ECLI:NL:RBROT:2023:12530

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
ROT 22/4709
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de immateriële schadevergoeding en niet betaalde schuld kinderopvangtoeslag in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 21 december 2023, in de zaak tussen [naam eiseres] en de Belastingdienst/Toeslagen, wordt de hoogte van de compensatie voor immateriële schadevergoeding en niet betaalde schuld kinderopvangtoeslag beoordeeld. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin de compensatie voor de herstelregeling toeslagen over de jaren 2009 tot en met 2013 was vastgesteld op € 105.401,-. Eiseres was van mening dat de vergoeding voor immateriële schade per toeslagjaar berekend moest worden en niet als een totaalbedrag. De rechtbank oordeelt dat de compensatie op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) correct is vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat de Wht dwingend is geformuleerd en dat er geen ruimte is voor een hogere compensatie dan in de wet is bepaald. Eiseres had ook aangevoerd dat de niet betaalde schuld kinderopvangtoeslag ten onrechte was afgetrokken van de compensatie. De rechtbank oordeelt dat dit in overeenstemming is met de Wht, omdat een belanghebbende die de kinderopvangtoeslag niet volledig heeft terugbetaald, materieel minder schade heeft geleden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiseres af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4709

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. R.S. Wijling),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. W.E. Louwerse en mr. M. Krari).

Inleiding

1.1
Verweerder heeft met het besluit van 11 maart 2021 (het primaire besluit) de hoogte van de compensatie voor eiseres in het kader van de herstelregeling toeslagen over de jaren 2009 tot en met 2013 vastgesteld op € 103.655,-. Na het bezwaar van eiseres daartegen is de compensatie met het besluit van 24 augustus 2022 (het bestreden besluit) vastgesteld op een bedrag van € 105.401,-.
1.2
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van beide partijen deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over de hoogte van de aan haar toegekende compensatie in het kader van de herstelregeling toeslagen over de jaren 2009 tot en met 2013. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. In de uitvoering van de kinderopvangtoeslag in voorgaande jaren zijn fouten gemaakt, waardoor ouders zijn gedupeerd. Deze toeslagenaffaire heeft geleid tot verschillende herstelregelingen om burgers te compenseren voor deze fouten. De compensatie wordt door verweerder toegekend. De uitvoering van deze regelingen wordt gedaan door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen, namens het bestuursorgaan Belastingdienst/Toeslagen.
4.1
Bestaande herstelregelingen, waaronder bepalingen uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en beleidsregels, zijn met ingang van 5 november 2022 ondergebracht in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Op grond van het overgangsrecht worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van de Wht, ook al was die wet nog niet in werking getreden ten tijde van het primaire besluit of de beslissing op bezwaar.
4.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiseres heeft op 20 december 2019 een verzoek gedaan voor de herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag.
Aan eiseres is voor de vijf jaren waar het hier om gaat in het primaire besluit een bedrag van € 103.655,- toegekend. In bezwaar is dit aangevuld met € 1.746-, zodat eiseres in totaal € 105.401,- aan compensatie heeft ontvangen.
Eiseres is het op twee punten niet eens met het totaalbedrag dat haar is toegekend.
De beroepsgrond dat onduidelijk is in hoeverre verweerder is meegegaan in de bezwaren tegen de berekening zelf, heeft eiseres ter zitting ingetrokken.
Immateriële schadevergoeding
6. Eiseres voert aan dat de vergoeding voor immateriële schadevergoeding moet worden berekend per toeslagjaar waarvoor compensatie wordt toegekend en niet als een totaal voor het geheel.
Ter zitting heeft eiseres daarbij aangevoerd dat de compensatie in het bestreden besluit is gebaseerd op het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (Besluit Compensatieregeling) en dat getoetst moet worden of de in dit besluit opgenomen compensatie voor immateriële schadevergoeding, evenredig is. Zij verwijst naar de manier van toetsen van de rechtbank Midden-Nederland in de uitspraak van 24 april 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1899.
6.1
De rechtbank volgt eiseres hierin niet.
Uit artikel 8:6 van de Wht volgt dat compensatiebeschikkingen, die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht. In de Memorie van Toelichting bij de Wht [1] staat op pagina 9 onder meer:
Codificatie van beleidsbesluiten
“Zoals hiervoor vermeld, is een deel van de herstelmaatregelen vooruitlopend op wetgeving uitgevoerd op basis van beleidsbesluiten. Het gaat hierbij om maatregelen waarvoor het kabinet het wenselijk vond om vooruitlopend op een formeel wetgevingstraject te kunnen starten met de uitvoering ervan. Anders zouden gedupeerde ouders langer op herstel moeten wachten.
De maatregelen uit deze beleidsbesluiten worden in dit wetsvoorstel gecodificeerd met terugwerkende kracht tot en met de datum waarop deze, vooruitlopend op wetgeving, in werking zijn getreden.”
Uit het voorgaande volgt dat aan de bepalingen uit de Wht moet worden getoetst. De toetsing zoals toegepast in door eiseres aangehaalde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, volgt de rechtbank daarom niet.
6.2
Over de hoogte van de immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 2.3, vierde lid, van de Wht is bepaald hoe de hoogte van de immateriële schadevergoeding wordt berekend. Hierin is bepaald, kort gezegd, dat de immateriële schadevergoeding gelijk is aan € 500,- per half jaar, ongeacht het aantal berekeningsjaren waarop de compensatie betrekking heeft. Eiseres is van mening dat in afwijking hiervan de periode waarover immateriële schadevergoeding moet worden toegekend, per afzonderlijk toeslag- of beschikkingsjaar moet worden berekend.
6.2.1.
Eiseres is betrokken geweest in een CAF 11 onderzoek. Niet in geschil is dat er in het kader van dit onderzoek sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid. Eiseres behoort daarom tot de groep gedupeerden waarvoor de Wht in het leven is geroepen.
De Wht kent twee gescheiden compensatietrajecten. Zo bevat de Wht een (deels forfaitaire) compensatie voor een aantal limitatief opgesomde schadeposten en de hoogte daarvan. Dit is geregeld in de artikelen 2.2 en 2.3 van de Wht. Als een aanvrager van compensatie meer schade heeft geleden dan op grond hiervan wordt vergoed, kan om een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade worden verzocht. Dit is geregeld in artikel 2.1, derde lid, van de Wht. Uit de Memorie van Toelichting [2] blijkt dat het een bewuste keuze van de wetgever is geweest om de procedure van compensatie en de aanvullende compensatie te scheiden.
6.2.2
De rechtbank stelt voorop dat de Wht een wet in formele zin is. Daarbij komt dat artikel 2.3, vierde lid van de Wht dwingend is geformuleerd. Er is geen ruimte om de compensatie op een hoger bedrag te bepalen dan uit de tekst van de bepaling volgt.
Zoals uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, volgt, kan een wet in formele zin niet getoetst worden aan het evenredigheidsbeginsel.
Wel kan, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, aanleiding bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dit is het geval indien niet verdisconteerde omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd doet zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Dat is hier echter niet het geval. De twee gescheiden compensatietrajecten zijn een bewuste keuze van de wetgever. Daarbij heeft de wetgever voorzien in de mogelijkheid voor ouders om, als zij vinden dat hun schade met de uitkomst van de integrale beoordeling niet volledig is vergoed, een verzoek om aanvullende compensatie te doen bij de Commissie Werkelijke Schade.
6.3
De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 april 2022, ECLI:NL:CBB:2022:187, baat haar niet, omdat het in die zaak ging over immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Dat is een ander soort procedure, waarbij het aantal zaken bepalend is omdat de duur van elke afzonderlijke procedure een schadeveroorzakende gebeurtenis is.
6.4
De beroepsgrond slaagt niet.
Niet betaalde schuld kinderopvangtoeslag
7. Eiseres voert verder aan dat de schulden die eerder door middel van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), met toepassing van artikel 358 van de Faillissementswet zijn kwijtgescholden, ten onrechte zijn afgetrokken van de compensatie.
7.1
Om de redenen zoals onder 6.1 genoemd, toetst de rechtbank ook deze beroepsgrond aan de Wht.
Eiseres heeft een schuldsaneringstraject gevolgd en daarbij de teruggevorderde kinderopvangtoeslag gedeeltelijk terugbetaald. Het bedrag dat niet is terugbetaald heeft verweerder in mindering gebracht op de compensatie.
Dat is in overeenstemming met artikel 2.3, eerste lid, onder a, van de Wht. De ratio hierachter is dat een belanghebbende die de kinderopvangtoeslag niet volledig heeft terugbetaald, materieel minder schade heeft geleden dan een belanghebbende die de toeslag wel volledig heeft terugbetaald. Als verweerder dit bedrag niet in mindering zou brengen op het compensatiebedrag, dan zou eiseres het niet terugbetaalde deel van de kinderopvangtoeslag dubbel ontvangen. Zij ontvangt dan de compensatie terwijl zij ook over het niet terugbetaalde deel is blijven beschikken.
7.2
Artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht is ook van toepassing als een ouder een Wsnp-traject heeft doorlopen. Noch in de toelichting van de (toenmalige) Wet hardheidsaanpassing Awir, in het Besluit Compensatieregeling of in de huidige Wht is een aanwijzing te vinden dat niet betaalde teruggevorderde bedragen na een Wsnp-traject anders behandeld zouden moeten worden dan die van gedupeerden die niet een dergelijk traject hebben doorlopen.
7.3
De rechtbank begrijpt dat de terugvordering op zichzelf (dus ongeacht de betaling ervan) bij eiseres leed heeft veroorzaakt, maar, zoals onder 6.2.2. is overwogen, de rechtbank kan een wet in formele zin, alleen in zeer uitzonderlijke gevallen opzij zetten. Die uitzondering is hier niet van toepassing. Ook hierbij geldt dat eiseres eventueel een verzoek om aanvullende compensatie kan doen bij de Commissie Werkelijke Schade.
7.4
Deze beroepsgrond slaagt evenmin.

Conclusie en gevolgen

8. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat Belastingdienst/Toeslagen de in het bestreden besluit toegekende compensatie niet te laag heeft vastgesteld. Het beroep is ongegrond.
Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, en mrs. G.A. Bouter-Rijksen en
S. Veling, leden, in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 21 december 2023.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet hersteloperatie toeslagen
(geldend vanaf 5 november 2022)
Artikel 2.1. Compensatie en aanvullende compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
1. De Belastingdienst/Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a. voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
(…)
3. Aan een aanvrager van compensatie die aannemelijk maakt dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht hoger is dan een bedrag als bedoeld in artikel 2.3, eerste tot en met zevende lid, wordt door de Belastingdienst/Toeslagen op aanvraag aanvullende compensatie voor de werkelijke schade toegekend.
(…)
Artikel 2.2. Componenten compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
De compensatie bestaat uit:
een bedrag vanwege een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van een kinderopvangtoeslag of het beëindigen van voorschotverlening voor een kinderopvangtoeslag die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, of de hardheid, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, vermeerderd met een bedrag voor de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering;
een bedrag voor een bestuurlijke boete die is opgelegd op grond van artikel 40 of 41 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor een verzuim of vergrijp betreffende de kinderopvangtoeslag;
een bedrag voor materiële schade;
een bedrag voor immateriële schade;
(..)
Artikel 2.3. Hoogte compensatie en aanvullende compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
1. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, is gelijk aan het bedrag dat als gevolg van de beschikking niet is toegekend of is teruggevorderd, vermeerderd met het bedrag van de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering en verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met:
a. een nog niet betaald bedrag van de terugvordering en van de rente; of
b. een alsnog toegekende kinderopvangtoeslag of een verhoging daarvan met betrekking tot het berekeningsjaar waarop de compensatie betrekking heeft.
(…)
4. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel d, is ongeacht het aantal berekeningsjaren waarop de compensatie betrekking heeft, gelijk aan € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van een eerste beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van een half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar, met dien verstande dat het bedrag niet hoger is dan de som van de bedragen die overeenkomstig het eerste lid voor de berekeningsjaren zijn vastgesteld, zonder de verminderingen.
(…)
Artikel 8.6 Overgangsrecht in verband met terugwerking van de artikelen van de afdelingen 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 en 4.2
Beschikkingen ter zake van compensatie (…) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 onderscheidenlijk 4.2, worden vanaf dat tijdstip aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 of 4.2 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen.

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting, vergaderjaar 2021-2022, nr. 36151.
2.Memorie van Toelichting, vergaderjaar 2021-2022, nr. 36151, nr. 3, p. 14 en 73.