ECLI:NL:RBROT:2023:12190

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
71-174246-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bespreking van EncroChat-verweren en strafmatiging in verband met vormverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan gewoontewitwassen. De verdachte had een verborgen ruimte gebouwd in een appartement, waarin een aanzienlijk bedrag van meer dan 12,5 miljoen euro aan crimineel geld werd aangetroffen. De rechtbank heeft de bewijsvoering gebaseerd op de resultaten van het opsporingsonderzoek 26Lembre, dat voortvloeide uit het eerder onderzoek 26RoyalOak en de gegevens van de gekraakte EncroChat-server. De verdediging voerde aan dat de encrogegevens onrechtmatig waren verkregen, maar de rechtbank oordeelde dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer beperkt was en dat de verdachte een eerlijk proces had gekregen. De rechtbank heeft de strafmaat gematigd vanwege een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de rol van de verdachte in het criminele milieu.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 71-174246-21
Datum uitspraak: 20 december 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
raadsman mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 en 6 december 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P.J.A. Huttenhuis heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar.

4.Bespreking EncroChat-verweren

4.1.
Onderzoek met betrekking tot EncroChat
Het bewijsmateriaal tegen de verdachte is verzameld in een opsporingsonderzoek met de naam 26Lembre. Dit is een vervolg op een onderzoek met de naam 26RoyalOak. Dit was een onderzoek naar de herkomst van een contant geldbedrag van ongeveer twaalfeneenhalf miljoen euro dat was aangetroffen in een verborgen ruimte in een appartement met het adres [adres02] , [plaats02] . In dat appartement werd ook een telefoon gevonden die kon worden verbonden met het netwerk van de aanbieder EncroChat. Deze aanbieder heeft, kortgezegd, een platform voor beveiligde, geëncrypteerde communicatie. In weer een ander onderzoek, 26Lemont, hebben Nederlandse en Franse opsporingsdiensten in een gezamenlijk opsporingsteam de server van EncroChat in Frankrijk gekraakt. Vanaf 1 april 2020 hebben de diensten een aantal maanden de communicatie over deze server afgetapt en opgenomen. De encrogegevens die in dat onderzoek zijn verkregen, zijn samengebracht in het onderzoek 26Lemont.
In de verborgen ruimte in het appartement aan de [adres02] in [plaats02] werden behalve het geld ook een vuurwapen, een kilo cocaïne en een aantal briefjes aangetroffen. Op een van die briefjes stond de inlogcode van de encro-telefoon. De politie heeft die telefoon onderzocht. Daarop stonden chats met een contact genaamd [gebruikersnaam01] en met een contact genaamd [gebruikersnaam02] , een kasboek en een vijftal contacten. Van die contacten zijn drie accounts gevonden in de data van 26Lemont, de accounts met de gebruikersnamen [gebruikersnaam01] , [gebruikersnaam02] en [gebruikersnaam03] . Door de communicatie tussen deze accounts nader te analyseren werd nog een account gevonden dat relevant was in het onderzoek 26Lembre. Dit was het account met de gebruikersnaam [gebruikersnaam04] . Dit had weer contact met het account met de gebruikersnaam [gebruikersnaam05] . De verdachte heeft ter zitting bekend dat hij gebruik heeft gemaakt van het account [gebruikersnaam05] en dat hij de verborgen ruimte heeft ingebouwd.
4.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft, behalve zaaksinhoudelijke verweren waarover later meer, een uitgebreid pleidooi overgelegd waarin hij bepleit dat de encrogegevens uit 26Lemont niet mogen worden gebruikt omdat dit bewijsmateriaal onrechtmatig is verkregen althans dat de onrechtmatige wijze van verkrijging tot strafvermindering dient te leiden. Meer in het bijzonder is er volgens dit pleidooi inbreuk gemaakt op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, kortgezegd omdat het onderzoek in Frankrijk is uitgevoerd in strijd met het Franse recht en de data in Nederland niet hadden mogen worden geanalyseerd.
4.3.
Beoordeling
Het verweer van de raadsman is niet toegesneden op de bijzonderheden van deze zaak en is op onderdelen in meer zaken gevoerd. De rechtbank heeft in de zaak tegen een andere verdachte, van wie inmiddels is bewezen dat hij gebruik heeft gemaakt van het account [gebruikersnaam01] , uitvoerige en op de zaak toegesneden overwegingen gewijd aan de rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek en aan de bruikbaarheid van het bewijsmateriaal (rechtbank Rotterdam, 6 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7505). De rechtbank verwijst daarnaar en voegt dat vonnis als bijlage aan dit vonnis (bijlage III).
Daarenboven overweegt de rechtbank naar aanleiding van het pleidooi als volgt.
4.3.1.
Het toetsingskader
In deze zaak is er geen twijfel over de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal voor zover dit bestaat uit de in Frankrijk verzamelde encrogegevens en de analyse daarvan. Niet alleen heeft de verdachte, als gezegd, een in essentie bekennende verklaring afgelegd, de analyse van de gegevens uit de chats wordt ook ondersteund door ander bewijsmateriaal, niet in de laatste plaats het geld dat in het appartement werd gevonden en het kasboek dat in de encro-telefoon werd gevonden. De discussie wat te doen als de betrouwbaarheid van de encrogegevens niet kan worden vastgesteld en de analyse van de chats wordt betwist speelt niet in deze zaak. De discussie in deze zaak spitst zich dan ook toe op de vraag of het bewijsmateriaal louter als gevolg van een onrechtmatige wijze van verkrijging buiten beschouwing dient te blijven dan wel tot strafvermindering dient te leiden.
Het kader voor die discussie wordt gevormd door artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De Hoge Raad heeft hierover het volgende overwogen:
“Ook bij bewijsuitsluiting gaat het (...) om een bevoegdheid van de rechter, waarvan de uitoefening in de eerste plaats moet worden beoordeeld in het licht van de wettelijke beoordelingsfactoren van art. 359a, tweede lid, Sv en van de omstandigheden van het geval. Bewijsuitsluiting kan als op grond van art. 359a, eerste lid, Sv voorzien rechtsgevolg uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en komt slechts in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden (vgl. HR 30 maart 2004, LJN AM2533, NJ 2004/376). Wat dat laatste betreft geldt dat een schending van het in art. 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet zonder meer een inbreuk oplevert op de in art. 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces (vgl. HR 7 juli 2009, LJN BH8889, NJ 2009/399)
en dat aan een niet gerechtvaardigde inbreuk op het door het eerste lid van art. 8 EVRM gewaarborgde recht in de strafprocedure tegen de verdachte geen rechtsgevolgen behoeven te worden verbonden, mits zijn recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM wordt gewaarborgd(cursivering van de rechtbank) (vgl. HR 5 oktober 2010, LJN BL5629, NJ 2011/169, r.o. 4.4.1)” (HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321). In zijn arrest van 19 september 2023 (ECLI:NL:HR:1264) heeft de Hoge Raad hieraan toegevoegd dat strafvermindering de sanctie kan zijn voor vormverzuimen die een inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer van de verdachte.
Overigens, dat de gegevens, in het bijzonder de EncroChats, niet zijn verzameld in 26Lembre maar in een ander onderzoek, staat aan de toetsing in het kader van artikel 359a Sv niet in de weg; zie het vonnis in de zaak 26Sartell (rechtbank Rotterdam, 11 april 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2674, par. 5.2.2.). Wel van belang is dat er in deze zaak gesteld noch gebleken is dat de verdachte geen eerlijk proces heeft gekregen. Verder is bij het verzamelen en analyseren van de encrogegevens sprake van hooguit een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De gebruikers van de encrotelefoons bedienen zich immers van pseudoniemen en hun chats zijn dus niet rechtstreeks te herleiden tot personen. Op het moment van de verkrijging van de chats is hoe dan ook geen sprake van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Dat wordt anders op het moment dat een analyse van die chats namen, adressen en woonplaatsen (NAW-gegevens) oplevert. Daarmee is in retrospectief ook bij de verzameling van de gegevens een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer maar de nadruk blijft liggen op de analyse. Evenwel, ook dan is de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als gezegd beperkt. Veel van de chats gaan over criminele zaken en zij geven geen min of meer compleet beeld van het persoonlijke leven van de verdachten.
4.3.2.
Het oordeel van de rechtbank
De vaststelling dat de analyse van de chats in deze zaak betrouwbaar is, dat gesteld noch gebleken is dat de verdachte geen eerlijk proces heeft gekregen en dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer beperkt is, brengen in deze zaak mee dat gelet op de gecursiveerde overweging uit het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013 geen rechtsgevolgen behoeven te worden verbonden aan eventuele verzuimen bij de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Bewijsuitsluiting is hoe dan ook niet aan de orde is.
De kern van de discussie behoort naar het oordeel van de rechtbank te gaan over de vraag of het onderzoek waarbij de server van EncroChat is gekraakt vooral onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten is uitgevoerd of vooral onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten. In het eerste geval staat het vertrouwensbeginsel er aan in de weg dat de Nederlandse rechter zich uitlaat over de rechtmatigheid van het onderzoek. Zou de Nederlandse rechter wel overgaan tot zo’n toetsing, dan maakt dat een inbreuk op de soevereiniteit van Frankrijk, vergelijk HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:913, r.o. 6.5.2. In het tweede geval dient het onderzoek te voldoen aan de eisen die worden gesteld aan het Nederlandse Wetboek van Strafvordering en vormt artikel 359a Sv, met artikel 6 EVRM als slot op de deur, het meergenoemde kader (HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:913, r.o. 6.18).
Op grond van inmiddels vaste jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat de EncroChats in Frankrijk zijn verzameld onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. Anders dan de verdediging aan de hand van de artikelen 1 en 13 van het EVRM en van diverse arresten van het EHRM heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de Nederlandse opsporingsautoriteiten feitelijk de verantwoordelijkheid hebben gedragen over de verzameling van de EncroChats. Het verweer wordt in zoverre verworpen.
4.3.3.
Machtiging rechter-commissaris
Naar aanleiding van het verweer wat betreft de analyse van de encrogegevens in het algemeen en ambtshalve naar aanleiding van de analyse in deze zaak, ziet de rechtbank wel aanleiding voor het volgende.
Op 27 maart 2020 heeft de rechter-commissaris aan de officier van justitie in het onderzoek 26Lemont een machtiging gegeven om de data van de gekraakte EncroChat-server te gebruiken in een aantal met naam genoemde opsporingsonderzoeken. Daartoe behoort niet het onderzoek 26Lembre. Bij proces-verbaal van bevindingen van 20 september 2020 heeft de rechter-commissaris toegelicht dat ook dan de officier van justitie gehouden is om aan de rechter-commissaris toestemming te vragen om de encrogegevens te gebruiken. Aldus kan de rechter-commissaris toetsen of er sprake is van (kort gezegd) een gericht onderzoek naar zware en georganiseerde misdaad.
Volgens het “proces-verbaal m.b.t. bevindingen die hebben geleid tot toestemming van de rechter-commissaris om aanvullend onderzoek te mogen doen” in deze zaak, heeft de rechter-commissaris op 5 oktober 2020 toestemming verleend om relevante data te verstrekken uit het onderzoek 26Lemont van vijf gebruikers van EncroChats. Dit zijn de gebruikersnamen die op de encrotelefoon in het appartement aan de [adres02] in [plaats02] zijn gevonden. Omdat een groot geldbedrag, cocaïne en vuurwapens zijn gevonden, is sprake van verdenking van zware en georganiseerde misdaad. Nu het gaat om een onderzoek naar vijf specifiek genoemde gebruikersnamen is het onderzoek ook gericht. Aldus is voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in het proces-verbaal van bevindingen van 20 september 2020.
Maar de gebruikersnaam van de verdachte, [gebruikersnaam05] , is niet een van die vijf gebruikersnamen. Als gezegd is hij pas in beeld gekomen als een contact van een contact ( [gebruikersnaam04] ) van de gebruikers [gebruikersnaam01] , [gebruikersnaam03] en [gebruikersnaam02] wier gebruikersnamen op de encrotelefoon in het appartement stonden. Onderzoek naar [gebruikersnaam05] valt, voor zover op basis van de processtukken valt na te gaan, niet binnen de door de rechter-commissaris gestelde voorwaarden.
De vordering en machtiging van 5 oktober 2020 zitten niet bij de processtukken. De rechtbank heeft er uiteindelijk niet voor gekozen om de officier van justitie de opdracht te geven om de stukken bij de processtukken te voegen. Hoewel na het uitbrengen van de dagvaarding de rechtbank beslist over de voeging van stukken bij de processtukken, blijft de officier van justitie in elk geval tot aan de aanvang van het onderzoek ter zitting verantwoordelijk voor de compleetheid van de processtukken. De officier van justitie heeft in het voorbereidende onderzoek in deze zaak eigener beweging, dus niet op verzoek van de verdediging, het proces-verbaal van bevindingen die hebben geleid tot toestemming van de rechter-commissaris om de gegevens uit 26Lemont te gebruiken bij de processtukken gevoegd, maar niet de vordering en machtiging van de rechter-commissaris. Dat is dan kennelijk de keuze van de officier van justitie. Dit is een verzuim.
4.3.4.
Rechtsgevolg naar aanleiding van verzuim
Bij de beoordeling tot welk rechtsgevolg dit verzuim dient te leiden, is om te beginnen van belang dat, als gezegd, bewijsuitsluiting niet aan de orde is. Verder is van belang dat de verdediging op 6 oktober 2021 bij de rechter-commissaris onderzoekswensen heeft ingediend. De raadsman heeft om voeging bij de processtukken gevraagd van stukken uit het onderzoek 26Lemont. Hij heeft toen niet en ook ter zitting niet verzocht om voeging van stukken die specifiek op de onderhavige zaak betrekking hebben.
Daar staat tegenover dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming en het door de officier van justitie eigener beweging betrachten van openheid daarover van algemeen belang zijn. Zeker in zaken als de onderhavige waarin de wijze van de verkrijging van de encrogegevens en de analyse daarvoor in tal van zaken uitvoerig wordt betwist, is het spontaan betrachten van openheid, waar dat kon in deze zaak, van groot belang.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het verzuim dient te worden gecompenseerd door een matiging van de op te leggen straf. Een en ander uiteraard indien en voor zover tot een bewezenverklaring en strafoplegging zal worden gekomen, waarover hieronder meer.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak feit 1 primair (medeplegen gewoontewitwassen)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.2.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair (medeplichtigheid aan gewoontewitwassen)
5.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft weliswaar de verborgen ruimte gemaakt, maar hij wist niet dat deze zou worden gebruikt voor de opslag van een grote hoeveelheid contant geld. De verdachte had dus geen opzet op het gronddelict gewoontewitwassen.
5.2.2.
Beoordeling
Op 1 mei 2020 is in de woning aan de [adres02] in [plaats02] een geldbedrag van ruim twaalfeneenhalf miljoen euro aangetroffen. Het geld lag in een verborgen ruimte achter de voorraadkast. Vast staat dat dit geld uit misdrijf afkomstig is. Daartoe wordt verwezen naar de vonnissen van deze rechtbank van 18 november 2020 in de zaak tegen de verdachte [medeverdachte01] (parketnummer 10-960049-20) en van 6 september 2022 in de zaak tegen de verdachte [medeverdachte02] (parketnummer 71-100269-21). Dat het aangetroffen geld een criminele herkomst heeft, heeft ter zitting overigens ook niet ter discussie gestaan.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de stashruimte heeft gebouwd. Wat betreft de periode waarin hij dit heeft gedaan overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte [medeverdachte01] is bij de inval op 30 april 2020 aangetroffen in het appartement aan de [adres02] in [plaats02] . Hij is door de rechtbank veroordeeld voor gewoontewitwassen en het voorhanden hebben van een vuurwapen in de periode 4 februari 2020 tot en met 1 mei 2020. Uit het vonnis blijkt dat de rechtbank [medeverdachte01] als bewaker van het geld heeft aangemerkt, waartoe hij nagenoeg permanent in het appartement verbleef. De rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op zendmastgegevens van twee telefoons die in het appartement zijn aangetroffen en aan de verdachte worden toegeschreven. Beide telefoons, aldus de rechtbank in het vonnis tegen [medeverdachte01] , stralen op dezelfde dag begin februari 2020 een mast aan in [plaats03] en daarna een mast in de nabijheid van de [adres02] . Dit betekent dat [medeverdachte01] op 4 februari 2020 in het appartement aan de [adres02] is getrokken.
In het appartement is een professionele geldtelmachine aangetroffen. Deze is op 1 december 2019 besteld en aanbetaald en op 14 februari 2020 aan de kopers geleverd. Uit de activiteitenlog van de geldtelmachine blijkt dat de eerste telling na de levering plaatsvindt op 17 februari 2020, waarna gedurende vier dagen dagelijks meerdere telling volgen. Uit het desbetreffende proces-verbaal blijkt niet hoeveel biljetten toen zijn geteld, maar wel dat het gaat om 71 batches. Er is dus in korte tijd veel geld geteld. Nu er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat de geldtelmachine op een andere plek heeft gestaan, acht de rechtbank op basis van het bovenstaande bewezen dat de stashruimte in het appartement aan de [adres02] vanaf 17 februari 2020 in gebruik is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat deze verborgen ruimte direct voorafgaand aan de ingebruikneming is gebouwd dan wel afgemaakt, zeer waarschijnlijk tussen 4 en 14 februari 2020 en in elk geval in de weken direct daaraan voorafgaand (vanaf 1 januari 2020). Als de stash in december 2019 of eerder zou zijn gebouwd, zou de organisatie het appartement minstens zes-en-een-halve week ongebruikt hebben gelaten. De frequentie waarmee vanaf 17 februari 2020 gebruik is gemaakt van de geldtelmachine, alsmede de frequentie waarmee de geldbedragen het appartement in en uit werden gebracht, maken dat er geen enkele reden is om te veronderstellen dat de organisatie zo lang heeft gewacht met ingebruikname van de stashruimte. Dat de stash begin februari 2020 is gebouwd verklaart ook waarom de al in december 2019 bestelde geldtelmachine pas op 14 februari 2020 wordt opgehaald.
Opzet op het gronddelict?
Voor medeplichtigheid is vereist dat de verdachte opzet had, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op het witwassen van de ten laste gelegde geldbedragen. Het opzet behoeft daarbij niet gericht te zijn op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan (vgl. HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:67).
Vooropgesteld wordt dat de verborgen ruimte, gelet op de aard daarvan, bij uitstek geschikt was voor de opslag van contrabande, zoals drugs, wapens of een grote hoeveelheid contant geld. De voorraadkast waarachter de verborgen ruimte zich bevond, was met een railsysteem opgehangen, waardoor deze naar achteren geschoven kon worden. Op die manier ontstond een doorgang naar de verborgen ruimte. Met vier elektromagneten werd de kast stevig op zijn plaats gehouden. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij vermoedde dat de verborgen ruimte bedoeld was om strafbare zaken te verbergen. Ook heeft hij verklaard dat hij er niet meer over wilde weten en dat hij daarom verder geen vragen heeft gesteld over het doel van de verborgen ruimte. Verder blijkt uit een chat tussen de verdachte en [gebruikersnaam04] dat de verdachte naar eigen zeggen vaker stashruimten heeft gebouwd, een voor een hennepkwekerij, een voor vuurwapens en een voor een drugslaboratorium. Dat de stash voor de hennepkwekerij bij hem thuis was, zoals de verdachte ter zitting heeft verklaard, acht de rechtbank onaannemelijk. Dat doet bovendien niets af aan zijn opmerkingen in de chat over beide andere stashruimten. Het kan niet anders of de verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door hem gemaakte ruimte zou worden gebruikt voor de opslag van grote hoeveelheden contant geld met een criminele herkomst. Op het moment van de bouw van de stashruimte had de verdachte dus minst genomen voorwaardelijk opzet op het gronddelict gewoontewitwassen. Het andersluidende betoog van de raadsman wordt verworpen.
5.2.3.
Conclusie
Op grond van het voorgaande staat vast dat de verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij het witwassen van de ten laste gelegde geldbedragen. Dit betekent dat de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan gewoontewitwassen wettig en overtuigend is bewezen.
5.3.
Vrijspraak feit 2 (deelname aan een criminele organisatie)
5.3.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, omdat hij de verborgen ruimte in de woning heeft gebouwd.
5.3.2.
Beoordeling
Van deelname aan een criminele organisatie kan slechts sprake zijn indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot, of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Om tot een crimineel samenwerkingsverband te behoren, dient sprake te zijn van een samenwerking met een zekere duurzaamheid.
Vast staat dat een criminele organisatie gebruik heeft gemaakt van de door de verdachte gemaakte stashruimte. De bijdrage van de verdachte voor zover bewezen, betreft slechts een eenmalige bijdrage. Daar komt bij dat er geen bewijs is dat de verdachte in de ten laste gelegde periode contact heeft gehad met de andere personen waarmee hij het criminele samenwerkingsverband volgens de tenlastelegging zou hebben gevormd. Er is ook geen bewijs dat hij de stashruimte heeft gebouwd op verzoek van een van deze personen. Alles bij elkaar is het enkele feit dat de verdachte de verborgen ruimte heeft gemaakt, onvoldoende om te kunnen concluderen dat de verdachte tot het criminele samenwerkingsverband heeft behoord.
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
personen in de periode van 4 maart 2020 tot en met 1 mei 2020 te
[plaats02] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging ,
van het plegen van witwassen een gewoonte
hebbengemaakt, immers hebben mede
verdachten, van meerdere geldbedragen, te weten:
  • een geldbedrag van in totaal €16.608.045 (inkomend van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en;
  • een geldbedrag van in totaal €4.568.890 (uitgaand van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en;
  • een geldbedrag van in totaal €12.579.380 (aangetroffen op 1 mei 2020);
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en
meerdere geldbedragen, te weten:
  • een geldbedrag van in totaal €16.608.045 (inkomend van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en;
  • een geldbedrag van in totaal €4.568.890 (uitgaand van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en;
  • een geldbedrag van in totaal €12.579.380 (aangetroffen op 1 mei 2020)
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van deze geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl de mede
verdachtenwisten, dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 2 april 2020 te [plaats02] , althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, door in de woning [adres02] een verborgen ruimte te bouwen.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplichtigheid aan medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is opzettelijk behulpzaam geweest bij gewoontewitwassen. Hij heeft achter een voorraadkast in de keuken van een appartement in [plaats02] een verbogen ruimte gebouwd. In die ruimte is som crimineel geld van ruim twaalfeneenhalf miljoen euro aangetroffen. Gewoontewitwassen heeft maatschappelijk een groot ontwrichtend effect. Het geeft, zoals in dit geval, criminelen de kans om grote hoeveelheden illegaal geld te laten circuleren of om te zetten in legaal bruikbaar geld. De verdachte heeft hier, door het bouwen van deze geheime ruimte, een essentiële bijdrage aan geleverd. Dit rekent de rechtbank hem aan.
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van de verdachte van 23 oktober 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Wel is de verdachte eerder in aanraking gekomen met politie en justitie voor strafbare feiten. De verdachte is onlangs door het Gerechtshof Den Bosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor Opiumwet-feiten. Dit arrest is niet onherroepelijk. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Strafverzwarend is dat het hier niet gaat om een enkele, min of meer toevallige actie van de verdachte in het criminele milieu. Uit de uitwerking van chatgesprekken die zich in het dossier bevinden blijkt immers dat de verdachte zich in criminele kringen begeeft en zich bezighoudt met drugsgerelateerde zaken. De verdachte heeft ter zitting hierover geen opening van zaken willen geven. Hij heeft weliswaar ter zitting bekend de stashruimte te hebben gebouwd, maar voor het overige heeft hij zijn rol daarbij zo klein mogelijk willen houden. Alles bij elkaar genomen, heeft de verdachte er geen werkelijke blijk van gegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien. Deze proceshouding geeft geen aanleiding om daar in strafmatigende zin rekening mee te houden. Wel zal de rechtbank om een andere reden een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Met name omdat de rechtbank, anders dan waartoe de officier van justitie heeft gerekwireerd, niet tot een bewezenverklaring komt van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank constateert dat sprake is van een geringe overschrijding van de redelijke termijn.
Hierboven is reeds gebleken dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer worden hersteld. Verder is reeds geoordeeld dat dit in het onderhavige geval tot een vermindering van de op te leggen straf dient te leiden. De rechtbank zou, indien het vormverzuim achterwege zou zijn gebleven, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden hebben opgelegd. Alles afwegend zal de rechtbank deze straf met 3 maanden verlagen.
De slotsom is dat oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend en geboden is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 48, 49, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. W.J. de Veld en W.M. Stolk, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. V.J.H. Mooren en J. Soeteman, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 20 december 2023.
De tweede griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
hij in of omstreeks de periode van 4 maart 2020 tot en met 1 mei 2020 te [plaats02] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen, immers hebben hij, verdachte en/of zijn mededaders, van meerdere geldbedragen, te weten:
  • een geldbedrag van in totaal €16.608.045 (inkomend van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en/of;
  • een geldbedrag van in totaal €4.568.890 (uitgaand van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en/of;
  • een geldbedrag van in totaal €12.579.380 (aangetroffen op 1 mei 2020)
althans van enige geldbedragen, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is of het voorhanden heeft
en/of
meerdere geldbedragen, te weten:
  • een geldbedrag van in totaal €16.608.045 (inkomend van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en/of;
  • een geldbedrag van in totaal €4.568.890 (uitgaand van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en/of;
  • een geldbedrag van in totaal €12.579.380 (aangetroffen op 1 mei 2020)
althans van enige geldbedragen, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van deze geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
subsidiair
één of meer personen in of omstreeks de periode van 4 maart 2020 tot en met 1 mei 2020 te
[plaats02] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen, immers heeft/hebben mededader(s), van meerdere geldbedragen, te weten:
  • een geldbedrag van in totaal €16.608.045 (inkomend van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en/of;
  • een geldbedrag van in totaal €4.568.890 (uitgaand van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en/of;
  • een geldbedrag van in totaal €12.579.380 (aangetroffen op 1 mei 2020)
althans van enige geldbedragen, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is of het voorhanden heeft
en/of
meerdere geldbedragen, te weten:
  • een geldbedrag van in totaal €16.608.045 (inkomend van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en/of;
  • een geldbedrag van in totaal €4.568.890 (uitgaand van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en/of;
  • een geldbedrag van in totaal €12.579.380 (aangetroffen op 1 mei 2020)
althans van enige geldbedragen, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van deze geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl de mededader(s) wist/wisten, althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat deze geldbedragen -onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 2 april 2020 te [plaats02] althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door in de woning [adres02] een verborgen ruimte te bouwen;
feit 2
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2020 tot en met 1 mei 2020 te [plaats02] , althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte03] en/of [medeverdachte04] en/of [medeverdachte05] en/of [medeverdachte06] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven.