ECLI:NL:RBROT:2023:12337

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
C/10/655162 / FA RK 23-2315
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige naar Frankrijk en hoofdverblijfplaats bij de vader

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind. De vrouw was zonder toestemming van de man met de minderjarige naar Frankrijk verhuisd. De man verzocht de rechtbank om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen en om de vrouw te verplichten de minderjarige binnen 48 uur aan hem af te geven. De vrouw vroeg vervangende toestemming voor de verhuizing naar Frankrijk en stelde dat er sprake was van een noodsituatie die haar vertrek rechtvaardigde. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw afgewezen en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man zal zijn. De rechtbank oordeelde dat de vrouw onvoldoende had onderbouwd dat er een noodsituatie was en dat haar vertrek met de minderjarige naar Frankrijk niet in het belang van de minderjarige was. De rechtbank heeft de vrouw opgedragen de minderjarige binnen 48 uur aan de man af te geven, met een dwangsom van € 500,- per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 10.000,-. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld voor de minderjarige, waarbij hij de helft van de schoolvakanties en alle officiële feestdagen bij de vrouw zal verblijven zolang zij in Frankrijk woont. De man kreeg vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort voor de minderjarige.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/655162 / FA RK 23-2315
Beschikking van 19 september 2023 over vervangende toestemming op grond van artikel 1:253a BW, de hoofdverblijfplaats, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de informatieregeling, benoeming van een bijzondere curator, de onderhoudsbijdrage, en aanverwante verzoeken
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de man,
wonende te [plaatsnaam],
advocaat mr. M.H. van Olden te Rotterdam,
t e g e n
[naam 2], hierna: de vrouw,
wonende te Frankrijk, op een onbekend adres,
advocaat mr A.H.M. Mallant te ’s-Hertogenbosch.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats], hierna: de minderjarige.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 16 mei 2023;
  • het aanvullende verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op
14 juli 2023;
  • het bericht van de vrouw van 31 juli 2023;
  • het bericht van de man van 1 augustus 2023;
  • het bericht met bijlagen van de man van 1 augustus 2023 ;
  • het verweer van de vrouw op de aanvullende verzoeken van de man tevens inhoudende zelfstandige verzoeken van de vrouw, ingekomen op 4 augustus 2023;
  • het bericht van de vrouw van 7 augustus 2023, tevens inhoudende een voorwaardelijk zelfstandig verzoek.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 3].
De vrouw heeft de mondelinge behandeling via een Teams verbinding bijgewoond.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de man een pleitnotitie overgelegd.

2.De beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 16 mei 2023 heeft de rechtbank de verzoeken van de man tot het treffen van voorlopige voorzieningen afgewezen, bepaald dat de ouders het gezag over de minderjarige vanaf 16 mei 2023 gezamenlijk uitoefenen en een voorlopige zorg- en informatieregeling vastgesteld. De behandeling van de zaak is aangehouden ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, het terugverhuisgebod/verhuisverbod en de definitief vast te stellen zorg- en informatieregeling. De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien van die onderwerpen is opgenomen in die beschikking.
2.2.
De over en weer gedane verzoeken
2.2.1.
De man verzoekt de rechtbank:
- vast te stellen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man is;
- A. de minderjarige aan de man toe te vertrouwen;
B. te bepalen dat de vrouw de minderjarige binnen 48 uur na het wijzen van de in dezen te wijzen beschikking afgeeft aan de man, eventueel met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
C. de vrouw te verbieden om met de minderjarige te verhuizen buiten Dordrecht, althans te verhuizen naar het buitenland, dan wel te gelasten dat de vrouw uiterlijk op 15 augustus 2023 om 15.00 uur, althans binnen twee weken na betekening van de door de rechtbank te wijzen beschikking samen met de minderjarige dient terug te keren, althans dient terug te verhuizen naar Dordrecht, althans naar Nederland, waarbij heeft te gelden dat de vrouw op 15 augustus 2023 om 15.00 uur althans binnen twee weken na betekening aan de vrouw van de in dezen te wijzen beschikking feitelijk (wederom) woonplaats heeft in Dordrecht, althans in Nederland;
D. te bepalen dat de vrouw een aan de man te betalen dwangsom verbeurt van
€ 500,- althans een door u rechtbank te bepalen dwangsom, voor elke dag dat de vrouw het verbod overtreedt dan wel dat zij het gebod niet nakomt onder A en/of B en/of C;
-
Primair:
een zorgverdeling/- regeling vast te stellen, inhoudende verblijf van de minderjarige bij de man gedurende elk weekend van vrijdag na school tot maandag voor school, waarbij de man de minderjarige van school haalt en naar school brengt en gedurende de helft van de vakanties, feest- en vrije dagen, althans een zorgverdeling/- regeling vast te stellen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
Subsidiair:
een zorgverdeling/-regeling vast te stellen, inhoudende verblijf van de minderjarige bij de vrouw gedurende de helft van de vakanties, en op alle officiële feest- en vrije dagen, althans een zorgverdeling/- regeling vast te stellen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
- te bepalen dat de vrouw de man wekelijks informatie en inlichtingen verstrekt over de ontwikkelingen en het welzijn van de minderjarige, zoals zijn gezondheid, doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik, hobby’s en activiteiten en – voor de toekomst – schoolkeuze en schoolprestaties, onder overlegging door de vrouw van minimaal één recente, goedgelijkende kleurenfoto en kopieën van schoolrapporten, althans een informatie- en consultatieregeling te bepalen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
- de vrouw te veroordelen de man te vergoeden de door hem gemaakte kosten in het kader van de zorgregeling in het Pinksterweekend van 2023 door betaling van
€ 3.052,72 door de vrouw aan de man binnen twee weken na betekening aan de vrouw van de in dezen te wijzen beschikking, bij gebreke waarvan de vrouw de wettelijke handelsrente is verschuldigd over het verschuldigde bedrag en tevens een aan de man te betalen dwangsom verbeurt van € 500,-, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, voor elke dag dat de vrouw haar betalingsverplichting jegens de man niet nakomt;
-
Primair:
de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de man en al het nodige te doen, waaronder het laten maken van pasfoto’s van de minderjarige, voor het door de man mede namens de vrouw aanvragen en verkrijgen van een rechtsgeldig paspoort van de minderjarige, bij gebreke waarvan de vrouw een aan de man te betalen dwangsom verbeurt van € 500,-, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, voor elke dag dat de vrouw haar betalingsverplichting niet nakomt;
Subsidiair:
de man vervangende toestemming te verlenen om al het nodige te doen, waaronder het laten maken van pasfoto’s van de minderjarige, voor het mede namens de vrouw aanvragen en verkrijgen van een rechtsgeldig paspoort voor de minderjarige door indeplaatsstelling van deze beschikking voor de toestemming en benodigde handelingen van de vrouw;
  • de vrouw te veroordelen de man te vergoeden de door hem gemaakte kosten in het kader van de zorgregeling in de zomervakantie 2023 door betaling van € 3.763,98 door de vrouw aan de man binnen twee weken na betekening aan de vrouw van de in dezen te wijzen beschikking, bij gebreke waarvan de vrouw de wettelijke handelsrente is verschuldigd over het verschuldigde bedrag en tevens een aan de man te betalen dwangsom verbeurt van € 500,-, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, voor elke dag dat de vrouw haar betalingsverplichtingen jegens de man niet nakomt;
  • met veroordeling van de vrouw in de door de man gemaakte onnodige extra proceskosten, te weten advocaatkosten in redelijkheid te begroten op € 5.000,-.
2.2.2.
De vrouw verzoekt de rechtbank bij zelfstandig verzoek:
  • te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn;
  • een zorgregeling tussen de minderjarige en de man vast te stellen, inhoudende dat:
* de man en de minderjarige twee keer per week (woensdag eind van de middag/ begin van de avond en zondag overdag) met elkaar zullen beeldbellen, waarbij de vrouw inbelt;
* tussen de man en de minderjarige in eerste instantie begeleide omgang zal plaatsvinden in schoolvakanties en op officiële feestdagen, in onderling overleg te bepalen. De omgangsmomenten zullen worden opgebouwd totdat de minderjarige aangeeft alleen – zonder begeleiding – omgang met zijn vader te wensen;
- een bijzondere curator te benoemen voor de minderjarige die woont/verblijft te Frankrijk, teneinde zijn belang waar te nemen en hem zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen;
- de vrouw vervangende toestemming te verlenen om de minderjarige aan te melden voor psychologische hulpverlening (psycholoog) in Frankrijk bij de AAVIV (Association d’Aide aux Victimes d’infraction du Var);
- te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met € 750,- per maand, bij vooruitbetaling per maand aan de vrouw te voldoen met ingang van de datum van de te wijzen beschikking.
Verder verzoekt de vrouw de rechtbank:
  • voorwaardelijk, namelijk voor het geval het verzoek om terugverhuizen van de man wordt toegewezen, te bepalen dat de vrouw bij uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de voormalige gezamenlijke woning gelegen aan de Joop den Uylstraat 45 te Dordrecht en de zich daarin bevindende inboedel, met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet meer mag betreden, behoudens met voorafgaande instemming van de vrouw, en onder de bepaling dat de man de aanwezige microfoons en camera’s dient te verwijderen voorafgaand aan het moment dat de vrouw haar intrek in de woning neemt;
  • voorwaardelijk, voor het geval de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man wordt bepaald, een zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarige bij de vrouw verblijft gedurende drie weekenden per maand en minstens de helft van de schoolvakanties en alle officiële feestdagen;
  • voorwaardelijk, voor het geval de rechtbank het verzoek van de man over de terugverhuizing toewijst, te bepalen dat de vrouw vervangende toestemming verkrijgt om met de minderjarige naar Frankrijk te verhuizen.
2.3.
Hoofdverblijfplaats en (terug)verhuizing
2.3.1.
De rechtbank begint met de beoordeling van de verzoeken van partijen die betrekking hebben op de vraag waar de minderjarige zou moeten wonen. De minderjarige verblijft op dit moment met de vrouw in Frankrijk. De man wil dat de minderjarige bij hem zijn hoofdverblijf zal hebben of, als de rechtbank hem daarin niet volgt, dat de vrouw met de minderjarige terugverhuist naar Nederland. De vrouw wil dat de minderjarige bij haar blijft wonen en vraagt, achteraf, vervangende toestemming voor de verhuizing naar Frankrijk.
2.3.2.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige(n) wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder vervangende toestemming moet krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige(n) weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als dit alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
2.3.3.
Tegenover het belang van een ouder bij wie de minderjarige hoofdverblijfplaats heeft om de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van de minderjarige of van de andere ouder staan. In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de volgende omstandigheden betrokken worden:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving.
2.3.4.
De vrouw is in maart 2023 met de minderjarige en haar drie andere kinderen naar Frankrijk vertrokken. Dit is gebeurd zonder overleg met (of instemming van) de man. Volgens de vrouw was sprake van een noodsituatie. Er was sprake van doodsbedreigingen en emotionele chantage door de man. De man zette volgens de vrouw het gezin onder druk en wilde constant de controle over het gezin hebben. De man gedroeg zich volgens de vrouw ook steeds negatief naar de minderjarige en haar andere kinderen.
Op 20 oktober 2022 is een ruzie van de man met één van de dochters van de vrouw zodanig uit de hand gelopen, dat er sprake was dreiging van fysiek geweld. De vrouw heeft in november 2022 aangifte gedaan tegen de man, maar volgens de vrouw kon de politie haar niet helpen. In maart 2023 is de vrouw opnieuw naar de politie gegaan om aangifte tegen de man te doen van bedreiging, waarna Veilig Thuis betrokken zou zijn geraakt. Veilig Thuis zou volgens de vrouw tijdelijke opvang voor haar en de vier kinderen regelen, maar dat is nooit daadwerkelijk gebeurd. Ook stelt de vrouw meerdere keren tevergeefs contact te hebben opgenomen met het wijkteam, de huisarts, Veilig Thuis en de woningbouwvereniging om hulp en tijdelijk onderdak voor haar en de vier kinderen te krijgen. De vrouw stelt dat zij in Frankrijk wel de juiste hulp kon krijgen, wat haar heeft doen besluiten om met de minderjarige en haar andere kinderen naar Frankrijk te vertrekken. Zij heeft haar vertrek voor de man en anderen geheim gehouden, omdat zij bang was voor de reactie van de man.
Ter staving van haar stellingen heeft de vrouw diverse verklaringen van derden overgelegd, alsmede verklaringen van haar drie andere kinderen.
2.3.5.
De man betwist de door de vrouw geschetste gang van zaken binnen het gezin gemotiveerd. Hij laat weten zich hierin niet te herkennen. De man verwijt de vrouw dat zij de minderjarige zomaar en plotsklaps uit het gezinsleven met partijen heeft gerukt. Hij heeft inmiddels aangifte gedaan van onttrekking aan het ouderlijk gezag en het openbaar ministerie is met de zaak bezig. De man stelt dat de vrouw al jarenlang een diepe wens heeft om terug te keren naar Frankrijk. Ook na het eindigen van haar relatie met de vader van haar oudere kinderen heeft de vrouw geprobeerd zonder overleg met hem en zonder zijn instemming met de kinderen naar Frankrijk te gaan, maar die vader heeft het vertrek toen net op tijd kunnen tegenhouden. Volgens de man probeert de vrouw hem nu op een vergelijkbare manier buitenspel te zetten.
2.3.6.
Tijdens de mondelinge behandelingen heeft de raad, die al eerder bij het gezin van de vrouw betrokken was, laten weten zich grote zorgen te maken over de huidige situatie. De raad spreekt over het handelen van de vrouw als ‘een herhaling van zetten’. De raad doelt hiermee ten eerste op het feit dat de vrouw als kind ook het contact met haar vader kwijtgeraakt is doordat haar moeder met haar vertrok. Daarnaast verwijst de raad naar de problemen tussen de vrouw en haar eerdere partner, de vader van haar oudere kinderen. De rechtbank is niet op de hoogte van wat er in deze eerdere zaak precies heeft gespeeld, maar als onweersproken staat wel vast dat de vrouw toen heeft geprobeerd zonder instemming van de andere ouder met de oudere kinderen naar Frankrijk te vertrekken en toen is tegengehouden. Dit vormt voor de rechtbank aanleiding extra kritisch te kijken naar de onderbouwing van de noodzaak om naar Frankrijk te vertrekken.
2.3.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw, tegenover het gemotiveerde verweer van de man, onvoldoende onderbouwd dat zich een noodsituatie voordeed die haar vertrek zou rechtvaardigen. De vrouw legt in dit verband vooral verklaringen over van derden. Deze verklaringen zijn echter allemaal ‘van horen zeggen’. Er zijn, anders dan de vrouw stelt, geen verklaringen overgelegd van mensen buiten het gezin die zelf, kort gezegd, ongepast gedrag bij de man hebben waargenomen. Er zijn wel verklaringen van de drie oudere kinderen van de vrouw, die zo negatief zijn dat zij overkomen als een harde aanklacht tegen de man. De waarde van deze verklaringen is moeilijk in te schatten. Het beeld van de man dat de kinderen in deze verklaringen schetsen, is namelijk radicaal anders dan het beeld dat zij pas twee jaar geleden, in 2021, van de man schetsten, bij de bijzondere curator in de procedure over (onder meer) de omgang met hun juridische vader. De kinderen waren toen zeer positief over de man en de gezinssituatie. De situatie was op dat moment zelfs zo positief dat één van de kinderen een vriendin vertelde dat zij wilde de man het gezag over haar zou krijgen. De nu overgelegde verklaringen van de kinderen vermelden echter niets positiefs over de man, en daaruit blijkt ook niet wat er wanneer is veranderd waardoor de situatie zo zou zijn verslechterd. Ook de vrouw heeft dit de rechtbank niet duidelijk kunnen maken. Dat de verklaringen van de oudere kinderen zo sterk negatief zijn over de man, kan duiden op een loyaliteitsconflict bij de kinderen; er lijkt weinig ruimte meer te zijn om positief over de man te denken.
2.3.8.
De rechtbank kan zich, alles overziend, niet aan de indruk onttrekken dat het vertrek van de vrouw met de minderjarige en haar andere kinderen naar Frankrijk vooral is ingegeven door haar wens om zich weer in Frankrijk te vestigen, in combinatie met de wens om niets meer met de man te maken te hebben. Deze indruk wordt versterkt door de houding van de vrouw tijdens de procedure als het gaat om het herstel/behoud van het contact tussen de man en de minderjarige. De vrouw heeft zich op dit op dit punt weinig constructief opgesteld en geeft inmiddels aan dat de minderjarige zelf liever geen contact met de man wil. De gedachte dat de vrouw de man liever uit het leven van de minderjarige zou hebben, vindt steun in het feit dat de vrouw zonder medeweten van haar advocaat in Nederland en zonder de man daarvan rechtstreeks op de hoogte te stellen een procedure in Frankrijk is begonnen, waarin zij onder meer verzoekt te bepalen dat er voorlopig geen contact tussen de man en de minderjarige zal zijn. De vrouw heeft de Franse rechtbank niet op de hoogte gebracht van de lopende procedure in Nederland. Dat de woon-verblijfplaats van de vrouw en de minderjarige nog steeds onbekend is voor de man, versterkt dit beeld van het weren van de man uit het leven van de minderjarige. De rechtbank vreest dan ook dat als deze situatie nog langer voortduurt, volledig contactverlies tussen hen dreigt, zonder dat sprake is van een deugdelijke grond de man de omgang met de minderjarige te ontzeggen.
2.3.9.
Voor zover in de beleving van de vrouw, die gediagnostiseerd is met een posttraumatische stress stoornis (PTSS), werkelijk sprake is geweest van een noodsituatie, merkt de rechtbank nog op dat de vrouw de situatie op een andere manier had moeten aanpakken en niet naar Frankrijk had mogen vluchten. Door haar handelwijze heeft de vrouw de minderjarige van de één op de andere dag uit zijn vertrouwde omgeving gehaald. Hij heeft geen afscheid kunnen nemen op school of van zijn vriendjes en ook niet van de man. Gelet op het belang van de minderjarige bij het behoud van contact met zijn vader had de vrouw in Nederland hulp moeten zoeken. De vrouw stelt wel dat zij dit heeft gedaan en geen hulp heeft gekregen, maar zij onderbouwt dit op geen enkele manier.
2.3.10.
De vrouw is zonder medeweten van de man met de minderjarige naar Frankrijk vertrokken. Dat zij op dat moment nog alleen met het gezag over de minderjarige was belast, maakt niet dat zij zonder meer kon vertrekken. Immers, ook als sprake is van eenhoofdig gezag, geldt dat de met het gezag belaste ouder verplicht is om de ontwikkeling van de banden van de minderjarige met de andere ouder te bevorderen. Deze verplichting hangt samen met het recht van de andere ouder en van de minderjarige op omgang met elkaar. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW, wat het de minderjarige aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 handvest van de grondrechten van de EU. Naar het oordeel van de rechtbank komt de vrouw voornoemde verplichting niet na. Sinds haar vertrek naar Frankrijk is er tussen de man en de minderjarige geen fysieke omgang meer geweest, ondanks het feit dat in de beschikking van de rechtbank van 16 mei 2023 is vastgelegd dat er omgang zou zijn en de vrouw had toegezegd daaraan haar medewerking te zullen verlenen. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de vrouw zich onvoldoende heeft ingespannen om de omgang tussen de man en de minderjarige te faciliteren. De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank keuzes gemaakt die niet bijdroegen aan een efficiënte en prettige overdracht van de minderjarige aan de man. Zij heeft, anders dan zij aanvankelijk van plan was, geen derde ingeschakeld voor de overdracht. Bovendien heeft zij haar andere drie kinderen meegenomen, wat ook niet heeft bijgedragen aan een soepele overdracht. Ook het beeldbellen tussen de minderjarige en de man heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank moeilijker gemaakt, alleen al door daarbij steeds aanwezig te blijven.
2.3.11.
De rechtbank maakt zich, net als de raad, grote zorgen over het opvoedklimaat van de minderjarige bij de vrouw. De vrouw en de minderjarige, en ook de andere kinderen van de vrouw, zijn alleen nog maar negatief over de man. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een reële dreiging van ouderonthechting. De gevolgen hiervan zijn ernstig voor de algehele ontwikkeling van de minderjarige. Zo kan de minderjarige in de toekomst problemen krijgen met het vertrouwen van anderen, een laag gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen hebben, moeite hebben met het aangaan en in stand houden van intieme relaties, meer kans lopen om zelf een scheiding mee te maken en zelf een verstoten of ‘programmerende’ ouder te worden.
2.3.12.
Een bijkomende zorg is dat de minderjarige een kwetsbaar kind is. Uit eerder psychodiagnostisch onderzoek is, zoals de man heeft aangevoerd, gebleken dat de minderjarige zeer afhankelijk is van de vrouw. Deze afhankelijkheid werd, zo blijkt uit dit onderzoek, mogelijk gevoed door existentiële hechtingsproblematiek van de vrouw jegens de minderjarige. Ook is in het kader van speltherapeutisch onderzoek geconstateerd dat de minderjarige buiten zijn spel emotionele problematiek liet zien die voortkomt uit ingrijpende ervaringen op jonge leeftijd. De speltherapie van de minderjarige is succesvol afgerond, maar het is onduidelijk wat de recente gebeurtenissen voor de minderjarige hebben betekend. Zowel de man als de vrouw is van mening dat het goed zou zijn als de minderjarige opnieuw hulp zou krijgen, maar het lukt hen niet om dit verder samen vorm te geven.
2.3.13.
Naar het oordeel van de rechtbank is het in het belang van de minderjarige dat aan hem zo spoedig mogelijk duidelijkheid wordt gegeven over zijn woonplaats. Het plotsklapse vertrek van de vrouw met de minderjarige naar Frankrijk en het ontbreken van fysiek contact met de man heeft de band tussen de man en de minderjarige geen goed gedaan. De minderjarige heeft echter recht op onbelast contact met twee ouders. De rechtbank verwacht, gelet op wat partijen naar voren hebben gebracht en het advies van de raad, dat de man beter in staat zal zijn om het contact tussen de minderjarige en de vrouw te faciliteren, dan andersom. Dit is voor de rechtbank doorslaggevend. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij zijn vader zal hebben. Door terugkeer van de minderjarige naar Nederland keert hij ook terug naar zijn oude vertrouwde sociale omgeving: school, sport, vrienden en familie vaderszijde.
2.3.14.
Dat de man niet voor de minderjarige kan zorgen waardoor het in het belang van de minderjarige is om zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw te bepalen, zoals de vrouw stelt, is niet gebleken. Ook is de rechtbank niet gebleken dat de veiligheid van de minderjarige bij de man in gevaar komt. De rechtbank ziet daarvoor geen concrete aanwijzingen, behalve de verklaringen van de oudere kinderen en de vrouw zelf, waarop hiervoor al uitgebreid is ingegaan. Ook de raad heeft geen signalen of meldingen gekregen die wijzen op een onveilige situatie bij de man.
2.3.15.
De rechtbank realiseert zich dat het voor de minderjarige zeer ingrijpend is om uit zijn huidige gezinssituatie te worden gehaald en terug te gaan naar zijn vader, over wie binnen zijn huidige gezinssituatie zo negatief gedacht wordt. Door het handelen van de vrouw is echter een situatie ontstaan waarbij de rechtbank alleen nog kan kiezen uit twee ‘kwaden’. Ofwel de minderjarige blijft zijn moeder en haar andere kinderen, waarbij de rechtbank verwacht dat hij het contact met zijn vader volledig zal verliezen. Ofwel de minderjarige gaat bij zijn vader wonen, waarbij hij het dagelijkse contact met zijn moeder en de andere kinderen verliest. De rechtbank acht de laatstgenoemde situatie op de lange termijn het meest in het belang van de minderjarige, omdat zij verwacht dat de kans dan het grootst is dat de minderjarige in de toekomst nog steeds betekenisvol contact zal hebben met zijn beide ouders, zussen en broer. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de man, zoals hij tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd, de nodige hulp voor de minderjarige zal inschakelen, om hem bij deze ingrijpende overgang te helpen. De rechtbank denkt daarbij in het bijzonder aan de speltherapeut die de minderjarige eerder heeft geholpen en met wie hij, volgens beide ouders, een goede band had.
2.3.16.
De rechtbank heeft overwogen de vrouw te gelasten naar Nederland terug te verhuizen met de minderjarige. Gelet op haar hiervoor beschreven houding heeft de rechtbank er echter weinig vertrouwen in dat de vrouw die beslissing zou naleven. Bovendien lijkt een terugkeer op korte termijn ook praktisch niet haalbaar, omdat de vrouw alle schepen achter zich heeft verbrand. De vrouw meer tijd geven om naar Nederland terug te keren, acht de rechtbank onwenselijk, gelet op de weerstand die de minderjarige nu al tegen het contact met zijn vader lijkt te hebben ontwikkeld. Als langer gewacht wordt, vreest de rechtbank dat ouderonthechting een voldongen feit is.
2.3.17.
Alle feiten en omstandigheden afwegende is de rechtbank dan ook van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is als hij terugkeert naar Nederland en zijn hoofdverblijf bij de man krijgt. Het verzoek van de man daartoe zal dan ook worden toegewezen.
2.3.18.
Het bovenstaande impliceert dat het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de minderjarige zijn hoofdverblijf bij haar zal hebben en haar verzoek tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor verhuizing zullen worden afgewezen. Datzelfde geldt voor het verzoek van de man tot het geven van een verbod dan wel gebod aan de vrouw om met de minderjarige (terug) te verhuizen, omdat door de beslissing dat de minderjarige bij de man zal wonen de grond aan dit verzoek is komen te ontvallen. Dit laatste betekent dat de rechtbank niet toekomt aan het verzoek van de vrouw tot het uitsluitend gebruik van de voormalig echtelijke woning, omdat de voorwaarde waaronder dit verzoek is gedaan niet is vervuld.
2.3.19.
De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat hij zo spoedig mogelijk aan de man wordt toevertrouwd en zal dan ook, zoals verzocht, bepalen dat de vrouw de minderjarige binnen 48 uur na het wijzen van deze beschikking afgeeft aan de man. Gelet op de houding van de vrouw ziet de rechtbank aanleiding de door de man verzochte dwangsom van € 500,- per dag dat de vrouw hieraan niet voldoet, toe te wijzen met een maximum van € 10.000,-.
2.3.20.
De rechtbank beseft dat dit een ingrijpende beslissing voor alle betrokkenen is. Het zou in het belang van de minderjarige zijn als de vrouw ook terugkeert naar Nederland. De rechtbank gaat er hoe dan ook vanuit dat de man zijn toezegging gestand zal doen en dat hij het contact tussen de minderjarige en de vrouw en ook andere kinderen van de vrouw zal bevorderen. Professionele hulpverlening zou de man hierbij, zo nodig, kunnen begeleiden.
2.4.
Zorgregeling
2.4.1.
De vrouw verzoekt in het geval de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man wordt bepaald een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen waarbij de minderjarige drie weekenden per maand en de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de vrouw verblijft.
2.4.2.
De man verzoekt vaststelling van een zorgregeling waarbij de minderjarige bij de vrouw verblijft gedurende de helft van alle vakanties, en op alle officiële feest- en vrije dagen, althans een regeling die de rechtbank passend acht.
2.4.3.
Gezien de feitelijke situatie waarbij de vrouw vooralsnog in Frankrijk verblijft, is de rechtbank van oordeel dat de regeling zoals de vrouw heeft verzocht in de praktijk niet haalbaar is. In het belang van de minderjarige moet een reële zorgregeling worden bepaald. Gelet hierop zal de rechtbank een regeling bepalen die haar het meest in het belang van de minderjarige voorkomt. Daarbij heeft de rechtbank aangesloten bij het oorspronkelijke zelfstandige verzoek van de vrouw.
Het meer of anders verzochte wijst de rechtbank af. Dit betreft ook de door partijen verzochte zorgregelingen tussen de man en de minderjarige, die de rechtbank als achterhaald beschouwt omdat de minderjarige verder bij de man zal wonen.
2.5.
Informatie- en consultatieregeling
2.5.1.
Nu de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man wordt bepaald, heeft de man geen belang meer bij zijn verzoek tot het vaststellen van een informatie- en consultatieregeling. Dit verzoek zal de rechtbank dan ook afwijzen.
2.6.
Vergoeding gemaakte kosten
2.6.1.
De rechtbank zal de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoeken om de vrouw te veroordelen tot vergoeding van de door hem in het kader van de zorgregeling gemaakte kosten, waaronder ook extra proceskosten, nu dit geldvorderingen betreft die niet in de onderhavige procedure thuishoren.
2.7.
Paspoort
2.7.1.
De rechtbank begrijpt het verzoek van de man als een verzoek tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort voor de minderjarige. In hetgeen de vrouw stelt ziet de rechtbank geen redenen om dit verzoek af te wijzen. De rechtbank zal dit verzoek dan ook toewijzen.
2.8.
Bijzondere curator
2.8.1.
Op grond van artikel 1:250 BW kan de rechtbank, wanneer in aangelegenheden over de verzorging en opvoeding van de minderjarige de belangen van de met het gezag belaste ouders of één van hen, of de voogd, in strijd zijn met die van de minderjarige een bijzondere curator benoemen om de minderjarige ter zake zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen als de rechtbank dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen.
2.8.2.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen omdat dit er volgens de door de vrouw gegeven toelichting toe strekt dat de rechtbank nader wordt geïnformeerd, terwijl de rechtbank zich voldoende geïnformeerd voelt om over het verzoek te beslissen. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat er geen belangenstrijd tussen de ouders en de minderjarige aanwezig is in de zin van artikel 1:250 BW.
2.9.
Psychologische hulpverlening
2.9.1.
De vrouw heeft verzocht vervangende toestemming te verlenen om de minderjarige aan te melden voor psychologische hulpverlening in Frankrijk. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen omdat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man in Nederland wordt bepaald.
2.9.2.
Wel stelt de rechtbank vast dat partijen het eens zijn dat de minderjarige hulp nodig heeft. Hoewel de voorkeur van de man uitgaat naar de speltherapeut, [naam 4], omdat de minderjarige eerder bij haar is geweest, heeft hij tijdens de mondelinge behandeling verklaard ook open te staan voor hulpverlening door iemand anders. De rechtbank gaat ervan uit dat hulp zo spoedig mogelijk is zal worden geregeld en dat beide partijen, in het belang van de minderjarige, hun toestemming hiervoor zullen verlenen.
2.10.
Onderhoudsbijdrage
2.10.1.
Het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, is zodanig laat gedaan dat de rechtbank dit in strijd met de goede procesorde acht. De rechtbank zal de vrouw dan ook niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
2.11.
Proceskosten
2.11.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te Nederland bij de man zal zijn;
3.2.
beveelt de vrouw de minderjarige binnen 48 uur na de datum van deze beschikking de minderjarige af te geven aan de man;
3.3.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,- voor elke dag dat de vrouw niet aan de in 3.2. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,- is bereikt;
3.4.
stelt vast dat de minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de vrouw zal zijn als volgt:
  • zolang de vrouw in Frankrijk woont verblijft de minderjarige de helft van de schoolvakanties en alle officiële feestdagen bij de vrouw;
  • de vrouw en de minderjarige zullen drie keer per week beeldbellen; partijen zullen daarin de behoefte van de minderjarige volgen en dit in overleg met de hulpverlening verder invullen;
  • als de vrouw in Nederland woont zal de minderjarige bij de vrouw zijn:
o één weekend per maand;
o de herfst- en de voorjaarsvakantie;
o de helft van de overige vakanties;
3.5.
verleent de man vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort voor de minderjarige;
3.6.
bepaalt dat deze vervangende toestemming strekt tot vervanging van de vereiste toestemming van de vrouw;
3.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken die geldvorderingen betreffen;
3.9.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar zelfstandige verzoek tot vaststelling van een door de man te betalen kinderalimentatie;
3.10.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.11.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Woudstra, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. H.J. Wieman-Bart, en mr. M.H.L. van Dijkman, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van A.D. Lavieren, griffier, op 19 september 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.