 augustus 2020 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de besluiten van 30 november 2015 en 27 september 2016 (alsnog) gegrond verklaard, die besluiten ingetrokken en de ZW-uitkering van eiser ongewijzigd laten doorlopen vanaf 15 september 2015. Daardoor is de ZW-uitkering doorgelopen tot de maximale uitkeringsduur (104 weken) van de ZW (einde wachttijd WIA).
1.3.
Op 8 februari 2021 heeft eiser bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd.
Het primaire besluit
2.1.
In verband met de aanvraag voor de WIA-uitkering heeft een arts van het UWV eiser op 26 maart 2021 op het spreekuur gezien. In zijn rapport van 12 april 2021 heeft de arts overwogen dat eiser is uitgevallen met klachten bij ongedifferentieerde spondylartopatie met oligoartritis van de knieën en de polsen/handen. Volgens de arts ervaart eiser daardoor plausibele belemmeringen: moeite met onder andere buigen, tillen, lopen, hurken, knielen en boven schouderhoogte werken. Omdat eisers medicatie het reactievermogen kan beïnvloeden, is eiser aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Uitgaande van de verzekeringsgeneeskundige standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’ is er geen medische indicatie om een urenbeperking aan te nemen bij passende arbeid rekening houdend met de beperkingen, omdat de energiehuishouding van eiser niet is verstoord, er geen sprake is van structureel verminderde beschikbaarheid door het moeten ondergaan van voorgeschreven behandeling en er ook vanuit preventief oogpunt geen noodzaak is tot het aannemen van een urenbeperking. De beperkingen en mogelijkheden van eiser in arbeid heeft de arts vastgelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 13 april 2021.
2.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser een aantal gangbare functies geselecteerd. Het loon dat met de mediaanfunctie (de middelste van de eerste drie geselecteerde functies) verdiend kan worden, ligt 10,43% lager dan het maatmaninkomen van eiser.
2.3.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiser per 17 augustus 2017 geen WIA-uitkering toegekend, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Het bestreden besluit
3.1.
Omdat eiser tegen het primaire besluit bezwaar heeft gemaakt, heeft een heroverweging plaatsgevonden. In verband daarmee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 28 maart 2022 overwogen dat hem uit zijn onderzoek in bezwaar niet is gebleken dat de primaire arts een volledig onjuist beeld had van de medische situatie op de datum in geding (17 augustus 2017). Op grond van de uitgebreide informatie van de huisarts en de hierin opgenomen specialistenberichten en de door eiser ingediende informatie van de reumatoloog heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat eiser terecht aangewezen is geacht op fysiek relatief licht belastende arbeid, waarbij rekening wordt gehouden met een beperkte belastbaarheid van zowel de benen als de armen. Er zijn significante beperkingen aangenomen in onder meer reiken, buigen, duwen/trekken, tillen/dragen, hurken, lopen, staan en zitten. Hiermee is voldoende rekening gehouden met de rug-/bekkenklachten van eiser. Specifiek is een beperking aangenomen in de duur van het zitten, zodat er gelegenheid tot vertreden is. De beperkte kracht in de handen is erkend door beperkingen in de knijpkracht aan te geven. Op fysiek gebied heeft eiser tegenover het medisch oordeel van de primaire arts volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medisch objectieve informatie overlegd die tot een ander oordeel zou moeten leiden. Specifiek blijkt uit de informatie van de reumatoloog dat de range of motion van de schouders verder normaal is, blijkt nergens dat een ligadvies wordt gegeven en ontbreekt de concrete diagnose hooikoorts die wordt geclaimd, evenals medicatie hiervoor. In het bijzonder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook geen aanleiding gezien voor een urenbeperking. Hoewel reuma gepaard kan gaan met ontstekingsactiviteit en een verhoogde energiebehoefte, was er bij eiser in de periode in geding geen sprake van actieve ontstekingen. Het verdient daarom de voorkeur om rekening te houden met inhoudelijke beperkingen in werk. Door voor de huidige beperkingen in statische en dynamische belastbaarheid beperkingen aan te nemen in de FML is eiser eveneens aangewezen geacht op energetisch zeer licht belastend werk. Bij verdere afwezigheid van een onderliggende zéér ernstige somatische of psychiatrische aandoening (bijvoorbeeld ernstige cardiale- of pulmonale problematiek, een maligniteit of ernstig depressief/psychotisch beeld) die een sterk afgenomen energieniveau aannemelijk maakt, of van enige behandel- of preventieve aspecten, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien voor een urenbeperking.
Op grond van de aanwezige pathologie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel aanleiding gezien een aanvullende beperking in de werkomstandigheden met betrekking tot de blootstelling aan koude aan te nemen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in verband met eisers matig ernstige depressie enkele beperkingen aangenomen ten aanzien van mentaal belastende aspecten in werk. Gelet daarop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 28 maart 2022 een nieuwe FML opgesteld.
3.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in haar rapport van 5 april 2022, uitgaande van de nieuwe FML, twee van de eerder geselecteerde functies laten vervallen en vastgesteld dat er voldoende functies resteren om de schatting op te baseren. Naar aanleiding van eisers bezwaargronden heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep erop gewezen dat de items zitten, pc-gebruik en handelingen verrichten deel uitmaken van de geautomatiseerde vergelijking van de functionele mogelijkheden van eiser en de eisen in de geselecteerde arbeid. Bij geen van de functies geeft het CBBS (het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem) een signaal op genoemde aspecten. Dit betekent er geen sprake is van overschrijdingen ten aanzien van de in bezwaar vastgestelde belastbaarheid van eiser. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opgemerkt dat het bij alle functies om functies in een kantoorsetting gaat, dat ze veel taken kennen en zelfstandig geregeld kunnen worden qua houding. Afwisseling naar staan en lopen is te regelen door de functionaris. Er is bij de geselecteerde functies volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen sprake van ontoelaatbare belasting voor eiser. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ligt het loon dat met de nieuwe mediaanfunctie verdiend kan worden 28,07% lager dan het maatmaninkomen van eiser. Daarom heeft zij de conclusie van de arbeidsdeskundige dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, onderschreven.
3.3.
Op grond van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het UWV het primaire besluit vervolgens met het bestreden besluit gehandhaafd.

Standpunten in beroep

4.1.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan het UWV heeft aangenomen en dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht. Omdat alle geselecteerde functies zittend werk betreffen acht hij zich volledig arbeidsongeschikt. Eiser is ook niet in staat om staand of lopend te werken. Voorts is eiser van mening dat gezien de ernst van de pijn in al zijn gewrichten het UWV aan de reumatoloog had moeten vragen of eiser in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Volgens eiser is de reductiefactor voor de functie Administratief ondersteunend medewerker (met SBC-code 315100) te laag berekend, omdat twee van de geselecteerde functies een urenomvang van 28 uur per week hebben, en geldt hetzelfde voor de functie Administratief medewerker (document scannen) (met SBC-code 315133), omdat twee van de daarbinnen geselecteerde functies een urenomvang van 16 uur per week hebben. Eiser vraagt zich gelet op de urenomvang tevens af of er binnen die laatste functie dan niet minder dan twee functies zijn geselecteerd. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat hij niet aan de opleidingseisen voor de geselecteerde functies voldoet. Voor de functie Administratief medewerker (document scannen) (met SBC-code 315133) niet, omdat daarvoor een gericht VMBO-niveau richting administratie vereist is en eiser – die een opleiding richting bouw heeft gedaan – daar niet aan voldoet. Voor de functie Administratief medewerker B / Administratief medewerker afhandelingen (met SBC-code 515080) niet, omdat daarvoor niveau MBO 4, met name richting commercieel, diensten, administratief of economisch wordt gevraagd en eiser in de praktijk niets met zijn diploma Handel 4 (MBO 4 handel/economie) heeft gedaan en geen kennis heeft van de toepasselijke wetten c.q. het toepasselijk recht (de rechtbank begrijpt: de wetten waarmee in de functie wordt gewerkt).
4.2.
Het UWV ziet in wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen reden om een ander standpunt in te nemen over de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar aanvullende rapport van 2 november 2022 overwogen dat in het CBBS voor de berekening van de urenomvang per week (de rechtbank begrijpt: voor de berekening van de reductiefactor) binnen de SBC-code de geduide functie met de grootste urenomvang wordt gekozen. Dat is bij de functie Administratief medewerker (document scannen) (met SBC-code 315133) 34 uur per week. De reductiefactor geeft de verhouding aan tussen enerzijds de hoogste urenomvang van de functies binnen de SBC-code (teller) en anderzijds de maatmanomvang (noemer). Waarom bij eiser de vraag is gerezen of het om minder dan twee functies met SBC-code 315133 gaat, kan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet volgen. Binnen de functie Administratief ondersteunend medewerker (met SBC-code 315100) is naast de twee functies met een urenomvang van 28 uur per week een functie gekozen waarbij het gemiddeld aantal uren per week 38 is. Dit betekent dat de reductiefactor één is, omdat de maatgevende arbeid een omvang heeft die kleiner is dan 38 uur per week.
In de functie Administratief medewerker (document scannen) (met SBC-code 315133), waarbij administratieve taken onderdeel zijn van het functioneren, wordt VMBO-niveau in een niet nader geduide richting geëist, specifieke ervaring wordt niet gevraagd. Met de voltooide opleiding MBO 4 handel/economie acht de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eiser gekwalificeerd voor deze functie. In de functie Administratief medewerker afhandelingen (met SBC-code 515080) is de aanname eis niveau MBO niveau 2, commerciële, administratieve of economische richting (de rechtbank leest: diploma MBO niveau 4. Richtingen commercieel, diensten, administratief of economisch, en gaat uit van een typefout). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat eiser een MBO 4 (opleiding) richting handel/economie met een diploma heeft afgerond en hiermee voldoet aan deze opleidingseis. Omdat eiser diploma’s heeft kunnen behalen en geen beperkingen heeft ten aanzien van cognitieve vaardigheden is er geen reden om aan te nemen dat eiser niet in staat zou zijn cursussen te volgen (onder meer voor klantgerichtheid en samenwerken), aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.

Beoordeling door de rechtbank

5. Bij de beoordeling is een aantal wettelijke bepalingen van belang. Deze zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6.1.
De rechtbank moet beoordelen of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op goede gronden met ingang van 17 augustus 2017 (de datum in geding) heeft vastgesteld op minder dan 35%, zodat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering. Daarbij dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het UWV de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
6.2.
Het UWV heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van (verzekerings)artsen en arbeidsdeskundigen. De rechtbank overweegt dat het UWV besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid op dit soort rapporten mag baseren. Die rapporten moeten dan wel:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
Als iemand vindt dat de besluiten van het UWV over zijn arbeidsongeschiktheid niet juist zijn, moet hij aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan deze voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Om aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
7.1.
Het onderzoek van de primaire arts is gebaseerd op dossierstudie, een gesprek met eiser over zijn medische klachten (anamnese) en psychisch en lichamelijk onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en het gestelde in bezwaar en ter hoorzitting van 28 maart 2022, alsmede de tijdens de bezwaarfase door eiser overgelegde medische stukken, meegewogen.
7.2.
Ter zitting heeft eiser zijn stelling dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht zo toegelicht dat er eigenlijk geen onderzoek is verricht, dat de arbeidsdeskundige eiser had moeten onderzoeken door hem bijvoorbeeld kniebuigingen te laten verrichten, dat de verzekeringsarts ten onrechte geen contact heeft gehad met de reumatoloog en dat eiser tijdens de hoorzitting steeds op een andere manier moest gaan zitten. Eiser heeft geconcludeerd dat er dus aanleiding was voor een beter onderzoek. De rechtbank begrijpt deze toelichting zo dat eiser stelt dat er ten onrechte geen fysiek spreekuur door een verzekeringsarts heeft plaatsgevonden.
7.3.
In de uitspraak van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) heeft de Centrale Raad van Beroep (de Raad) overwogen dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt gezien en onderzocht. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare
medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Uit vaste rechtspraak van de Raad, volgt verder dat een hoorzitting niet met (de beslotenheid van) een spreekuur kan worden gelijkgesteld. Dit neemt niet weg dat zich bijzondere situaties kunnen voordoen waarbij na de hoorzitting een compleet beeld bestaat van de beperkingen en aan een apart, aansluitend spreekuur (ook bij betrokkene) geen behoefte meer bestaat. Een spreekuur zal meestal in fysieke vorm plaatsvinden, maar ook een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldverbinding is verricht, kan een spreekuurcontact zijn zoals bedoeld in de uitspraak van 23 juni 2021. Ook bij een spreekuur dat via een telefoon/beeldverbinding plaatsvindt, geldt onverkort dat het onderzoek zorgvuldig moet zijn
.Zo nodig zal de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dat geval moeten (kunnen) motiveren waarom van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek kon worden afgezien, zeker als op dat gebied gronden zijn aangevoerd (zie de uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99).
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek (in de bezwaarfase) niet met de vereiste zorgvuldigheid uitgevoerd. Eiser heeft de medische grondslag van het primaire besluit in bezwaar gemotiveerd betwist, zoals volgt uit de bezwaargronden. Eiser is in de primaire fase niet door een verzekeringsarts onderzocht, zodat als uitgangspunt geldt dat in bezwaar sprake moet zijn van een spreekuurcontact. Daarvan is geen sprake geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de bezwaarfase de hoorzitting op 28 maart 2022 bijgewoond. De verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gemotiveerd waarom in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie een spreekuurcontact in bezwaar geen toegevoegde waarde had en afgezien kon worden van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het motiveringsbeginsel uit artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank ziet aanleiding om een tussenuitspraak te doen en verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan of met een aanvullende motivering, of, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Met inachtneming van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen zal verweerder nader moeten motiveren waarom volgens hem in dit geval een spreekuurcontact in bezwaar geen toegevoegde waarde had en afgezien kon worden van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek. De rechtbank doet dit met toepassing van de artikelen 8:51a, eerste lid, en 8:80a van de Awb.
9. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
10. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt het UWV in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • draagt het UWV op, indien hij van deze gelegenheid geen gebruik maakt, dit binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 9 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: wettelijke bepalingen

Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.

Voetnoten

1.WIA staat voor Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.