In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen PostNL Pakketten Benelux B.V. en [gedaagde01]. PostNL vorderde betaling van € 16.745,04 aan hoofdsom, handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten van [gedaagde01], die zelf procedeerde. De zaak betrof een vervoersovereenkomst die op naam van [bedrijf01] was gesloten, waarbij PostNL pakketbezorgdiensten heeft verricht. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat zij de overeenkomst niet had gesloten, maar dat dit was gedaan door [naam03].
De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat [gedaagde01] gebonden is aan de overeenkomst, omdat zij als eenmanszaak onder de naam [bedrijf01] geregistreerd stond op het moment van de overeenkomst. PostNL heeft bewijs geleverd dat [gedaagde01] en [naam03] partners zijn en samen ingeschreven staan in de Basisregistratie Personen. De kantonrechter concludeerde dat de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid niet door [gedaagde01] was weggenomen, en dat PostNL redelijkerwijs mocht aannemen dat [naam03] bevoegd was om de overeenkomst te sluiten.
De kantonrechter heeft de vordering van PostNL toegewezen en [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief proceskosten van € 2.685,10. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat PostNL het bedrag kan vorderen voordat de zaak definitief is afgerond. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. E.A. Vroom.