In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een kort geding over de opheffing van een conservatoir beslag op een binnenschip. Eiseres, gevestigd in Duitsland, vorderde de opheffing van het beslag dat door gedaagde was gelegd, en stelde dat de vordering summierlijk ondeugdelijk was. Gedaagde, die zich bezighoudt met het vervoer van olieproducten, voerde verweer en stelde dat er een overeenkomst tot stand was gekomen voor de exploitatie van het schip. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat een overeenkomst was gesloten en dat eiseres tekort was geschoten in haar verplichtingen. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangenafweging in het voordeel van gedaagde uitviel, omdat gedaagde een summierlijk als deugdelijk beoordeelde vordering had, terwijl eiseres niet voldoende onderbouwde dat zij schade leed door het stil liggen van het schip. De vorderingen van eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in kort geding procedures, vooral bij conservatoire maatregelen.