ECLI:NL:RBROT:2023:12699

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
669541 / KG ZA 23-1066
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing conservatoir beslag op binnenschip en belangenafweging tussen partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een kort geding over de opheffing van een conservatoir beslag op een binnenschip. Eiseres, gevestigd in Duitsland, vorderde de opheffing van het beslag dat door gedaagde was gelegd, en stelde dat de vordering summierlijk ondeugdelijk was. Gedaagde, die zich bezighoudt met het vervoer van olieproducten, voerde verweer en stelde dat er een overeenkomst tot stand was gekomen voor de exploitatie van het schip. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat een overeenkomst was gesloten en dat eiseres tekort was geschoten in haar verplichtingen. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangenafweging in het voordeel van gedaagde uitviel, omdat gedaagde een summierlijk als deugdelijk beoordeelde vordering had, terwijl eiseres niet voldoende onderbouwde dat zij schade leed door het stil liggen van het schip. De vorderingen van eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in kort geding procedures, vooral bij conservatoire maatregelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: 669541 / KG ZA 23-1066
Vonnis in kort geding van 22 december 2023
in de zaak van
[eiseres01],
gevestigd te [vestigingsplaats01] (Duitsland),
eiseres,
advocaat mr. D.J.R.M. Braakenburg,
tegen
[gedaagde01], h.o.d.n. [handelsnaam02] ,
gevestigd te [vestigingsplaats02] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.C.A. van ‘t Zelfde.
Partijen worden hierna [eiseres01] en [gedaagde01] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 december 2023, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de akte vermeerdering van eis;
  • de aanvullende producties van [gedaagde01] ;
  • de behandeling tijdens de zitting van 18 december 2023;
  • de pleitaantekeningen namens beide partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres01] is eigenaar van het binnenvaartschip [naam schip01] (hierna: het schip). Enig bestuurder van [eiseres01] is [naam01] .
2.2.
[gedaagde01] houdt zich bezig met het vervoer van stookolie en minerale olieproducten. Zij exploiteert in dat verband een aantal binnenvaarttankers die in opdracht van grote oliebedrijven varen tussen raffinaderijen. De schepen zijn eigendom van verschillende partijen. [gedaagde01] sluit overeenkomsten met de scheepseigenaren (voor het kunnen exploiteren van het desbetreffende schip) en met de oliebedrijven (als opdrachtgever voor het transport).
2.3.
Vanaf juni 2023 hebben partijen met elkaar gesproken over de mogelijkheid om het schip te laten opnemen in de vloot van [gedaagde01] . In het kader van dat overleg is onder andere onderhandeld over de vorm waarin het schip door [gedaagde01] zou kunnen worden geëxploiteerd en ook over de voorwaarden waaronder partijen in dat verband zouden samenwerken.
2.4.
Op 18 september 2023 heeft [gedaagde01] (bij monde van haar operator [naam02] ) gemaild dat zij een “time charter aanbieding” voor twee jaar aan [eiseres01] kon doen, waarbij het schip ten behoeve van oliebedrijf Varo zou gaan varen.
2.5.
Vervolgens heeft via whatsapp nog overleg plaatsgevonden over de prijs. Voor zover van belang luiden de daarop volgende whatsappberichten als volgt:
9 oktober 2023
[naam03] Heb je overlegd? Dan kan ik aanbieden
[naam01] Maak maar aanbieding
16 oktober 2023
[naam03] ik ga Varo bellen
[naam03] of ze al nieuws hebben
17 oktober 2023
[naam03] ik kan een deal maken met Varo. […]
[naam03] dan heb je een twee jarige charter en ga ik alles op papier zetten
2.6.
Per mail van 17 oktober 2023 (13:35 uur) heeft [naam03] het volgende aan [naam01] bericht:
Zoals telefonisch besproken hebben wij een overeenkomst met Varo.
Zie hieronder de commerciële afspraken.
[…]
Wij sturen jullie zsm het contract op.
[…]
Bedankt voor het vertrouwen.
2.7.
Het daarop volgende whatsappgesprek op 17 oktober 2023 luidt als volgt, voor zover van belang:
[naam03] gezien?
[naam01] […] Eerst letter of intent […]
2.8.
Bij mail van 17 oktober 2023 (17:35 uur) heeft [naam03] het volgende aan [naam01] geschreven:
Zie hierbij het contract zoals overeengekomen.
Wil je alles checken (barge details, prijzen enzo).
Graag ook zorgen dat je nieuwe schone slangen aan boord krijgt, voordat we gaan starten. Slangen die met stookolie zijn gebruikt kunnen we niet meer gebruiken in de minerale.
De bijlage bij deze mail bevat een overeenkomst op naam van [gedaagde01] als charterer en [eiseres01] als owner.
2.9.
Op 18 oktober 2023 hebben [naam03] en [naam01] het volgende gesprek via whatsapp gevoerd:
[naam03] Wil jij asjeblieft op de mail bevestigen (en technische details checken). Dan kunnen wij naar de klant ook bevestigen
[naam01] Ik open de mail over 15 min ga bevestiging
[naam03] Mooi. Bedankt
[naam01] Bevestiging van de aanbieding Varo hier mee kunnen we werken
[naam03] Super. Dan gaan we alles in orde maken
2.10.
Op 8 november 2023 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de bestuurder van [gedaagde01] en [naam01] . [naam01] heeft in dat gesprek onder andere gezegd dat het schip niet voor [gedaagde01] zou gaan varen.
2.11.
Met toestemming van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde01] op 8 november 2023 conservatoir beslag doen leggen op het schip. De vordering van [gedaagde01] op [eiseres01] is daarbij begroot op € 332.150.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres01] vordert na wijziging van eis het volgende, samengevat weergegeven, veroordeling van [gedaagde01] :
om over te gaan tot opheffing van het beslag;
tot betaling aan [eiseres01] van € 3.250 per dag vanaf 8 november 2023 tot de dag van opheffing van het beslag;
tot het verlenen van medewerking aan varen met het schip onder handhaving van het beslag;
tot vergoeding van de proceskosten.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres01] in de proceskosten.

4.De beoordeling

toetsingskader

4.1.
De vordering onder 1 strekt tot opheffing van het conservatoir beslag op het schip. Op grond van artikel 705 lid 2 Rv wordt een beslag onder meer opgeheven indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. Steeds is een afweging van de wederzijdse belangen van partijen nodig. Die belangenafweging kan meebrengen dat een vordering tot opheffing moet worden afgewezen, hoewel summierlijk aannemelijk is geworden dat de gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. Het omgekeerde is even goed mogelijk (vergelijk HR 25 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT9060). Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, die veroordeling ook daadwerkelijk ten uitvoer gelegd kan worden, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade kan worden aangesproken (HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1074).
summierlijke ondeugdelijkheid van de vordering?
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering van [gedaagde01] niet summierlijk ondeugdelijk is. Aannemelijk is dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de exploitatie van het schip, dat [eiseres01] is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen onder die overeenkomst en dat [gedaagde01] als gevolg daarvan schade heeft geleden. De voorzieningenrechter licht dit als volgt toe.
4.3.
Of een overeenkomst tot stand is gekomen hangt af van wat partijen over en weer hebben verklaard en van de betekenis die zij aan die verklaringen hebben kunnen geven. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, die steeds moeten worden gewaardeerd naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
4.4.
Het gaat hier om twee professionele partijen op het terrein van de binnenvaart. [gedaagde01] heeft onbetwist gesteld dat [eiseres01] het initiatief heeft genomen voor de gesprekken over mogelijke exploitatie door [gedaagde01] van het schip. Partijen hebben gedurende enkele maanden met elkaar onderhandeld over de vorm van die exploitatie en de daarbij overeen te komen voorwaarden. Het kan [eiseres01] daarbij niet zijn ontgaan dat [gedaagde01] tegelijk bezig was om ten behoeve van die beoogde exploitatie van het schip een charter te verkrijgen bij een oliebedrijf. Dat volgt immers uitdrukkelijk uit de door [gedaagde01] overgelegde whatsappberichten, waarvan de feitelijke inhoud niet door [eiseres01] is betwist. Uit die whatsappberichten volgt ook dat het overleg in september en oktober steeds concreter is geworden, tot en met het bericht van [gedaagde01] aan [eiseres01] dat er “een deal” is met Varo voor een tweejarige charter. Naar aanleiding van het bericht van [naam01] dat er “eerst [een] letter of intent” moest komen, heeft [gedaagde01] een conceptovereenkomst aan [eiseres01] gemaild met het verzoek om de inhoud daarvan te checken en de juistheid ervan te bevestigen. Die bevestiging is gekomen op 18 oktober 2023 met het whatsappbericht van [naam01] “bevestiging van de aanbieding Varo hier mee kunnen we werken.” Redelijkerwijs kan dat bericht niet anders worden begrepen dan in die zin dat ( [naam01] namens) [eiseres01] verklaarde akkoord te gaan met de conceptovereenkomst. Dat [gedaagde01] dit bericht ook zo heeft opgevat, volgt uit de reactie van [naam03] van diezelfde dag: “Super. Dan gaan we alles in orde maken.”
4.5.
De hiervoor geschetste omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat partijen volledige wilsovereenstemming hebben bereikt over de exploitatie door [gedaagde01] van het schip. Hierbij weegt de voorzieningenrechter mee dat [eiseres01] – ook desgevraagd tijdens de zitting – geen steekhoudend argument heeft aangedragen voor een andere uitleg van het whatsappbericht van [naam01] van 18 oktober 2023. Dat hij het niet begreep en dat hij duidelijkheid wilde van [gedaagde01] is niet overtuigend. De mails en whatsappberichten van 17 en 18 oktober 2023 laten naar het oordeel van de voorzieningenrechter niets aan duidelijkheid te wensen over, zeker niet in het licht van de lange aanloop naar die berichten. Ook als het zo zou zijn dat [eiseres01] met het whatsappbericht van 18 oktober 2023 iets anders heeft bedoeld dan een akkoordverklaring met de conceptovereenkomst, dan geldt in elk geval dat [gedaagde01] aan dat bericht wel het vertrouwen mocht ontlenen dat [eiseres01] akkoord ging.
4.6.
Op grond van deze overeenkomst was [eiseres01] verplicht het schip aan [gedaagde01] ter beschikking te stellen, zodat dit kon worden ingezet voor het vervoer van olieproducten. Vast staat dat [eiseres01] deze verplichting niet is nagekomen. Op 8 november 2023 heeft [eiseres01] aan [gedaagde01] laten weten dat zij het schip niet ter beschikking zou stellen. Gelet op die mededeling is [eiseres01] in verzuim geraakt zonder dat daarvoor een ingebrekestelling was vereist (artikel 6:83 sub c BW). Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan de niet-nakoming niet aan [eiseres01] zou kunnen worden toegerekend. Gelet op dit alles moet dus worden aangenomen dat [eiseres01] jegens [gedaagde01] aansprakelijk is voor de als gevolg van deze tekortkoming geleden schade.
4.7.
[gedaagde01] stelt dat haar schade bestaat uit de gederfde winst die zij had kunnen behalen met de charter met Varo en uit het bedrag waarvoor zij door Varo aansprakelijk is gehouden vanwege het niet-nakomen door [gedaagde01] van de charter. [gedaagde01] stelt verder dat zij de schade na de beslaglegging heeft kunnen beperken door in plaats van het schip een ander schip van een andere eigenaar aan Varo ter beschikking te stellen, waarbij zij echter genoegen heeft moeten nemen met minder gunstige voorwaarden. Per saldo beloopt haar schade een bedrag van € 109.500 exclusief rente en kosten. Tot dit bedrag heeft [gedaagde01] het beslag inmiddels beperkt. [gedaagde01] heeft dit betoog onderbouwd met stukken, waaronder een aansprakelijkstelling door Varo, de (ongetekende) overeenkomst tussen [gedaagde01] en Varo met betrekking tot de charter van het schip en stukken die zien op de terbeschikkingstelling van het alternatieve schip.
4.8.
Hiermee heeft [gedaagde01] naar het oordeel van de voorzieningenrechter zowel het bestaan als de hoogte van haar schade voldoende – dat wil zeggen: summierlijk – aannemelijk gemaakt. Dat de door [gedaagde01] overgelegde stukken ongetekend zijn, rechtvaardigt niet de conclusie van [eiseres01] dat deze “onbetrouwbaar” zijn. Evenmin ziet de voorzieningenrechter, anders dan [eiseres01] , onverklaarbare verschillen tussen de stukken. Daarbij is van belang dat het in het ene geval gaat om de overeenkomst tussen [gedaagde01] en [eiseres01] , die [gedaagde01] op 18 oktober 2023 aan [eiseres01] heeft gemaild, en in het andere geval om de overeenkomst tussen [gedaagde01] en Varo. Voor bewijs van “meervoudige manipulatie” ziet de voorzieningenrechter geen aanwijzing.
4.9.
De slotsom is dat de (verlaagde) vordering waarvoor [gedaagde01] beslag heeft gelegd niet summierlijk ondeugdelijk is.
belangenafweging
4.10.
[gedaagde01] heeft onbetwist gesteld dat het schip het enige vermogensbestanddeel is waarop zij zich kan verhalen. In zoverre ligt voor de hand dat zij een zwaarwegend belang heeft bij handhaving van het beslag.
4.11.
Hiertegenover staat het belang van [eiseres01] om het schip te kunnen exploiteren. Algemeen bekend is dat aan de eigendom van een schip als het onderhavige kosten zijn verbonden, die in de regel gedekt zullen moeten worden door de exploitatie ervan. Dat feit van algemene bekendheid is echter niet voldoende om de wederzijdse belangen op verantwoorde wijze te kunnen wegen. Het lag in de rede dat [eiseres01] die dagelijks oplopende kosten deugdelijk zou hebben onderbouwd. Dat heeft zij echter niet gedaan. Bij dagvaarding heeft zij gesteld dat zij door het stilliggen per dag een schade lijdt van € 3.250, omdat dit de huursom is die [gedaagde01] bij Varo heeft bedongen voor het gebruik van het schip. Deze redenering snijdt geen hout. De gemiste (bruto)inkomsten van [gedaagde01] uit de charter met Varo zijn niet – ook niet in beginsel – gelijk te stellen aan de schade die [eiseres01] lijdt door het gedwongen stil liggen van het schip. Bij akte vermeerdering van eis heeft [eiseres01] gesteld dat allerlei kosten doorlopen, maar zij heeft van die verschillende kosten geen enkele onderbouwing gegeven. Dit komt voor haar risico.
4.12.
Het gevolg hiervan is dat een belangenafweging in beginsel in het voordeel van [gedaagde01] moet uitvallen. Zij beschikt immers over een summierlijk als deugdelijk beoordeelde vordering van € 109.500 exclusief rente en kosten, terwijl daartegenover niet deugdelijk inzichtelijk is gemaakt welk financieel belang [eiseres01] heeft bij gebruik van het schip.
4.13.
[eiseres01] vordert onder 3 veroordeling van [gedaagde01] om mee te werken aan een varend beslag. Op die manier zou [eiseres01] in elk geval het schip verder kunnen exploiteren, terwijl [gedaagde01] haar verhaalsmogelijkheid niet kwijt raakt. [gedaagde01] heeft gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen deze vorm van beslag. De voorzieningenrechter zal dit deel van de vordering betrekken in de belangenafweging en overweegt daartoe het volgende.
4.14.
Op zichzelf is denkbaar dat van een beslaglegger in het kader van het vereiste van proportionaliteit verwacht mag worden genoegen te nemen met een varend beslag. Of dit daadwerkelijk van de beslaglegger mag worden verwacht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Op dit punt is het in de eerste plaats aan de beslagene om feiten te stellen die kunnen leiden tot de conclusie dat een varend beslag in dit geval geacht moet worden voldoende recht te doen aan de belangen van de beslaglegger. Dergelijke feiten heeft [eiseres01] onvoldoende gesteld. Onvoldoende is dat een uitspraak in de hoofdzaak in alle landen van de Europese Unie uitvoerbaar is. Het gaat hier immers niet om de uitvoerbaarheid van een veroordelend vonnis, maar om de mogelijkheid van (eenvoudig) verhaal. Niet overtuigend is dat “gezond verstand”, het vereiste van goedkeuring van de hypotheekhouder voor verkoop van het schip, de inschrijfbaarheid van het beslag in het Duitse scheepsregister en het bepaalde in artikel 198 Sr aan onttrekking van het schip aan het beslag in de weg zullen staan, zeker niet nu [eiseres01] niet heeft toegezegd het schip alleen in Nederland of in de directe buurlanden te zullen inzetten. Nu [eiseres01] bovendien, zoals hierboven al aan de orde kwam, geen enkel inzicht heeft gegeven in haar financiële belang bij het kunnen exploiteren van het schip, kan al me al niet worden gezegd dat [gedaagde01] genoegen zou moeten nemen met slechts een varend beslag.
4.15.
Tijdens de zitting is zijdelings aan de orde gekomen of aan handhaving van het beslag de voorwaarde zou kunnen worden verbonden van zekerheidsstelling door [gedaagde01] voor de schade die [eiseres01] als gevolg van de beslaglegging lijdt (vergelijk artikel 705 Rv). Nog daargelaten dat de vordering van [eiseres01] daarop niet ziet, stuit (ook) dit af op het feit dat [eiseres01] geen enkel deugdelijk inzicht heeft gegeven in deze mogelijke schade. Elk bedrag waarvoor zekerheid gesteld zou moeten worden zou daarmee een slag in de lucht zijn.
4.16.
De vorderingen onder 1 en 3 zijn dus niet toewijsbaar.
geldvordering
4.17.
De vordering onder 2 is een geldvordering. Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding geldt onder andere als voorwaarde dat deze voldoende ‘hard’ moet zijn. Aan die voorwaarde is niet voldaan. In de eerste plaats is niet (summierlijk) aannemelijk dat het beslag onrechtmatig is, zodat ook niet aannemelijk is dat [gedaagde01] schadeplichtig is jegens [eiseres01] . In de tweede plaats baseert [eiseres01] haar claim op dezelfde onjuiste gedachtegang als hiervoor in 4.11 beoordeeld. De vordering is dus niet toewijsbaar.
proceskosten
4.18.
Omdat alle vorderingen worden afgewezen wordt [eiseres01] veroordeeld in de proceskosten van deze procedure. Deze worden begroot op € 2.837 aan griffierecht, € 1.079 aan salaris advocaat en € 173 aan nakosten (plus de verhoging zoals in de beslissing opgenomen).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten van [gedaagde01] , tot op vandaag begroot op € 4.089; als [eiseres01] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 90 extra, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken door mr. P. de Bruin op 22 december 2023.
1980/2009