3.2.Gezag, hoofdverblijfplaats en (nakoming) zorg-/omgangsregeling
3.2.1.Het verzoekschrift van de man behelst, naar de rechtbank begrijpt, de volgende verzoeken:
- primair: wijziging van de beschikking van 28 september 2016, in die zin dat hij belast wordt met het eenhoofdig gezag over de minderjarige [minderjarige01 ], alsmede te bepalen dat hij met het eenhoofdig gezag wordt belast over de minderjarige [minderjarige02]. Daarnaast verzoekt hij de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen te bepalen bij hem;
- subsidiair: hem met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift gezamenlijk met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige02], alsmede wijziging van de beschikking van 28 september 2016, in die zin dat hij gezamenlijk met de vrouw wordt belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige01 ]. Daarnaast verzoekt hij de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen te bepalen bij hem en een zorgregeling te bepalen met de vrouw,
alsmede:
- primair: veroordeling van de vrouw tot nakoming van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2022, in die zin dat de daarin onder rechtsoverweging 4.1. vastgestelde omgangsregeling wordt nagekomen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, of een deel daarvan, met een maximum van € 10.000,- voor iedere dag of dagdeel dat de vrouw daarmee in gebreke blijft;
- meer subsidiair: te bepalen dat als de vrouw na het verbeuren van de maximale dwangsom de omgangsregeling niet nakomt of frustreert, lijfsdwang op te leggen van een dag hechtenis voor iedere keer dat zij de omgangsregeling niet nakomt of frustreert.
3.2.2.De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het gerechtshof Den Haag de dag ervoor uitspraak heeft gedaan over (onder meer) de zorg- dan wel omgangsregeling. De rechtbank heeft naar aanleiding van de uitspraak van het hof met partijen de stand van onderhavig geding besproken en inzichtelijk gemaakt welke beslissingen op dit moment nog voorliggen aan de rechtbank.
3.2.4.Geconcludeerd is dat alleen de beslissing over het gezag voorligt aan de rechtbank, zodat hierover een beslissing zal worden genomen. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn primaire verzoek ten aanzien van het eenhoofdig gezag ingetrokken, alsmede zijn primaire en subsidiaire verzoeken tot veroordeling tot nakoming van de zorg- dan wel omgangsregeling door de vrouw. De rechtbank zal deze verzoeken dan ook afwijzen en beschouwt de overige verzoeken – met uitzondering van het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag over de minderjarigen – van partijen als ingetrokken, gelet op de uitspraak van het hof.
Juridisch kader [minderjarige01 ]
3.2.5.De rechtbank kan op grond van artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van de ouders of van een van hen de beslissing waarbij een ouder alleen met het gezag over de minderjarige is belast op grond van het bepaalde in de paragrafen 1, 2 en 2a van titel 14 BW en het bepaalde in artikel 1:253n BW, wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.2.6.Als sprake is van een van deze gronden, dient de rechtbank te beoordelen of wijziging van het gezag er niet voor zorgt dat gevreesd moet worden dat het kind een onaanvaardbaar risico loopt dat het klem of verloren zal raken tussen de ouders of wijziging van het gezag anderszins niet in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.2.7.Het gezamenlijk gezag van partijen is bij beschikking van 28 september 2016 beëindigd op grond van artikel 1:251a uit paragraaf 2 van titel 14 BW, zodat de rechtbank moet beoordelen of sprake is van een wijziging van omstandigheden of dat bij het nemen van deze beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.2.7.1. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91) is de rechtbank van oordeel dat hieraan geen al te hoge eisen mogen worden gesteld. In deze zaak is de vrouw stelselmatig bezig de omgang van de man te frustreren en het opnieuw beslissen over gezamenlijk gezag kan een middel zijn om dat patroon te doorbreken. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de ontvankelijkheidscriteria van artikel 1:253o BW de man niet worden tegengeworpen, gelet op de omstandigheden in deze zaak. Dit vloeit voort uit artikel 8 EVRM. 3.2.7.2. Bovendien blijkt uit de beschikking van 28 september 2016 dat de rechtbank het eenhoofdig gezag aan de vrouw heeft toegewezen louter op basis van de stellingen van partijen dat zij niet in staat zijn tot een minimale vorm van constructieve communicatie en de verwachting is dat dit niet binnen afzienbare tijd zal verbeteren. Dit, terwijl volgens vaste jurisprudentie het ontbreken van een goede communicatie niet zonder meer met zich brengt dat het gezamenlijk gezag kan worden beëindigd. Aldus is sprake van een beslissing die is genomen op basis van onvolledige gegevens (vgl. de beschikking van het gerechtshof ’sHertogenbosch van 31 augustus 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ2571). 3.2.7.3. Beide hiervoor genoemde omstandigheden maken, zowel afzonderlijk als in onderling verband bezien, dat het verzoek van de man inhoudelijk kan worden beoordeeld.
Juridisch kader [minderjarige02]
3.2.8.Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Als de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen als (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Inhoudelijke beoordeling [minderjarige01 ] en [minderjarige02]
3.2.9.Hoewel de verzoeken van de man, gelet op de verschillende omstandigheden, op verschillende wetsartikelen berusten, stelt de rechtbank vast dat ten aanzien van beide verzoeken moet worden beoordeeld of er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of dat afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. De rechtbank zal de verzoeken over [minderjarige01 ] en [minderjarige02] dan ook gezamenlijk aan de hand van voornoemde gronden beoordelen en oordeelt als volgt.
3.2.10.Het wettelijk uitgangspunt is dat ouders het ouderlijk gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders als de ouders dat niet kunnen. Het voorgaande kan anders uitpakken als de met gezag belaste ouder de andere ouder op geen enkele manier een opening biedt om betrokken te zijn bij het leven van het kind. In die situatie moet de rechtbank nog een belangenafweging maken tussen het klem en verloren raken van het kind en het buiten spel staan van de andere ouder. De rechtbank moet dan de ruimte hebben om, uitgaande van de situatie ten tijde van zijn beslissing, in te schatten welke van de twee kwaden het belang van het kind vermoedelijk het minst zal schaden (Hoge Raad 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:533). 3.2.11.De rechtbank stelt vast dat partijen vanwege hun ernstig verstoorde verstandhouding niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat er een groot risico bestaat dat de minderjarigen klem en verloren zullen raken tussen hen. Echter, gebleken is dat de vrouw er alles aan doet om de man te weren uit het leven van de minderjarigen. In de afgelopen jaren zijn immers tal van procedures gevoerd over (vooral) de omgang tussen de man en de minderjarigen.
3.2.12.De rechtbank heeft bij beschikking van 16 december 2022 een omgangsregeling bepaald waar partijen uitvoering aan moesten geven. Dat heeft de vrouw niet gedaan, hoewel de beslissing van de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en niet is gebleken dat die uitvoerbaarheid op enig moment is geschorst. De vrouw is later, in januari 2023, veroordeeld tot nakoming van de omgangsregeling op straffe van een dwangsom, maar ook dat heeft de vrouw niet kunnen bewegen te doen waartoe zij wettelijk verplicht is en is veroordeeld. Zij is daartoe niet alleen verplicht in het belang van de man, maar vooral in het belang van de minderjarigen, die er recht op hebben met beide ouders om te gaan en met hen allebei een band op te (kunnen) bouwen. Ze stammen af van de vrouw én van de man en daarom is het essentieel dat zij óók regelmatig de man zien. De raad heeft de vrouw hier ook meermalen op gewezen.
3.2.13.Uit het vonnis van 26 april 2023 blijkt dat de vrouw de omgangsregeling nog steeds niet nakwam. De voorzieningenrechter heeft de vrouw destijds al gewezen op de mogelijkheid dat in de toekomst zwaardere dwangmiddelen kunnen worden opgelegd als ze blijft weigeren uitvoering te geven aan rechterlijke uitspraken. Desondanks heeft de man tot op heden geen omgang met de minderjarigen, zodat de vrouw de uitspraak van de voorzieningenrechter opnieuw naast zich neerlegt. Door de thans ongelijke rechtspositie van de ouders, trekt de man opnieuw aan het kortste eind. Maar voor de rechtbank is de maat nu wel vol. De rechtbank zal gevolg geven aan de waarschuwing van de voorzieningenrechter en een zwaarder instrument inzetten om het recht op ‘family life’ tussen de minderjarigen en de man toch te verwezenlijken. Het toewijzen van gezamenlijk gezag is een dergelijk instrument (Hoge Raad 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91). 3.2.14.Hoewel de rechtbank zich realiseert dat het gezamenlijk gezag het risico in zich bergt dat de minderjarigen klem komen te zitten tussen de twee ouders, leidt eenhoofdig gezag ertoe dat de man geheel uit het leven van het kind wordt geweerd. Het geheel weren van de man uit het leven van de kinderen is nog minder wenselijk dan het klem komen te zitten. Het toewijzen van het gezamenlijk gezag zal het belang van de minderjarigen minder schaden dan het buiten spel (laten) zetten van de man in het leven van de minderjarigen. De verzoeken van de man tot gezamenlijk gezag over de minderjarigen zullen dan ook worden toegewezen.
3.2.15.Gelet op de aard van het ouderlijk gezag is het niet mogelijk dit met terugwerkende kracht toe te wijzen, zodat het verzoek van de man zal worden toegewezen met ingang van de datum van de beschikking.