ECLI:NL:RBROT:2023:12617

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
C/10/657001 / HA ZA 23-399
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering curator failliete vennootschap tot verklaring voor recht dat rechtshandeling nietig is

In deze zaak vordert de curator van een failliete vennootschap een verklaring voor recht dat een door de vennootschap verleende toestemming voor verhuur van een villa nietig is. De curator stelt dat de toestemming in strijd is met de goede zeden, omdat deze strekking had om de vennootschap en haar schuldeisers te benadelen. De rechtbank oordeelt dat de toestemming inderdaad nietig is, omdat de bestuurder van de vennootschap, [persoon A], zichzelf toestemming heeft verleend om de villa te verhuren aan zijn (ex-)echtgenote en kinderen, terwijl de vennootschap aanzienlijke schulden had. De rechtbank stelt vast dat de toestemming is verleend met de bedoeling om de villa aan het verhaal van de schuldeisers te onttrekken. De curator heeft ook aangevoerd dat de vordering niet is verjaard, omdat de wettelijke termijn van 20 jaar voor nietigheid nog niet was verstreken. De rechtbank bevestigt dat de curator tijdig in verzet is gekomen tegen een eerder verstekvonnis en dat de vordering van de curator niet verjaard is. De rechtbank wijst de vordering van de curator tot verklaring voor recht dat de huurders het huurbeding tegen zich moeten laten gelden af, omdat de huurovereenkomst zonder toestemming van de schuldeiser is gesloten. De proceskosten worden toegewezen aan de curator.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/657001 / HA ZA 23-399
Vonnis van 13 december 2023
in de zaak van
[curator]in hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf] . (hierna: [bedrijf] ),
woonplaats kiezende te Rotterdam,
gedaagde in het verzet,
advocaat [curator] . Borsboom te Rotterdam,
tegen

1.[persoon A] ,

wonende te Istanbul, Turkije,
2.
[persoon B],
wonende te Capelle aan den IJssel,
3.
[persoon C],
wonende te Berkel en Rodenrijs,
4.
[persoon D],
wonende te Tel Aviv, Israel,
eisers in het verzet,
advocaat mr. M.C.M. van Ruitenbeek-Kossen te Haarlem.
Gedaagde in het verzet wordt hierna de curator genoemd. Eisers 1 tot en met 4 in het verzet worden hierna respectievelijk [persoon A] , [persoon B] , [persoon C] en [persoon D] genoemd. Eisers 3 en 4 in het verzet worden samen “de kinderen” genoemd. Indien alle eisers in het verzet worden bedoeld worden ze aangeduid als [persoon A] c.s. (in gezamenlijk enkelvoud).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 14 en 22 maart 2022, met producties;
  • de akte houdende overlegging producties en verzoek om verstek te verlenen tegen gedaagde sub 4 ( [persoon D] );
  • het tegen [persoon A] c.s. gewezen verstekvonnis van 8 februari 2023 waarbij de vorderingen van de curator zijn toegewezen;
  • de verzetdagvaarding van [persoon A] c.s. van 5 april 2023, met producties;
  • de oproep voor de mondelinge behandeling;
  • de akte overlegging producties 32 tot en met 34 van de curator;
  • de mondelinge behandeling op 16 november 2023 en de daarbij door de advocaten van partijen overgelegde spreekaantekeningen.

2.De feiten

2.1.
[bedrijf] exploiteerde een onderneming die zich bezighield met beleggingen in binnen- en buitenlandse onroerendgoedvennootschappen. [bedrijf] is op 9 mei 2017 in staat van faillissement verklaard met benoeming van [curator] tot curator.
2.2.
[persoon A] was tot 1 oktober 2014 de statutair bestuurder van [bedrijf] . Vanaf 1 oktober 2014 is [persoon A] in het handelsregister ingeschreven als gevolmachtigde van [bedrijf] . [persoon A] is indirect - via Stichting [stichting] - aandeelhouder van [bedrijf] .
2.3.
[persoon B] is de van tafel en bed gescheiden echtgenote van [persoon A] . [persoon C] en [persoon D] zijn de volwassen kinderen van [persoon A] en [persoon B] .
2.4.
In het voorjaar van 2010 heeft [bedrijf] het woonhuis aan de ’ [adres] te Capelle aan den IJssel voor € 785.000,- gekocht en geleverd gekregen. Op 10 augustus 2010 heeft [bedrijf] dit woonhuis overgedragen aan [persoon A] voor € 785.000,-. De koopprijs heeft [persoon A] voldaan door verrekening in de rekening-courantverhouding die hij met [bedrijf] had.
2.5.
[persoon A] heeft in 2011 een stuk grond gekocht naast het perceel aan de ’ [adres] . [persoon A] heeft het woonhuis laten slopen en op beide percelen een villa laten bouwen. De aanschaf van de grond, de bouw van de villa en de inrichting van de villa zijn voor een bedrag van circa 3 miljoen euro gefinancierd door [bedrijf] en ten laste van de rekening-courant van [persoon A] geboekt.
2.6.
Ter verzekering van de vorderingen van [bedrijf] op [persoon A] zijn door [persoon A] op 10 augustus 2010 en 21 mei 2012 hypotheekrechten ten gunste van [bedrijf] gevestigd op de villa. In beide hypotheekakten is bepaald dat het [persoon A] is toegestaan het onderpand “buiten schriftelijke toestemming” van [bedrijf] te verhuren. Bij het sluiten van de overeenkomsten van geldlening en het passeren van de hypotheekakten heeft [persoon A] zowel zichzelf als schuldenaar als [bedrijf] als schuldeiser vertegenwoordigd.
2.7.
Op de onder 2.6 genoemde hypotheekakten zijn “Algemene bepalingen van geldlening en hypotheekstelling” (hierna: de Algemene bepalingen) van toepassing verklaard. In artikel 8 lid 1 van de Algemene bepalingen is opgenomen dat het de schuldenaar (hier [persoon A] ) niet is toegestaan het onderpand zonder schriftelijke toestemming van de schuldeiser (hier [bedrijf] ) te verhuren.
2.8.
De villa is door [persoon A] op 14 april 2011 tegen een huurprijs van € 1.800,- verhuurd aan [persoon B] en de kinderen. In de huurovereenkomst heeft [bedrijf] als hypotheekhouder expliciet toestemming verleend voor die verhuur. De huurovereenkomst is in dat kader behalve door [persoon A] in privé als verhuurder, ook door [persoon A] als bestuurder van [bedrijf] ondertekend. Op de huurpenningen heeft [persoon A] in 2014 en 2016 pandrechten ten gunste van derde partijen verstrekt.
2.9.
[bedrijf] had op 14 april 2011 omvangrijke schulden.
2.10.
De totale rekening-courantschuld van [persoon A] aan [bedrijf] bedraagt € 7.168.830,-.
2.11.
Multiquest is één van de grootste schuldeisers in het faillissement van [bedrijf] . Multiquest heeft bedragen geleend aan [bedrijf] in verband met de samenwerking in een vastgoedproject. Eind 2011/begin 2012 is ter verzekering van die geldlening door [bedrijf] een pandrecht verstrekt aan Multiquest op de vordering van [bedrijf] op [persoon A] . De rekening-courantvordering van [bedrijf] op [persoon A] is als gevolg daarvan tot een bedrag van € 4.447.913,- verpand aan Multiquest.
2.12.
Over de terugbetaling van de door Multiquest aan [bedrijf] verstrekte geldlening is een geschil ontstaan. Multiquest heeft in dat kader een procedure gevoerd tegen onder andere [persoon A] . Dat heeft erin geresulteerd dat (onder andere) [persoon A] is veroordeeld tot betaling van € 6.144.535,- aan Multiquest.
2.13.
In interne e-mailcorrespondentie van [bedrijf] uit de periode 2013-2016 heeft [persoon A] in het kader van het geschil met Multiquest en het faillissement van een aan [bedrijf] gelieerde onderneming ( [onderneming] ), voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
“Ik doe mijn best om alles te beschermen voor in het geval van niet omdat ik verwacht het ... maar je weet het ook nooit....”
“maar de risico is nog aanwezig, omdat lening is opeisbaar in 2016.....tot dan moet [bedrijf] waardeloos zijn....daar moet de aandacht op gericht...”
“maar omdat huurcontract is perfect, en huur opbrengst gecedeerd to ca.900.000 eur....vraag is wie kan op bieden op zon woning? wie koopt een woning met lasten alleen?
(…)
er zijn voldoende bescherming opties, zo ver, weinig zorgen omtrent hoofddoel, behoud van woon genoot ... van [naam] [ [persoon B] ; toevoeging rechtbank]...”
“woning: maak je nu geen zorgen ... hoe dan ook, verhuurd ... en woongenoot niet ter discussie, er zijn veel voordelen/nadelen omtrent eigendom”
“ik had al verwacht dat hij gaat het schorsen... nogmaals, niemand wil verhuurd woning met verpande
huur kopen.... ik was niet en ik ben ook niet bezorgd over de huis....links om of rechts om, woongenoot niet ter discussie, ook als huis niet op naam.... en?”

3.De vordering

3.1.
De curator vordert in de dagvaarding waarmee de procedure is ingeleid om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat de door [bedrijf] verleende toestemming voor verhuur van de villa staande en gelegen aan de ' [adres] te Capelle aan den IJssel, kadastraal bekend gemeente Capelle aan den IJssel, sectie [sectie] , nummers [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] welke toestemming schriftelijk is vastgelegd in (artikel 4.1 van) de notariële akten van hypotheekstelling verleden voor notaris [notaris 1] te Rotterdam op 10 augustus 2010 respectievelijk voor notaris [notaris 2] te Rotterdam op 21 mei 2012 en in de huurovereenkomst die is gesloten op 14 april 2011, nietig is;
voor recht te verklaren dat [persoon B] en de kinderen een beroep op het huurbeding ex artikel 3:264 lid 1 BW tegen zich moeten laten gelden;
[persoon A] c.s. hoofdelijk, in die zin dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de kosten van het geding, althans - voor het geval de kinderen geen verweer voeren - [persoon A] en [persoon B] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Het verweer van [persoon A] c.s. strekt ertoe het verstekvonnis van 8 februari 2023 waarbij de vorderingen van de curator zijn toegewezen te vernietigen en de vorderingen van de curator alsnog af te wijzen, met veroordeling van de curator in de (proces)kosten van de verzetprocedure, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen en standpunten van partijen wordt hierna, voor zover relevant, onder de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

Verzet op tijd ingesteld

4.1.
De curator heeft ter zitting desgevraagd erkend dat [persoon A] c.s. tijdig in verzet is gekomen van het verstekvonnis van 8 februari 2023. Gelet op de stukken die daaromtrent in het geding zijn gebracht en de onbetwiste stellingen daarover, stelt de rechtbank vast dat [persoon A] c.s. tijdig in verzet is gekomen van dat verstekvonnis.
Vordering curator niet verjaard
4.2.
[persoon A] c.s. heeft ter zitting aangevoerd dat de vordering van de curator tot verklaring voor recht dat sprake is van nietigheid verjaard is. Onder verwijzing naar uitspraken van de Hoge Raad bepleit [persoon A] c.s. dat in dit geval geen sprake is van nietigheid maar vernietigbaarheid, omdat de rechtshandeling waar het hier om gaat volgens de stellingen van de curator alleen het belang van [persoon A] diende. Om die reden geldt volgens [persoon A] c.s. de verjaringstermijn die voor een rechtsvordering tot vernietiging geldt. Die termijn is drie jaar en was al verstreken toen de dagvaarding in deze zaak werd uitgebracht, aldus [persoon A] c.s.
4.3.
Bij uitzondering levert strijd met een dwingende wetsbepaling geen nietigheid maar vernietigbaarheid op (artikel 3:40 lid 2 BW). Dat geldt echter enkel indien de bepaling uitsluitend strekt ter bescherming van één der partijen bij een meerzijdige rechtshandeling. De door [persoon A] c.s. aangehaalde uitspraken gaan over deze uitzondering. [persoon A] c.s. verliest bij zijn beroep op deze jurisprudentie uit het oog dat de curator geen beroep heeft gedaan op strijd met een dwingendrechtelijke wetsbepaling. De curator beroept zich immers op strijd met de goede zeden (artikel 3:40 lid 1 BW). Voor die nietigheidsgrond is de wettelijke uitzondering zoals in lid 2 geformuleerd niet opgenomen. De goede zeden strekken naar hun aard nooit “uitsluitend ter bescherming van één der partijen bij een meerzijdige rechtshandeling”, maar juist ter bescherming van een algemeen belang. Daarom kan ook de door [persoon A] c.s. kennelijk beoogde analogie hem niet baten. De door [persoon A] c.s. aangehaalde arresten kunnen hier niet worden toegepast. Dat betekent dat de verjaringstermijn van artikel 3:306 BW van 20 jaren geldt. Die termijn is nog niet verstreken.
Toestemming voor verhuur is nietig
4.4.
In deze procedure wil de curator laten vaststellen dat de door [persoon A] (namens [bedrijf] ) verleende toestemming voor verhuur van de villa nietig is. Er is volgens de curator sprake van nietigheid omdat (de strekking van) het verlenen van die toestemming in strijd is met de goede zeden. Met het verlenen van die toestemming namens [bedrijf] heeft [persoon A] volgens de curator de bedoeling gehad de villa aan het (toekomstig) verhaal van zijn crediteuren te onttrekken en het woongenot van de villa voor [persoon B] en de kinderen veilig te stellen. [persoon A] c.s. betwist dat sprake is van strijd met de goede zeden.
4.5.
Voor nietigheid van een rechtshandeling wegens strijd met de goede zeden omdat deze strekt tot benadeling van schuldeisers, is niet vereist dat ten tijde van het aangaan van de rechtshandeling vaststaat of aannemelijk is dat schuldeisers als gevolg van de rechtshandeling daadwerkelijk (zullen) worden benadeeld. Er is al sprake van nietigheid als de onzedelijke strekking van de rechtshandeling vaststaat (Hoge raad 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3650). Bepalend voor de vraag of strijd is met de goede zeden, is alleen de situatie op het moment waarop de rechtshandeling is verricht (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 11 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3568).
4.6.
In dit geval heeft [persoon A] als toenmalige bestuurder van [bedrijf] namens [bedrijf] toestemming aan zichzelf in privé als eigenaar van de villa gegeven voor het verhuren van de villa aan zijn van tafel en bed gescheiden echtgenote en de kinderen. De instemming is verstrekt in de twee hypotheekakten van 10 augustus 2010 en 21 mei 2012 en in de huurovereenkomst van 14 april 2011. De villa dient als onderpand voor de vordering van meerdere miljoenen euro’s die [bedrijf] op [persoon A] heeft. De door [persoon A] namens [bedrijf] als hypotheekhouder aan hemzelf in privé verleende toestemming voor verhuur heeft feitelijk tot gevolg dat verhaal op de villa nagenoeg onmogelijk is geworden.. Niet denkbaar is welk vennootschappelijk belang van [bedrijf] met het verlenen van die toestemming gediend was. Het door [persoon A] genoemde beleggingsmotief overtuigt niet. Volgens [persoon A] c.s. was er vermogen beschikbaar in [bedrijf] om te beleggen en is de woning aangekocht omdat er geen alternatieve projecten waren. [bedrijf] investeerde daarmee in de ontwikkeling van de woning, aldus [persoon A] c.s. [persoon A] c.s. heeft evenwel niet kunnen uitleggen waarom dat beleggingsmotief noodzaakte dat [bedrijf] verhuur uitdrukkelijk toestond. En dan bovendien verhuur op dergelijke niet-commerciële voorwaarden (de stelling van de curator dat sprake is van een onredelijk lage en niet geïndexeerde huurprijs is niet betwist) en met een instemming die het onmogelijk maakt de huur, in geval van financiële nood te beëindigen, opdat het onderpand met een zo hoog mogelijke opbrengst kan worden uitgewonnen.
4.7.
[persoon A] (in privé) heeft zich grote bedragen laten lenen door een door hem bestuurde vennootschap ( [bedrijf] ). Met die bedragen heeft [persoon A] de villa laten bouwen, die bedoeld was voor bewoning door zijn (voormalige) gezin. De hypothecaire zekerheidsrechten die [persoon A] daarvoor aan [bedrijf] verstrekte, waren door het namens [bedrijf] instemmen met verhuur uitgehold. Bij gebreke van een andere, overtuigende uitleg van het belang van [bedrijf] bij het instemmen met verhuur, is geen andere uitleg denkbaar dan dat [persoon A] – zowel als bestuurder van [bedrijf] als in privé – daarmee de bedoeling had ervoor te zorgen dat de villa (in de toekomst) niet zou kunnen worden uitgewonnen en dat bewoning van de villa door [persoon B] en de kinderen werd veiliggesteld. De strekking van het instemmen met verhuur is daarmee dan ook dat [bedrijf] en haar schuldeisers in voorkomend geval (zoals zich nu ook daadwerkelijk voordoet) worden benadeeld. Daarmee staat de onzedelijke strekking van de rechtshandeling vast. Dat ten tijde van het aangaan van de rechtshandeling nog niet vaststond of daadwerkelijk sprake zou zijn van benadeling verandert dat niet, zoals uit de hiervoor genoemde jurisprudentie volgt.
4.8.
Voor het vaststellen van de strekking van de toestemming kan als gezegd alleen worden gekeken naar de situatie op het moment van het geven van de toestemming, maar de feiten van daarna zijn in dit geval illustratief voor het benadelingsmotief dat [persoon A] daarmee op dat moment had. In interne correspondentie (zie 2.13) van [bedrijf] uit de periode 2012-2016 komt tot uitdrukking dat [persoon A] [bedrijf] wil “leeghalen”. Ook heeft [persoon A] in die correspondentie in het kader van mogelijke acties van schuldeisers meerdere keren tot uitdrukking gebracht dat de villa door de verhuur beschermd is tegen verhaal en dat het woongenot (van [persoon B] ) is veiliggesteld. Ook de latere verpandingen van de huurpenningen door [persoon A] in 2014 en 2016 passen binnen het benadelingsmotief dat [persoon A] van meet af aan bij de verhuurconstructie heeft gehad. Daarmee zijn de verhaalsmogelijkheden immers nog verder uitgehold.
4.9.
De rechtbank oordeelt daarom dat de in de hypotheekakten en de huurovereenkomst verleende toestemming vanwege het hiervoor genoemde benadelingsmotief in strijd met de goede zeden en daarmee nietig is.
4.10.
[persoon A] c.s. voert nog aan dat de curator geen rechtens te respecteren belang heeft bij de vordering. Door het pandrecht van Multiquest zal de volledige opbrengst van de villa naar Multiquest gaan. De boedel is met het instellen door de curator van de onderhavige procedure volgens [persoon A] c.s. dan ook niet gebaat, zodat de vorderingen van de curator moeten worden afgewezen.
4.11.
De curator heeft ter zitting onder overlegging van het proces-verbaal van de verificatievergadering naar voren gebracht dat de preferente schuldvorderingen in het faillissement van [bedrijf] circa € 127.000,- en de concurrente schuldvorderingen ruim 19 miljoen euro bedragen. Multiquest is één van de concurrente schuldeisers van [bedrijf] . Volgens de curator is het vooral uit aandelenbezit bestaande actief van [bedrijf] naar verwachting toereikend voor een uitkering aan de concurrente schuldeisers. Deze stellingen heeft [persoon A] c.s. onvoldoende gemotiveerd betwist. Aangenomen moet dan ook worden dat ook als de opbrengst van de villa volledig naar Multiquest gaat, dat in het belang is van de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf] . Daarmee neemt de concurrente vordering van Multiquest immers af, zodat aan de overige concurrente schuldeisers een hogere uitkering kan worden gedaan.
4.12.
De slotsom van het voorgaande is dat het verstekvonnis in stand blijft voor zover het de verklaring voor recht betreft dat de door [bedrijf] in de notariële akten van hypotheekstelling en in de huurovereenkomst verleende toestemming voor verhuur van de villa, nietig is.
Verklaring voor recht over huurbeding niet toewijsbaar
4.13.
De nietigheid van de toestemming tot verhuur in de hypotheekakten en de huurovereenkomst heeft tot gevolg dat de huurovereenkomst door [persoon A] als schuldenaar is gesloten zonder toestemming van zijn schuldeiser [bedrijf] . Dat was op grond van de Algemene bepalingen niet toegestaan. Dat betekent dat voor de curator de weg openstaat om het huurbeding in te roepen (artikel 3:264 BW), mits aan de formele voorwaarden daarvoor is voldaan.
4.14.
Die voorwaarden houden onder meer in dat verlof wordt verkregen voor het inroepen van het huurbeding indien, zoals hier, het de verhuur van woonruimte betreft (artikel 3:264 lid 5 BW). Dat verlof moet door de voorzieningenrechter worden verleend. Alvorens op het verlofverzoek te beslissen roept de voorzieningenrechter de huurder op, zodat deze zich over het verzoek kan uitlaten. Het is aan de voorzieningenrechter te toetsen of aan de voorwaarden voor het verlenen van verlof is voldaan. Dat staat eraan in de weg dat de rechtbank al in dit geding een verklaring voor recht uitspreekt dat [persoon B] en de kinderen het huurbeding tegen zich moeten laten gelden. Die vordering wordt dan ook afgewezen. Dat betekent ook dat de stellingen van [persoon A] c.s. over de bezwaarlijke gevolgen van een gedwongen ontruiming van de villa door [persoon B] hier geen bespreking behoeven.
4.15.
In het verstekvonnis is de hier bedoelde vordering toegewezen. Het verstekvonnis zal op dat punt worden vernietigd en de vordering zal alsnog worden afgewezen.
Proceskosten
4.16.
[persoon A] c.s. dient als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten van de curator te betalen. Bij het verstekvonnis is [persoon A] c.s. in de proceskosten veroordeeld. Omdat nu sprake is van een zaak op tegenspraak, verandert het bedrag van de proceskosten.
De proceskosten zijn (nu) als volgt:
vastrecht € 314,00
dagvaardingskosten € 413,32
salaris advocaat (twee punten van liquidatietarief II)
€ 1.196,00
totaal € 1.923,32
4.17.
Het verstekvonnis zal worden vernietigd, waarna [persoon A] c.s., opnieuw rechtdoend, hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van € 1.923,32 aan proceskosten.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
4.18.
De curator vordert het vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [persoon A] c.s. voert daartegen verweer. Volgens [persoon A] c.s. volgt uit de handelwijze van de curator in het faillissement van [bedrijf] dat hij direct tot uitwinning van de villa zal overgaan, terwijl de belangen van de huurders om tijdens een eventueel hoger beroep in de villa te blijven wonen zwaarder wegen. Het vonnis zou daarom volgens [persoon A] c.s. niet uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard.
4.19.
De hoofdvordering die wordt toegewezen is een verklaring voor recht. Dat is een beslissing die, behalve in specifieke omstandigheden die door de curator niet zijn aangevoerd en zich hier naar het zich laat aanzien ook niet voordoen, niet ten uitvoer kan worden gelegd. Daarmee leent de beslissing zich niet voor uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De verklaring voor recht is in het verstekvonnis niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In zoverre kan het verstekvonnis dus in stand blijven.
4.20.
Nu [persoon A] c.s. daartegen geen verweer voert is er wel plaats om de proceskostenveroordeling zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. In zoverre wordt het verstekvonnis bekrachtigd.

5.De beslissing

De rechtbank,
5.1.
bekrachtigt het door deze rechtbank op 8 februari 2023 gewezen verstekvonnis in de zaak met zaak- en rolnummer 639725 / CV EXPL 22-447 voor wat betreft:
- de verklaring voor recht dat de door [bedrijf] verleende toestemming voor verhuur in de notariële akten van hypotheekstelling en huurovereenkomst nietig is,
- de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de proceskostenveroordeling;
5.2.
vernietigt eerdergenoemd verstekvonnis voor wat betreft:
- de verklaring voor recht dat [persoon B] en de kinderen het huurbeding tegen zich moeten laten gelden;
- de proceskostenveroordeling;
opnieuw rechtdoende:
5.3.
wijst de vordering tot verklaring voor recht dat [persoon B] en de kinderen het huurbeding tegen zich moeten laten gelden af;
5.4.
veroordeelt [persoon A] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 1.923,32.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits, mr. J.M.J. Arts en mr. P.D. Olden en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2023.
1861/3195/3455/3669