ECLI:NL:RBROT:2023:12989

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
10408873 CV EXPL 23-8323
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naleving cao's, forfaitaire schadevergoeding en bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Sociaal Fonds Particuliere Beveiliging (SFPB) en drie gedaagden, waaronder een particulier beveiligingsbedrijf en zijn bestuurders. SFPB vorderde naleving van de cao Particuliere Beveiliging en de cao Sociaal Fonds Particuliere Beveiliging, alsook een forfaitaire schadevergoeding van € 39.000,- wegens het niet aanleveren van controle-informatie. De gedaagden voerden verweer, maar de kantonrechter oordeelde dat SFPB recht had op de gevorderde informatie en schadevergoeding. De gedaagden werden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding, inclusief buitengerechtelijke incassokosten van € 1.409,65. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en stelde de proceskosten vast op € 3.612,54. De gedaagden kregen ongelijk in hun verweer en de vorderingen van SFPB werden grotendeels toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10408873 CV EXPL 23-8323
datum uitspraak: 22 december 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Sociaal Fonds Particuliere Beveiliging ( SFPB ),
gevestigd te Den Haag ,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.W.M. Heijlaerts,
tegen:

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2] ,
beiden gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[gedaagde 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. R. Kulk.
Eiseres wordt hierna ‘ SFPB ’ genoemd. Gedaagden worden hierna afzonderlijk ‘ [gedaagde 1] , ‘ [gedaagde 2] ’ en ‘ [gedaagde 3] ’ genoemd. Gezamenlijk worden gedaagden hierna ‘ [gedaagde 1] c.s.’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de brief van 13 september 2023 van SFPB , met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van SFPB ;
  • het tijdens de mondelinge behandeling overgelegde Excel-overzicht van SFPB ;
  • de akte met bijlage van 3 oktober 2023 van [gedaagde 1] c.s.;
  • de akte van 17 oktober 2023 van SFPB .
1.2.
Op 14 september 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig namens SFPB , de heer [persoon A] (controleur en dossierhouder) en mr. M.W.M. Heijlaerts. Namens [gedaagde 1] c.s. was aanwezig mr. R. Kulk.

2.De feiten

2.1.
SFPB is een door werkgevers- en werknemersorganisaties opgerichte stichting, die
onder meer toezicht houdt op de naleving van de cao Particuliere Beveiliging (hierna: cao PB) en de cao Sociaal Fonds Particuliere Beveiliging (hierna: cao SFPB ). Bijlage 3 van de cao SFPB is een controlereglement (hierna: het controlereglement).
2.2.
Van 23 oktober 2021 tot 30 juni 2023 is de cao PB algemeen verbindend verklaard. De cao SFPB is algemeen verbindend verklaard van 28 oktober 2021 tot 1 juli 2026.
2.3.
[gedaagde 1] is een particulier beveiligingsbedrijf en valt onder de werkingssfeer van de cao PB en de cao SFPB .
2.4.
[gedaagde 2] is de enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 1] . [gedaagde 3] is de bestuurder van [gedaagde 2] .
2.5.
In bijlage 3 van de cao SFPB (het controlereglement) staat voor zover van belang:
Artikel 2 Toezicht op naleving cao
(…)
2. De werkgever is verplicht te allen tijde medewerking te verlenen aan de controles. De werkgever is verplicht zijn volledige en voortvarende medewerking te verlenen aan onderzoek door SFPB gericht op naleving van de cao's. Binnen een door SFPB gestelde termijn dient de gevraagde informatie door de werkgever aan SFPB ter beschikking te worden gesteld.
(…)
Artikel 7 Ingebrekestelling en schadevergoeding
1. Partijen bij de cao’s dragen hun bevoegdheid tot het instellen van vorderingen als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst en artikel 3, vierde lid, van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten met inachtneming van het gestelde in artikel 8 over aan SFPB voor zover het betreft de vorderingen ter zake van de schade, die zij zelf lijden.
2. Indien een werkgever na ingebrekestelling door of namens SFPB gedurende ten minste 14 dagen nalatig blijft de vanwege SFPB verzochte gegevens met betrekking tot de wijze waarop hij de cao naleeft te verstrekken, dan wel onjuiste gegevens verstrekt, is hij verplicht door dat enkele feit aan SFPB een forfaitaire schadevergoeding te betalen. SFPB kan besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van het innen van deze schadevergoeding indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
(…)
Artikel 8 Instellen vordering
1. De bevoegdheid tot het instellen van een schadevergoedingsactie (zoals beschreven in artikel 7 lid 1) is in beginsel gedelegeerd aan SFPB .
(…)
Artikel 9 Forfaitaire schadevergoeding
1. De forfaitaire schadevergoeding genoemd in artikel 7 lid 2 bedraagt 1% van de loonsom van het premiejaar met een minimum van € 1.500.
2. Elke week dat de onderneming in gebreke blijft, loopt de schadevergoeding op met het bepaalde in lid 1.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
SFPB eist samengevat:
  • [gedaagde 1] te veroordelen tot naleving van de cao PB en de cao SFPB indien en voor zover deze algemeen verbindend zijn verklaard, en meer precies tot het overleggen van de stukken zoals genoemd in de brief van 13 juli 2022, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat zij daarmee vanaf twee weken na betekening van het vonnis in gebreke is;
  • [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen aan SFPB te betalen € 39.000,- als schadevergoeding met rente;
  • [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen aan SFPB te betalen € 1.409,65 ten aanzien van buitengerechtelijke incassokosten met rente;
  • [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[gedaagde 1] c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - ingegaan.

4.De beoordeling

Naleving cao’s
4.1.
SFPB eist dat [gedaagde 1] de cao PB en cao SFPB nakomt, indien en voor zover de cao’s algemeen verbindend zijn verklaard.
4.2.
Niet weersproken is dat SFPB valt onder de werkingssfeer van de cao’s. Zij is daarom gehouden de cao’s na te leven in de periodes dat de cao’s algemeen verbindend zijn verklaard.
4.3.
Op grond van artikel 2 lid 2 van het controlereglement is [gedaagde 1] verplicht om mee te werken aan een controle van SFPB , onder andere door aan SFPB de stukken te verstrekken zoals genoemd in artikel 4 van het controlereglement. Om die stukken heeft SFPB in haar brief van 13 juli 2022 gevraagd over de controleperiode 6-2021 tot en met periode 5-2022.
4.4.
[gedaagde 1] voert aan dat zij haar activiteiten heeft afgebouwd in 2021 en sinds 2022 geen nieuwe projecten meer heeft aangenomen. [gedaagde 1] heeft haar activiteiten inmiddels gestaakt en de vergunning voor het uitvoeren van beveiligingswerkzaamheden is per 20 september 2023 ingetrokken. Zij mag en kan daardoor geen beveiligingswerkzaamheden meer uitvoeren.
4.5.
Uit het door SFPB overgelegde overzicht van de politie van 12 juli 2022
“Rapportage: PBO Vergunninge
n”blijkt echter dat er in 2021 en 2022 respectievelijk 22 en 8 beveiligingspassen zijn uitgegeven. [gedaagde 1] heeft dat overzicht niet danwel onvoldoende betwist. Een aanvraag voor een beveiligingspas wordt enkel gedaan als er nog beveiligers werkzaam zijn. Bovendien heeft [gedaagde 1] pas bij brief van 10 mei 2023 aan de Justitiële uitvoeringsdienst Toetsing, Integriteit en Screening ( Justis ) laten weten dat zij geen gebruik meer wenste te maken van de vergunning voor het in stand houden van een particuliere beveiligingsorganisatie, zo blijkt uit de brief van Justis van 20 september 2023. De kantonrechter stelt daarom vast dat [gedaagde 1] gedurende de onderzoeksperiode nog activiteiten heeft verricht.
4.6.
De conclusie is dat [gedaagde 1] de stukken zoals beschreven in de brief van 13 juli 2022 over de periode 6-2021 tot en met periode 5-2022 aan SFPB moet verstrekken. Ook moet [gedaagde 1] de cao’s naleven voor zover zij algemeen verbindend zijn verklaard. De vordering wordt toegewezen. De gevorderde dwangsommen worden afgewezen, omdat SFPB de noodzaak van de dwangsommen niet heeft gesteld en evenmin heeft onderbouwd.
Forfaitaire schadevergoeding
4.7.
SFPB heeft per brief van 8 juni 2022 een onderzoek aangekondigd naar de naleving van de cao PB over periode 6-2021 tot en met periode 5-2022. Hiervoor is vastgesteld dat [gedaagde 1] verplicht is om daaraan mee te werken. [gedaagde 1] heeft niet gereageerd op deze brief. SFPB heeft op 5 juli 2022 een herinneringsmail verstuurd. Ook hierop volgde geen reactie. SFPB heeft per aangetekende brief van 13 juli 2022 aangegeven dat [gedaagde 1] de stukken uiterlijk binnen 30 dagen moet aanleveren en indien [gedaagde 1] dat niet doet dat zij aan SFPB een forfaitaire vergoeding verschuldigd is op grond van artikel 7 lid 2 van het controlereglement.
4.8.
[gedaagde 1] voert aan dat zij de mails en brief niet heeft ontvangen. Zij heeft de leiding uit handen gegeven aan een ZZPer en deze is volgens [gedaagde 1] met de noorderzon vertrokken. Voor zover dat al juist is - het is niet onderbouwd - kan dat niet aan SFPB worden tegengeworpen en komt dat voor rekening en risico van [gedaagde 1] . Ook de stelling dat [gedaagde 1] geen mailbox heeft dat begint met “info” wordt verworpen. Het infomailadres dat SFPB heeft gebruikt wordt namelijk ook op het uittreksel uit het handelsregister van [gedaagde 1] vermeld.
4.9.
Vast staat dat [gedaagde 1] de controlestukken, na de ingebrekestelling van 13 juli 2022, ondanks diverse herinneringen niet heeft aangeleverd. De conclusie is dat [gedaagde 1] een forfaitaire schadevergoeding aan SFPB is verschuldigd (volgens artikel 7 lid 2 van het controlereglement).
Hoogte schadevergoeding
4.10.
SFPB eist een forfaitaire schadevergoeding van € 39.000,-. Dat bedrag is berekend op grond van artikel 9 van het controlereglement.
4.11.
Volgens [gedaagde 1] is de berekening niet juist. In artikel 9 lid 1 wordt een minimumbedrag genoemd van € 1.500,- en volgens [gedaagde 1] kan uit artikel 9 niet worden afgeleid dat het minimum voor elke week mag worden herhaald. [gedaagde 1] wordt in dat standpunt niet gevolgd. Artikel 9 lid 2 bepaalt immers dat elke week dat [gedaagde 1] in gebreke blijkt met het aanleveren van controlestukken, de schadevergoeding oploopt met het bepaalde in lid 1. In lid 1 wordt de schadevergoeding van € 1.500,- genoemd. Dat betekent dat iedere week dat niet voldaan wordt aan het aanleveren van de controlestukken de schadevergoeding oploopt met een bedrag van € 1.500,-. Volgens SFPB bedraagt de schadevergoeding over de periode 15 augustus 2022 tot 13 februari 2023 € 39.000,-. [gedaagde 1] heeft die berekening (voor het overige) niet betwist, zodat dit bedrag wordt toegewezen.
Bestuurdersaansprakelijkheid
4.12.
SFPB stelt dat de (indirect) bestuurders van [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hiervoor toegewezen schadevergoeding.
4.13.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is het uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt (zie Hoge Raad 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627).
4.14.
Artikel 2:11 BW bepaalt dat de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon ook rust op de bestuurder van de rechtspersoon-bestuurder (in dit geval [gedaagde 3] ).
4.15.
In dit verband is van belang dat [gedaagde 1] feitelijk werd gedreven door [gedaagde 3] (met daartussen zijn holding). Hij erkent dat hij als bestuurder verantwoordelijk is voor het te bepalen beleid van [gedaagde 1] . Dat hij de leiding feitelijk uit handen zou hebben gegeven aan een ZZPer blijkt nergens uit. Maar voor zover dat al juist is en de mails en aangetekende brief hem om die reden niet hebben bereikt komt dat voor zijn rekening en risico. Bovendien ontslaat dit hem niet van zijn verplichtingen als bestuurder van de onderneming.
4.16.
[gedaagde 3] en zijn holding hebben (tot op heden) op geen enkele wijze meegewerkt aan de controle door SFPB . Daardoor hebben zij gefrustreerd dat SFPB haar toezichthoudende taken kon uitoefenen. Daarvan kan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt. Anders dan [gedaagde 3] meent hoeft SFBP daarbij niet aannemelijk te maken dat er werknemers zijn benadeeld. Dit kan zij ook niet aantonen, omdat [gedaagde 3] en zijn holding nu juist weigeren om de controlestukken aan te leveren.
4.17.
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat de (indirect) bestuurders van [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de boete die [gedaagde 1] moet betalen aan SFPB .
Geen matiging schadevergoeding
4.18.
[gedaagde 1] c.s. stelt zich op het standpunt dat het door haar aan SFPB te betalen bedrag moet worden gematigd. Dit verweer slaagt niet. De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat het door SFPB gevorderde bedrag moet worden beschouwd als boete in de zin van artikel 6:94 BW. Dit betekent dat slechts aanleiding is tot matiging indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist.
4.19.
Daarvan is in dit geval geen sprake, althans [gedaagde 1] c.s. heeft daartoe onvoldoende aangevoerd. Dat [gedaagde 1] c.s. haar verplichtingen niet is nagekomen omdat zij de leiding uit handen heeft gegeven aan een ZZPer en de mails en brieven haar om die reden niet hebben bereikt is geen reden voor matiging. Andere omstandigheden die zouden moeten leiden tot matiging zijn door [gedaagde 1] c.s. niet gesteld of gebleken.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.20.
De buitengerechtelijke incassokosten van € 1.409,65 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). De rente wordt toegewezen, omdat SFPB genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde 1] c.s. dat niet heeft betwist.
Proceskosten
4.21.
[gedaagde 1] c.s. krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van SFPB tot vandaag vast op € 107,84 + € 135,70 aan dagvaardingskosten, € 1.384,- aan griffierecht en € 1.985,- aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punt x € 794,-). Dit is totaal € 3.612,54. Voor kosten die SFPB maakt na deze uitspraak moet [gedaagde 1] c.s. een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.22.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] tot naleving van de cao PB en de cao SFPB indien en voor zover deze algemeen verbindend zijn verklaard, en meer precies tot het overleggen van de stukken over de periode 6-2021 tot en met periode 5-2022 zoals vermeld in de brief van 13 juli 2022 van SFPB aan [gedaagde 1] ;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] ., [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk om aan SFPB te betalen € 39.000, - ter zake van schadevergoeding en € 1.409,65,- ter zake van buitengerechtelijke kosten, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 7 maart 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] ., [gedaagde 2] . en [gedaagde 3] hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van SFPB tot vandaag worden vastgesteld op € 3.612,54;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.
47636