ECLI:NL:RBROT:2023:12439

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
C/10/663290 / FA RK 23-5654 & C/10/667105 / JE RK 23-2429
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd voor meerdere minderjarigen

In deze beschikking heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2023 uitspraak gedaan over de gezagsbeëindiging van ouders over hun zes kinderen, geboren tussen 2013 en 2021. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als voogd aan te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen, wat blijkt uit hun beperkte opvoedvaardigheden en de problematische opvoedsituatie in het verleden, waaronder huiselijk geweld en verwaarlozing. De kinderen zijn sinds 2021 uit huis geplaatst en verblijven in een pleeggezin en een gezinshuis, waar zij zich positief ontwikkelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is dat het gezag van de ouders wordt beëindigd en dat de GI als voogd wordt benoemd. De ouders behouden echter het recht op omgang met de kinderen. Het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing is afgewezen, omdat dit niet meer aan de orde is na de beëindiging van het gezag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaaknummers: C/10/663290 / FA RK 23-5654 & C/10/667105 / JE RK 23-2429
datum uitspraak: 14 december 2023
Beschikking van de meervoudige kamer over een verzoek tot gezagsbeëindiging en een verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de Raad,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[kind01], geboren op [geboortedatum01] 2013 in [geboorteplaats01],
hierna te noemen: [kind01],
[kind02], geboren op [geboortedatum02] 2014 in [geboorteplaats02],
hierna te noemen: [kind02],
[kind03], geboren op [geboortedatum03] 2015 op Bonaire,
hierna te noemen: [kind03],
[kind04], geboren op [geboortedatum04] 2018 op Bonaire,
hierna te noemen: [kind04],
[kind05], geboren op [geboortedatum05] 2019 in [geboorteplaats03],
hierna te noemen: [kind05],
[kind06], geboren op [geboortedatum06] 2021 in [geboorteplaats04],
hierna te noemen: [kind06].
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam01],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats01],
advocaat: mr. J.T.M. Sengers te Rotterdam,
[naam02],
hierna te noemen: de vader,
wonende op Bonaire (Caribisch Nederland),
advocaat: mr. W.J. van Bel te Rotterdam,
De rechtbank merkt tevens als belanghebbende aan ten aanzien van [kind01]:
[naam03],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende in [woonplaats02].
De rechtbank merkt tevens als belanghebbenden aan ten aanzien van [kind02], [kind03], [kind04], [kind05] en [kind06]:
[naam04] & [naam05],
hierna te noemen: de gezinshuisouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De rechtbank merkt
de GIals belanghebbende aan voor zover het niet haar eigen verzoekschrift betreft.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad, binnengekomen bij de rechtbank op 1 augustus 2023 (zaaknummer C/10/663290);
  • de bereidverklaring van de GI van 1 augustus 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 3 augustus 2023;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 11 oktober 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 12 oktober 2023 (zaaknummer C/10/667105);
  • de producties van de GI (concept plan van aanpak, aanwijzing vaststelling bezoekregeling, tussenevaluatie Agathos en rapportage begeleide omgang), binnengekomen bij de rechtbank op 21 november 2023;
  • de e-mail van de pleegmoeder van [kind01] van 4 december 2023;
  • de e-mail van de gezinshuisouders van 4 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J.T.M. Sengers;
  • de advocaat van de vader, mr. W.J. van Bel;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam06];
- twee vertegenwoordigsters van de GI, [naam07] en [naam08].
De vader is niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de vader is opgeroepen via de Staatscourant en per adres van zijn advocaat. De voorzitter heeft bij aanvang van de zitting de vader meermaals getracht telefonisch te bereiken op het door zijn advocaat opgegeven telefoonnummer, maar heeft vader niet aan de lijn gekregen. Wel heeft hij twee keer de voicemail van de vader ingesproken met de boodschap dat de rechtbank hem trachtte te bereiken. Gedurende de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vader getracht contact met de vader te krijgen via WhatsApp, maar ook dat bleef zonder resultaat.
De pleegmoeder van [kind01] en de gezinshuisouders zijn – met bericht vooraf – niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [kind01], [kind02], [kind03], [kind04], [kind05] en [kind06].
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 16 december 2020 [kind01], [kind02], [kind03], [kind04], [kind05] en [kind06] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 16 december 2023.
2.3.
Sinds 8 april 2021 zijn [kind01], [kind02] en [kind03] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Sinds 15 juli 2022 zijn [kind04], [kind05] en [kind06] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst.
2.4.
Bij beschikking van 25 januari 2023 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind01] in een voorziening voor pleegzorg en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind02], [kind03], [kind04], [kind05] en [kind06] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor het laatst verlengd, te weten tot
16 december 2023.
2.5.
[kind01] verblijft bij de pleegmoeder. [kind02], [kind03], [kind04], [kind05] en [kind06] verblijven in gezinshuis [naam gezinshuis01].
2.6.
De GI heeft zich bij brief van 1 augustus 2023 bereid verklaard om de voogdij over [kind01], [kind02], [kind03], [kind04], [kind05] en [kind06] te aanvaarden.

3.De verzoeken

3.1.
Het verzoek van de Raad – ingeschreven onder zaaknummer C/10/663290
De Raad verzoekt het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogdes over [kind01], [kind02], [kind03], [kind04], [kind05] en [kind06] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Het verzoek van de GI – ingeschreven onder zaaknummer C/10/667105
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [kind01], [kind02], [kind03], [kind04], [kind05] en [kind06] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind01] in een voorziening voor pleegzorg en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind02], [kind03], [kind04], [kind05] en [kind06] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raadheeft zijn verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht.
Er is sprake van een ontwikkelingsbedreiging als gevolg van wat de kinderen in het verleden hebben meegemaakt in de opvoedsituatie. De kinderen zijn slachtoffer geweest van huiselijk geweld en verwaarlozing. Bij beide ouders is sprake van persoonlijke problematiek. Zij functioneren op een laag intelligentieniveau en hebben een beperkt vermogen tot mentaliseren. De ouders tonen weinig inzicht in de zorgen over wat de kinderen in het verleden hebben meegemaakt. Beide ouders zijn niet of onvoldoende leerbaar en kunnen niet voorzien in de behoeften van de kinderen.
4.2.
Er is bij de moeder geen sprake van onwil, maar van onmacht in de verzorging en opvoeding van de kinderen. Er zijn ook zorgen over de contactmomenten tussen de moeder en de kinderen. De moeder heeft moeite om bij de kinderen aan te sluiten en om haar aandacht te verdelen over de kinderen. De ouders zijn wisselend in de acceptatie van de plaatsingen van de kinderen bij de pleegmoeder en in het gezinshuis, waarmee zij de kinderen belasten. Het is positief dat de moeder nu aangeeft achter de plaatsing van de kinderen te staan, maar er is volgens de Raad een aanmerkelijk risico dat de houding van de moeder weer wijzigt. De moeder blijft de wens houden om de kinderen weer bij haar thuis te hebben. Ook is de moeder ambivalent ten aanzien van het accepteren van hulpverlening en duurt het soms lange tijd voordat belangrijke gezagsbeslissingen genomen worden. De vader is feitelijk niet in staat om vanuit Bonaire in voldoende mate aangesloten te zijn bij de verzorging en opvoeding van de kinderen.
4.3.
De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid over hun perspectief. De Raad meent dat hun perspectief is gelegen bij de pleegmoeder en in het gezinshuis waar zij momenteel verblijven. Het gaat hier goed met de kinderen en er is een groei zichtbaar bij de kinderen. Ook de traumabehandeling die zij nodig hebben, kan daar doorgang vinden. De voogdij over de kinderen dient te worden belegd bij de GI, zodat de pleegmoeder van [kind01] en de gezinshuisouders van de andere kinderen zich enkel hoeven te richten op de relatie met de moeder en de vader. Het is belangrijk dat de contacten tussen de ouders en de kinderen blijven bestaan.
4.4.
De GIheeft het verzoek van de Raad ondersteund en naar voren gebracht dat er geen verandering zichtbaar is ten opzichte van de situatie ten tijde van het raadsonderzoek. Het lukt de moeder wel beter om emotioneel toestemming te geven aan de kinderen en hen duidelijk te maken dat zij op een goede plek wonen, maar gezagsbeslissingen worden nog steeds te vaak vertraagd genomen. Ook sluit de moeder te vaak niet aan bij belangrijke afspraken, zoals recent bij een evaluatiegesprek. Dit leidt ertoe dat bepaalde zaken te laat op gang komen en de voortgang van bijvoorbeeld hulpverlening voor de kinderen stil komt te liggen. Gedurende de omgangsmomenten met de kinderen wordt gezien dat het de moeder onvoldoende lukt om bij de kinderen aan te sluiten. De moeder is niet in staat te overzien wat er allemaal nodig is en ingezet moet worden voor de kinderen.
4.5.
In de afgelopen jaren wordt gezien dat het de vader niet lukt om zich aan de afspraken te houden, bereikbaar te zijn voor de hulpverlening en om tijdig een handtekening te zetten. Het lukt de vader niet om zijn gezag over de kinderen uit te oefenen. De telefonische contacten met de vader leiden tot veel onrust bij met name de oudste drie kinderen. De GI is daarom voornemens om hulpverlening van Youth Care in te zetten.
4.6.
De GI dient met de voogdij te worden belast. Gezinshuisouders kunnen geen voogdij uitoefenen. Ten aanzien van [kind01] is het belangrijk dat er geen frictie ontstaat tussen de moeder en de pleegmoeder. Er is op dit moment sprake van een goede relatie tussen hen, mede doordat de pleegmoeder geen beslissingen hoeft te nemen over [kind01] en zij zich kan richten op de relatie met de moeder.
4.7.
Indien het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de ouders wordt afgewezen, dienen de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te worden verlengd. Dit is noodzakelijk om de plaatsingen van de kinderen en de nodige zorg voor de kinderen te kunnen waarborgen.
4.8.
Door en namens de moederis verzocht om het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag af te wijzen. De moeder erkent dat zij thans niet in staat is om voor zes kinderen te zorgen. Zij ziet dat de kinderen op een goede plek zitten, waar zij stappen vooruit maken. De vijf jongste kinderen verblijven samen in het gezinshuis en de moeder wil deze kinderen niet uit elkaar halen. De moeder berust in de plaatsing van de kinderen en geeft de kinderen emotioneel toestemming om bij de pleegmoeder en in het gezinshuis te wonen. De kinderen ervaren geen onzekerheid over hun perspectief. Dit maakt dat het niet noodzakelijk is om het gezag van de moeder te beëindigen.
4.9.
De moeder frustreert geen gezagsbeslissingen. Zij zet haar handtekening indien er sprake is van een medische noodzaak. Ook heeft zij de paspoorten van de kinderen afgegeven voor het geval de kinderen een medische ingreep moeten ondergaan. Het welzijn en de gezondheid van de kinderen staan bij haar voorop. De moeder accepteert haar rol als moeder op afstand en zij wil vanuit die rol betrokken blijven bij de kinderen. Uit onderzoek door het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna: KSCD) volgt dat bij de moeder sprake is van LVB-problematiek. Hierdoor heeft de moeder soms moeite om het overzicht te bewaren. Ook moet haar duidelijk worden gemaakt waar het om gaat alvorens zij haar handtekening zet.
4.10.
Het contact met de pleegmoeder van [kind01] en de gezinshuisouders is goed. Indien het gezag wordt beëindigd, dienen de pleegmoeder van [kind01] en de gezinshuisouders met de voogdij over de kinderen te worden belast. De moeder vreest namelijk dat de omgang tussen haar en de kinderen steeds verder wordt ingeperkt indien haar gezag wordt beëindigd en de GI met de voogdij wordt belast.
4.11.
De moeder kan wel instemmen met het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
4.12.
Namens de vaderis verzocht om het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag af te wijzen. De vader meent dat hij ook op afstand het gezag over zijn kinderen naar behoren kan uitoefenen. Hij vreest dat, bij een maatregel strekkende tot beëindiging van het gezag, zijn band met de kinderen zal worden verminderd tot nihil. De vader realiseert zich dat de plaatsing van de kinderen bij de pleegmoeder en in het gezinshuis op dit moment het beste voor hen is. De vader berust dan ook in de plaatsing van de kinderen.
4.13.
De vader wil en kan een belangrijke rol blijven spelen in het leven van de kinderen en betrokken blijven bij belangrijke gebeurtenissen in hun leven. Een gezagsbeëindiging is niet noodzakelijk om duidelijkheid te verkrijgen over het toekomstperspectief van de kinderen en om te verzekeren dat zij zich in een veilige en voorspelbare omgeving kunnen ontwikkelen. Er kan worden volstaan met een lichtere maatregel, te weten een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Door de advocaat van de vader is verwezen naar (Europese) jurisprudentie (EHRM 6 oktober 2015,
N.P. / Moldavië, no. 58455/13, r.o. 65 en 66; rechtbank Amsterdam 23 september 2020 ECLI:NL:RBAMS:2020:5124; gerechtshof Den Haag 28 september 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2919).
4.14.
Ten aanzien van het verzoek van de GI heeft de advocaat van de vader zich namens de vader gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

5.De beoordeling

Ten aanzien van zaaknummer C/10/663290

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter - voor zover hier van belang - het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er in 2020 al ernstige zorgen bestonden over de opvoedsituatie van [kind01], [kind02], [kind03], [kind04], [kind05] en [kind06]. Als gevolg hiervan zijn de kinderen onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De kinderen zijn in het verleden onder meer slachtoffer geweest van fysiek geweld en verwaarlozing in de opvoedingssituatie en zijn hierdoor beschadigd geraakt. Er bestaan forse zorgen over de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen en er worden signalen gezien van een onveilige hechting. De effecten van de belaste voorgeschiedenis zijn met name zichtbaar bij de vier oudste kinderen. Voor [kind01], [kind02], [kind03] en [kind04] is in de afgelopen periode therapie ingezet om gebeurtenissen uit het verleden te kunnen verwerken.
5.3.
Het KSCD heeft eerder de opdracht gekregen om onderzoek te verrichten naar de opvoedvaardigheden van de ouders. De vader heeft hieraan niet meegewerkt. Het KSCD concludeerde in mei 2022 dat de moeder een licht verstandelijke beperking heeft. De cognitieve vaardigheden van de moeder zijn zeer beperkt en er is sprake van tekorten in zelfreflectie en empathisch vermogen. De beperkingen van de moeder werken sterk door in de opvoeding van de kinderen. In het KSCD-onderzoek worden aanwijzingen gezien dat de moeder gebeurtenissen uit het verleden onvoldoende heeft verwerkt. Dit heeft negatieve invloed op haar pedagogische en affectieve mogelijkheden, met name de mogelijkheden om sensitief en responsief te zijn in het contact met de kinderen. De moeder is onvoldoende in staat om aan te voelen en in te zien wat de kinderen nodig hebben. Uit het KSCD-rapport volgt ook dat de veranderbaarheid en leerbaarheid van de moeder onvoldoende zijn gebleken en dat de moeder onvoldoende heeft kunnen profiteren van de ingezette hulpverlening. Geconcludeerd wordt dat de moeder onvoldoende tegemoet kan komen aan de opvoedbehoeften van de kinderen. Ook zijn er zorgen over het verloop van de omgangsmomenten tussen de moeder en de kinderen. Het lukt de moeder onvoldoende om haar aandacht te verdelen over de kinderen, op passende wijze aan te sluiten bij de kinderen en hen de nodige grenzen en structuur te bieden. Daarnaast is gebleken dat het de moeder niet altijd lukt om tijdig de benodigde documenten te ondertekenen die zien op de voor de kinderen noodzakelijke hulpverlening.
5.4.
De vader is sinds 2021 woonachtig op Bonaire. Hoewel er geen zicht is op de opvoedvaardigheden van de vader, is hij in de afgelopen jaren onvoldoende in staat gebleken om – op afstand – zijn gezag over de kinderen naar behoren uit te oefenen. Gebleken is dat de vader niet altijd bereikbaar is voor de GI, wat ertoe leidt dat belangrijke gezagsbeslissingen niet of niet tijdig genomen worden. Ook bestaan er zorgen over het verloop van de telefonische contacten tussen de vader en de kinderen en worden de belafspraken niet altijd nagekomen door de vader. De rechtbank stelt vast dat de vader ook de afspraak die hij kennelijk met zijn advocaat gemaakt had om tijdens de mondelinge behandeling telefonisch bereikbaar te zijn om zo aan de zitting deel te kunnen nemen, niet is nagekomen.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, als bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn te dragen.
5.6.
[kind01] verblijft sinds april 2021 bij de pleegmoeder. [kind02], [kind03], [kind04], [kind05] en [kind06] verblijven al geruime tijd gezamenlijk in gezinshuis [naam gezinshuis01]. De kinderen zitten daarop hun plek en ontwikkelen zich positief. De pleegmoeder en de gezinshuisouders zijn in staat om tegemoet te komen aan de opvoedbehoeften van de kinderen en stellen de kinderen in de gelegenheid om de voor hen noodzakelijke therapieën te volgen. Het perspectief van [kind01] is gelegen bij de pleegmoeder, waar hij tot zijn volwassenheid kan opgroeien. Voor [kind02], [kind03], [kind04], [kind05] en [kind06] geldt dat hun perspectief is gelegen in het gezinshuis [naam gezinshuis01]. Gelet op het belaste verleden van de kinderen, is het belangrijk dat deze veilige en stabiele opvoedingssituatie wordt gecontinueerd en dat er voor hen duidelijkheid komt over hun toekomstperspectief.
5.7.
Nu vaststaat dat het perspectief van de kinderen niet meer bij (één van) de ouder(s) ligt, zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in beginsel niet langer de geëigende maatregelen. Blijkens jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging anders dan die van de wetgever in artikel 1:266 van het BW. Volgens artikel 8 EVRM is beëindiging van het ouderlijk gezag een verstrekkende inmenging in het familie- en gezinsleven. Deze inmenging moet in een redelijke verhouding staan tot het doel dat wordt nagestreefd en een lichtere maatregel dient te worden verkozen boven een zwaardere maatregel als het doel daarmee ook kan worden bereikt. Slechts wanneer voortzetting van de band tussen het kind en zijn/haar ouders in het nadeel zal zijn voor de verdere ontwikkeling van het kind, aldus de jurisprudentie van het EHRM, kan en mag er sprake zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag.
5.8.
Hoewel beide ouders zich op het standpunt stellen dat de noodzaak van een gezagsbeëindiging ontbreekt, omdat zij berusten in de plaatsing van de kinderen bij de pleegmoeder respectievelijk in het gezinshuis, constateert de rechtbank dat dit tot voor kort anders was. Dit blijkt onder meer uit de gesprekken die de ouders hebben gevoerd met de Raad in juni 2023. In dit gesprek is door de moeder naar voren gebracht dat zij de hoop blijft houden dat de kinderen ooit terug naar huis komen en dat zij voor haar kinderen wil blijven vechten. Zij maakte in dat gesprek nog duidelijk dat het haar ging om concrete thuisplaatsing van de jongste drie kinderen [kind04], [kind05] en [kind06]. De vader heeft destijds aangegeven niet achter de plaatsingen in het gezinshuis en bij de pleegmoeder te staan en dat hij graag ziet dat de kinderen bij hem komen wonen op Bonaire. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden gezegd dat er sprake is van een duurzame aanvaarding van de plaatsingen van de kinderen, waarbij de gezaghebbende ouders niet langer “trekken” aan de kinderen en zij hen hun volledige emotionele toestemming geven om op te mogen groeien bij de pleegmoeder respectievelijk het gezinshuis. Een ‘lichtere’ maatregel, namelijk het door de ouders laten behouden van het gezag en het voortduren van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, wordt niet in het belang van de kinderen geacht, omdat er twijfel bestaat of de bereidheid van de ouders om de kinderen blijvend bij de pleegmoeder en in het gezinshuis te laten opgroeien op termijn voldoende bestendig is. Daar komt bij dat de ouders niet in staat zijn gebleken om hun ouderrol op afstand op adequate wijze uit te oefenen. Het lukt de ouders niet om tijdig documenten te ondertekenen voor de inzet van hulpverlening voor de kinderen, ondanks herhaaldelijke verzoeken vanuit de GI. Dit is niet in het belang van de kinderen en schadelijk voor hun verdere ontwikkeling, omdat het ertoe leidt dat de hulpverleningstrajecten stagneren. Er zullen in de komende jaren, totdat de kinderen de achttienjarige leeftijd hebben bereikt, nog diverse gezagsbeslissingen ten aanzien van de kinderen genomen dienen te worden. Het belang van de kinderen dient zwaarder te wegen dan het belang van de ouders bij de instandhouding van hun gezag.
5.9.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a, van het BW en de vereisten van artikel 8 EVRM is voldaan. De rechtbank zal het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
5.10.
Deze beslissing neemt niet weg dat de ouders altijd de ouders van de kinderen blijven en een belangrijke rol zullen blijven spelen in het leven van de kinderen. Het verlies van het ouderlijk gezag leidt niet tot een beperking van het recht op omgang met de kinderen. De ouders behouden het recht en de plicht om contact te hebben met de kinderen en de kinderen hebben onverminderd recht op omgang met hun ouders.
5.11.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [kind01], [kind02], [kind03], [kind04], [kind05] en [kind06] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, van het BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
5.12.
Het is in het belang van de kinderen dat de ouders op een positieve en onbelaste wijze contact kunnen onderhouden met de pleegmoeder van [kind01] en de gezinshuisouders van [kind02], [kind03], [kind04], [kind05] en [kind06] en dat die relaties niet onder druk komen te staan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI als neutrale partij met de voogdij over de kinderen dient te worden belast. De GI kan de regie houden ten aanzien van de hulpverleningstrajecten van de kinderen, belangrijke beslissingen over de kinderen nemen en de contactregeling tussen de ouders en de kinderen op een voor de kinderen passende wijze vormgeven. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij over de kinderen te aanvaarden.
5.13.
Op grond van artikel 1:276, eerste lid, van het BW worden de ouders, als ouders waarvan het gezag wordt beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de opvolger in het bewind, ervan uitgaande dat zij het bewind voerden over het vermogen van [kind01], [kind02], [kind03], [kind04], [kind05] en [kind06].
5.14.
De rechtbank zal de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van de kinderen is dat de beslissing van de rechtbank direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep daartegen.
Ten aanzien van zaaknummer C/10/667105
5.15.
Gelet op de beslissing van de rechtbank inzake de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders en de bepaling van de voogdij over [kind01], [kind02], [kind03], [kind04], [kind05] en [kind06], komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank zal daarom het verzoek van de GI afwijzen bij gebrek aan belang.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam02], geboren op [geboortedatum07] in Bonaire (toenmalige Nederlandse Antillen), en [naam01], geboren op [geboortedatum08] in [geboorteplaats05], over [kind01], [kind02], [kind03], [kind04], [kind05] en [kind06];
6.2.
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarigen: de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam;
6.3.
veroordeelt de ouders aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [kind01], [kind02], [kind03], [kind04], [kind05] en [kind06] te doen;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
6.6.
wijst af het verzoek van de GI.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Kuilenburg, voorzitter tevens kinderrechter, en mrs. M.P.G. Rietbergen en A.L. Pöll, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2023, in aanwezigheid van mr. R. Spaans als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbenden aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.