ECLI:NL:RBROT:2023:12240

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
9373553 CV EXPL 21-25996
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding van passagiers wegens annulering van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak vorderen de Passagiers, vertegenwoordigd door Stichting Achmea Rechtsbijstand, een schadevergoeding van Transavia Airlines wegens de annulering van hun vlucht van Rotterdam naar Malaga op 10 mei 2019. De Passagiers stellen dat zij recht hebben op compensatie van € 11.600,- op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. De Vervoerder, Transavia, voert aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een staking van de Franse luchtverkeersleiding, waardoor zij niet in staat was om de vlucht uit te voeren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Passagiers recht hebben op compensatie, omdat de Vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de annulering te voorkomen. De Vervoerder is veroordeeld tot betaling van € 11.600,- aan hoofdsom, € 1.078,11 aan buitengerechtelijke kosten, en de proceskosten. De wettelijke rente over deze bedragen is toegewezen vanaf de datum van de vlucht en de datum van de buitengerechtelijke kosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Locatie Rotterdam
Zaaknummer: 9373553 CV EXPL 21-25996
Uitspraak: 22 december 2023
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiser01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,
2.
[eiser02],
woonplaats: [woonplaats01] ,
3.
[eiser03] E/V [naam01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
4.
[eiser04],
woonplaats: [woonplaats03] ,
5.
[eiser05],
woonplaats: [woonplaats04] ,
6.
[eiser06],
woonplaats: [woonplaats04] ,
7.
[eiser07],
woonplaats: [woonplaats05] ,
8.
[eiser08],
woonplaats: [woonplaats06] ,
9.
[eiser09],
woonplaats: [woonplaats01] ,
10.
[eiser10] E/V [naam02],
woonplaats: [woonplaats07] ,
11.
[eiser11],
woonplaats: [woonplaats08] ,
12.
[eiser12],
woonplaats: [woonplaats08] ,
13.
[eiser13],
woonplaats: [woonplaats09] ,
14.
[eiser14],
woonplaats: [woonplaats10] ,

15.[eiser15] E/V [naam03] ,

woonplaats: [woonplaats11] ,
16.
[eiser16] E/V [naam04],
woonplaats: [woonplaats11] ,
17.
[eiser17],
woonplaats: [woonplaats12] ,
18.
[eiser18],
woonplaats: [woonplaats12] ,
19.
[eiser19],
woonplaats: [woonplaats13] ,
20.
[eiser20] W/V [naam05],
woonplaats: [woonplaats14] ,
21.
[eiser21] E/V [naam06],
woonplaats: [woonplaats13] ,
22.
[eiser22],
woonplaats: [woonplaats13] ,
23.
[eiser23],
woonplaats: [woonplaats15] ,
24.
[eiser24],
woonplaats: [woonplaats16] ,
25.
[eiser25] E/V [eiser24],
woonplaats: [woonplaats16] ,
26.
[eiser26] E/V [eiser27],
woonplaats: [woonplaats17] ,
27.
[eiser27],
woonplaats: [woonplaats17] , en
28.
STICHTING ACHMEA RECHTSBIJSTAND,
vestigingsplaats: Apeldoorn,
eisers,
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff,
tegen
TRANSAVIA AIRLINES,
vestigingsplaats: Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Kloot.
Gedaagde wordt hierna ‘de Vervoerder’ genoemd terwijl eisers, omwille van de leesbaarheid van dit vonnis eiseres sub 28 (Stichting Achmea Rechtsbijstand) daaronder begrepen, hierna met ‘de Passagiers’ worden aangeduid.
Daarbij merkt de kantonrechter voor de goede orde op dat niet in geschil is dat het door Stichting Achmea Rechtsbijstand jegens de Vervoerder gestelde vorderingsrecht is gegrond op een tussen haar als cessionaris en mevrouw [naam07] en de heer [naam08] als cedenten opgemaakte akte van cessie, waarbij hun vordering op de Vervoerder aan haar werd overgedragen. Daar waar het in het hierna volgende gaat over de Passagiers, wordt dus, voor wat betreft eiseres sub 28, feitelijk gedoeld op de door genoemde cedenten geboekte vlucht en het door hen ondervonden ongemak van de annulering daarvan.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 28 april 2021, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord, met bijlagen;
  • de conclusie van repliek, met bijlagen;
  • de conclusie van dupliek, met bijlagen;
  • het vonnis van 28 juli 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de pleitnota van de gemachtigde van de Passagiers;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van de Vervoerder.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 15 november 2023, gelijktijdig met die in de zaak met nummer 9373002 CV EXPL 21-25994. Van hetgeen op de zitting is besproken, heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3.
De uitspraak van het vonnis is, na aanhouding, nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De Passagiers hebben bij de Vervoerder een vlucht geboekt van Rotterdam naar Malaga (Spanje), uit te voeren op 10 mei 2019, met lokale vertrektijd 08.00 uur en vluchtnummer [vluchtnummer01] (hierna: ‘de vlucht’).
2.2.
De afstand van de vlucht bedraagt 1.840 kilometer.
2.3.
De Vervoerder heeft de vlucht geannuleerd en de meeste van de Passagiers omgeboekt naar een van haar andere vluchten. Als gevolg van een en ander hebben de Passagiers hun eindbestemming met acht uur of meer vertraging ten opzichte van de oorspronkelijk geplande lokale aankomsttijd van 10.50 uur bereikt.
2.4.
Op 9/10 mei 2019 stonden onder meer de volgende rotaties met het voor de vlucht bestemde toestel gepland:
Datum
Vluchtnummer
Rotatie
9 mei 2019
[vluchtnummer02]
Rotterdam-Nador
10 mei 2019
[vluchtnummer03]
Nador-Rotterdam
10 mei 2019
[vluchtnummer04]
Rotterdam-Faro
10 mei 2019
[vluchtnummer05]
Faro-Rotterdam
10 mei 2019
[vluchtnummer06]
Rotterdam-Malaga

3.Het geschil

3.1.
De Passagiers hebben gevorderd de Vervoerder bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen aan hen te betalen € 11.600,- (€ 400,- per persoon) aan hoofdsom en € 1.078,11 dan wel € 968,- aan buitengerechtelijke kosten, al die bedragen met wettelijke rente vanaf (primair) 10 mei 2019 tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van de Vervoerder in de proceskosten en de nakosten, met wettelijke rente.
3.2.
De Passagiers baseren de eis op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: ‘de Verordening’) en de daaromtrent gevorderde jurisprudentie. Zij stellen dat de Vervoerder vanwege de door hen ondervonden vertraging gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,- per persoon, € 11.600,- in totaal. Naast dat bedrag aan hoofdsom met de wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht maken de Passagiers jegens de Vervoerder aanspraak op een vergoeding voor de hunnerzijds verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden, ook met wettelijke rente.
3.3.
De Vervoerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat als volgt is samen te vatten.
Van 8 mei 2019 17.00 uur UTC (universele wereldtijd) tot 10 mei 2019 04.00 uur UTC was er sprake van een staking bij de Franse luchtverkeersleiding. Vluchten die naar of over Frankrijk vliegen, zoals de door de Passagiers geboekte vlucht, ondervinden ernstige hinder van capaciteitsproblemen in dit belangrijke luchtruim, zoals door een staking. Hoewel die in dit geval aangekondigd was, is niet op voorhand duidelijk welke vluchten daarvan hinder ondervinden en hoe lang de vertraging zal zijn. De Vervoerder kan daarop dan ook niet anticiperen omdat zij niet weet waar in haar vloot de vertraging zal ontstaan. De door de Passagiers geboekte vlucht moest worden geannuleerd vanwege de langdurige vertraging die op 9 mei 2019 was ontstaan bij de voorgaande vluchten van het voor de vlucht bestemde toestel, waaraan slottijden waren opgelegd. Door de nachtsluiting in Rotterdam kon dat toestel die dag niet meer naar Rotterdam vliegen terwijl uitwijken naar Amsterdam ook niet mogelijk was omdat de crew, vanwege alle vertraging, in Marokko moest overnachten. Pas de volgende dag, op 10 mei 2019 om 13.00 uur UTC, kon de vluchtrotatie worden hervat.
Nu de annulering van de vlucht en de door de Passagiers ondervonden vertraging het gevolg is van een staking die gevolgen heeft voor de vluchtuitvoering van de Vervoerder en een besluit van de luchtverkeersleiding wat gezorgd heeft voor een vertraging van een of meer vluchten van een specifiek toestel, is de Vervoerder, gelet op artikel 5 lid 3 van de Verordening en overwegingen 14 en 15 van de considerans daarbij, niet gehouden de Passagiers te compenseren. Daarbij is van belang dat vanwege de staking het gehele luchtruim was ontregeld waardoor de Vervoerder niet een van haar andere toestellen kon inzetten voor het uitvoeren van de vlucht. Door de staking waren veel van die toestellen gestrand op andere bestemmingen. Dat gold ook voor andere luchtvaartmaatschappijen zodat de Vervoerder ook geen ander toestel kon inhuren. Uiteindelijk heeft zij de Passagiers naar een vlucht naar hun keuze omgeboekt. Het annuleren van de geboekte vlucht en het bieden van deze omboekmogelijkheid was in deze situatie de beste en snelste keuze. Overigens kan in redelijkheid niet van de Vervoerder worden verlangd om een toestel in te huren van een andere luchtvaartmaatschappij als de passagiers in kwestie, zoals hier, ook met een toestel of vlucht binnen de eigen organisatie van de Vervoerder kunnen worden vervoerd.
De Vervoerder concludeert dan ook tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van de Passagiers, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten alsook in de nakosten, al deze kosten vermeerderd met wettelijke rente. Ook verzet zij zich (afzonderlijk) tegen de door de Passagiers gevorderde buitengerechtelijke kosten en rente. Mocht evenwel de vordering (deels) worden toegewezen, dan verzoekt de Vervoerder (om administratieve redenen) haar een betalingstermijn van drie weken na betekening van het vonnis te gunnen.
3.4.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, zij het slechts voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat nu de door de Passagiers geboekte vlucht binnen een week voor de geplande vertrektijd is geannuleerd en zij hun eindbestemming niet met een andere vlucht binnen twee uur na de oorspronkelijk geplande aankomsttijd hebben bereikt, zij op grond van artikel 5 lid 1 sub c-iii van de Verordening in beginsel recht hebben op de in artikel 7 lid 1 sub b van de Verordening genoemde compensatie van € 400,- per persoon, derhalve € 11.600,- in totaal.
4.2.
In beginsel, nu de Vervoerder niet verplicht is die compensatie te betalen als sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In dat artikellid is bepaald dat een luchtvaartmaatschappij niet verplicht is compensatie te betalen indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.
4.3.
Hierbij is uitgangspunt dat stelplicht en bewijslast ten aanzien van de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden bij de luchtvaartmaatschappij rusten. Zij moet in het voorkomende geval bovendien aantonen dat zij zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd, tot annulering of langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.4.
De Vervoerder heeft ter onderbouwing van de door haar gestelde buitengewone omstandigheden een NOTAM (‘Notice to Airmen’) overgelegd, afkomstig van de NMOC (de Network Manager Operations Control in Brussel). Uit de NOTAM volgt dat de staking op 8 mei 2019 om 17.00 uur UTC aanving en duurde tot 04.00 uur UTC op 10 mei 2019. Ook staat in de NOTAM dat de capaciteit van de luchtverkeersleiding zal worden bepaald aan de hand van de beschikbare staf. Voorts heeft zij de slotberichten overgelegd die zijn opgelegd aan vluchten [vluchtnummer02] en [vluchtnummer03] . In deze slotberichten staan gewijzigde slottijden aangegeven voor de vlucht onder vermelding van NEWCTOT (‘New Calculated Take-Off Time’). Uit de slotberichten blijkt dat de NEWCTOT van vlucht [vluchtnummer02] meerdere malen is gewijzigd en dat de vlucht uiteindelijk als laatste de slottijd 16.29 uur UTC toegewezen heeft gekregen. Ook aan vlucht [vluchtnummer03] zijn herhaaldelijk NEWCTOT’s toegewezen, met als laatste een slottijd van 23.49 uur UTC. In die berichten staat als oorzaak voor de gewijzigde slottijden code IE82 vermeld. Uit de door de Vervoerder overgelegde uitleg van dergelijke codes van IATA blijkt dat deze code staat voor ‘ATC industrial action – Controllers’ strike - ATM due to ATC STAFF/EQUIPMENT ENROUTE’. De slotberichten bevestigen dus het standpunt van de Vervoerder dat de oorspronkelijke slottijden van vluchten [vluchtnummer02] en [vluchtnummer03] meerdere keren zijn gewijzigd vanwege verminderde capaciteit bij de Franse luchtverkeersleiding als gevolg van een staking van de luchtverkeersleiding. Hiermee is voor de kantonrechter voldoende aannemelijk dat die capaciteitsproblemen het gevolg waren van de staking van de Franse luchtverkeersleiding.
4.5.
De Vervoerder heeft, voorts, voldoende onderbouwd dat de crew en het toestel noodgedwongen in Nador moesten blijven wegens de langdurige vertraging, de verplichte rusttijd van de crew en de nachtsluiting van de luchthaven in Rotterdam. Ook heeft zij naar voren gebracht dat vlucht [vluchtnummer03] pas op 10 mei 2019 om 11.30 uur zou terugvliegen vanuit Nador naar Rotterdam en dat zij, omdat dit al zo veel later was dan het geplande moment van vertrek van vlucht [vluchtnummer06] vanuit Rotterdam, geen andere keuze had dan om vlucht [vluchtnummer06] op 10 mei 2019 te annuleren: er was geen toestel van de Vervoerder aanwezig op de luchthaven in Rotterdam.
4.6.
Overwogen wordt dat de Vervoerder niet kon anticiperen op alle door de staking ontstane vertragingen. Zij kan immers geen invloed uitoefenen op een staking van de Franse luchtverkeersleiding en de toewijzing van latere slottijden als gevolg daarvan. De specifieke besluiten van de Franse luchtverkeersleiding die zijn toegewezen aan vluchten [vluchtnummer02] en [vluchtnummer03] , zijn aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, die doorwerken naar (de annulering van) de vlucht in kwestie.
4.7.
De kantonrechter gaat voorbij aan de door de Passagiers aangevoerde omstandigheid dat de Vervoerder voor een andere rotatie op 9 mei 2019 ( [vluchtnummer04] en [vluchtnummer05] ) wel een vervangend toestel heeft kunnen regelen. Dit maakt niet dat zij dit voor de vlucht in kwestie ook had moeten doen. Gelet op de ter zake door haar overgelegde producties, die de chaos in haar organisatie op 10 mei 2019 onderschrijven, wordt de Vervoerder, voorts, gevolgd in haar verweer dat zij op 10 mei 2019 niet over de middelen in haar organisatie beschikte om vervangend vervoer voor de Passagiers te regelen. Nu de Vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij die dag nog te kampen had met de gevolgen van de staking en dat er sprake was van grote chaos, wordt ook voorbijgegaan aan de door de Passagiers betrokken stelling dat de staking op 10 mei 2019 in de ochtend al voorbij was en dat er daarom geen hinder van ondervonden kon worden.
4.8.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de Vervoerder, zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de gestelde buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd, tot annulering van de vlucht, althans het ongemak daarvan (een langdurige vertraging) voor de Passagiers, leidden.
4.9.
In dat verband heeft de Vervoerder erop gewezen dat op 10 mei 2019 de chaos in de vluchtuitvoering zo groot was dat het inzetten van een van haar andere toestellen geen optie was en dat van haar niet verwacht kan worden dat zij op ieder buitenstation een reservecrew paraat heeft staan, zodat het voldoende is geweest, naar zij heeft gedaan, de Passagiers om te boeken naar het eerst beschikbare alternatief op een van haar andere vluchten. Onredelijk zou zijn om van haar, als ‘low-cost carrier’, te verlangen de Passagiers om te boeken naar een eerder beschikbare vlucht bij een andere luchtvaartmaatschappij terwijl zij op haar eigen (latere) vluchten nog stoelen beschikbaar heeft. Aldus de Vervoerder.
4.10.
Zonder nadere toelichting en onderbouwing, die ontbreekt, valt echter niet in te zien dat van de Vervoerder, ook al is zij een ‘low cost-carrier’, onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet kon worden gevergd de Passagiers om te boeken naar een van haar eigen vluchten vanaf een nabijgelegen, andere luchthaven (zoals Amsterdam of Eindhoven) of naar een vlucht van een andere luchtvaartmaatschappij die hen zonder langdurige vertraging op hun eindbestemming of een nabijgelegen, andere luchthaven zou hebben gebracht. In dat verband hebben de Passagiers concreet gemaakt dat zulke vluchten beschikbaar waren terwijl de Vervoerder, op wie hier de stelplicht rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen stoelen beschikbaar waren op eigen vluchten dan wel op vluchten van een andere luchtvaartmaatschappij. Uit haar stellingen blijkt, sterker nog, dat zij die laatste mogelijkheid niet (eens) heeft onderzocht omdat zij van mening is niet gehouden te zijn om passagiers om te boeken naar vluchten van een andere luchtvaartmaatschappij als zij hen met een eigen vlucht kan vervoeren. Daarmee miskent de Vervoerder echter de ter zake op haar rustende plicht, ook benoemd in r.o. 59 van het op 11 juni 2020 door het Hof van Justitie van de Europese Unie gewezen arrest (ECLI:EU:C:2020:460):
“De zorgvuldigheid die van deze luchtvaartmaatschappij wordt vereist om te kunnen worden vrijgesteld van haar verplichting tot compensatie, veronderstelt immers dat zij alle haar ter beschikking staande middelen aanwendt om ervoor te zorgen dat er bij de eerste gelegenheid en onder bevredigende voorwaarden een redelijk alternatief vervoer beschikbaar is. Dat kan onder meer betekenen dat zij moet zoeken naar andere rechtstreekse of indirecte vluchten die eventueel worden uitgevoerd door andere luchtvaartmaatschappijen die al dan niet tot dezelfde luchtvaartalliantie behoren en die minder laat aankomen dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij.”
4.11.
Ook heeft de Vervoerder niet aannemelijk gemaakt dat, tegen de achtergrond van de hier aan te leggen toets, het niet mogelijk was of van haar in redelijkheid niet kon worden verlangd een vervangend toestel met crew in te huren om te voorkomen dat de gestelde buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd, tot annulering van de vlucht, althans het ongemak daarvan (een langdurige vertraging) voor de Passagiers, leidden.
4.12.
Nu de Vervoerder, gezien het hiervoor overwogene, onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd om tot het oordeel te kunnen leiden dat zij zich van vorenbedoelde verplichting behoorlijk heeft gekweten, mist haar beroep op artikel 5 lid 3 van de Verordening doel.
4.13.
Het voorgaande betekent dat de door de Passagiers gevorderde hoofdsom van € 11.600,- wordt toegewezen.
4.14.
Ook de daarover wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) is toewijsbaar en wel vanaf de datum van de vlucht (10 mei 2019). Het gaat hier immers om een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, die gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden en dat is de datum van de (geannuleerde) vlucht.
4.15.
Uit hetgeen de Passagiers ter zake naar voren hebben gebracht en met stukken hebben onderbouwd, is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gebleken dat er van hun zijde daadwerkelijk buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht van dien aard dat het redelijk is daarvoor van de Vervoerder, naast een eventuele proceskostenveroordeling, een afzonderlijke vergoeding te verlangen. Het ter zake door hen gevorderde bedrag van € 1.078,11 is berekend volgens de staffel als opgenomen in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en komt de kantonrechter hier redelijk voor. Dat bedrag wordt dan ook toegewezen. Datzelfde geldt voor de ter zake gevorderde rente.
4.16.
De Vervoerder wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze stelt de kantonrechter aan de kant van de Passagiers tot vandaag vast op € 103,83 aan explootkosten, € 507,- aan griffierecht en € 1.188,- (drie punten á € 396,-) aan salaris voor hun gemachtigde, in totaal dus € 1.798,83. Voor kosten die de Passagiers na deze uitspraak maken, moet de Vervoerder een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak betekend wordt. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) wordt eveneens toegewezen.
4.17.
Voor deze uitkomst heeft de Vervoerder verzocht haar (om administratieve redenen) een betaaltermijn van drie weken na betekening van het vonnis te gunnen. De Passagiers hebben zich hiertegen niet verzet. Daarop gelet zal het verzoek van de Vervoerder worden gehonoreerd, met dien verstande dat haar een betaaltermijn van drie weken na de datum van dit vonnis wordt gegund.
4.18.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de Vervoerder binnen drie weken na de datum van dit vonnis aan de Passagiers te betalen:
- € 11.600,- € 11.600,- aan hoofdsom, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 10 mei 2019 tot de dag van volledige betaling, en
- € 1.078,11 € 1.078,11 aan buitengerechtelijke kosten, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 21 mei 2019 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt de Vervoerder in de proceskosten, die aan de kant van de Passagiers tot vandaag vastgesteld op € 1.798,83, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654