ECLI:NL:RBROT:2023:11902

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
ROT 23/2616
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • E.M.M. Kettenis - de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag en ontvankelijkheid van rechtsmiddelen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2023, wordt het beroep van eiseres beoordeeld tegen de naheffingsaanslag die is opgelegd aan Stichting Simpele Zorg. Eiseres stelt dat de heffingsambtenaar niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 27 juli 2022 tegen de naheffingsaanslag van 29 juni 2022. De rechtbank overweegt dat de naheffingsaanslag aan de stichting is opgelegd en niet aan eiseres, wat de vraag oproept of eiseres bezwaar kan maken en beroep kan instellen. De rechtbank laat deze vragen onbeantwoord en richt zich op de ontvankelijkheid van het beroep.

De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiseres op 3 januari 2023 een ingebrekestelling heeft ingediend, maar deze was prematuur omdat de heffingsambtenaar de beslistermijn had verlengd. De heffingsambtenaar heeft op 25 januari 2023 uitspraak gedaan op het bezwaar, waarbij de naheffingsaanslag is gehandhaafd. De rechtbank concludeert dat het niet mogelijk is om na de uitspraak op bezwaar een nieuwe ingebrekestelling in te dienen en beroep in te stellen wegens niet tijdig beslissen. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank wijst erop dat artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is, omdat de uitspraak op bezwaar was gedaan voordat het beroep werd ingesteld. De rechtbank ziet geen aanleiding voor conversie van het beroep naar een reëel beroep, aangezien de gemachtigde pas na afloop van de beroepstermijn het beroep heeft ingesteld. De rechtbank besluit het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2616

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen

[Naam], uit [Plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam (de heffingsambtenaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat de heffingsambtenaar volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 27 juli 2022 tegen de naheffingsaanslag van 29 juni 2022 met vorderingsnummer 5510705916 die is opgelegd aan Stichting Simpele Zorg (de stichting).
2. De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag opgelegd aan de stichting en niet aan eiseres. Het is daarom de vraag of eiseres daartegen bezwaar kan maken en beroep kan instellen en – zo niet – of de ingestelde rechtsmiddelen kunnen worden toegerekend aan de stichting. Gelet op wat hierna wordt overwogen zal de rechtbank die vraag (of vragen) onbeantwoord laten.
4. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de belanghebbende daartegen in beroep gaan. Voordat hij of zij beroep kan instellen, moet de belanghebbende per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn of haar aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de belanghebbende gelet op artikel 6:12 van de Awb beroep instellen.
5. Gelet op Artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet doet de heffingsambtenaar op een bezwaarschrift dat niet is ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar uitspraak in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen.
6. De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde van eiseres (de gemachtigde) op 15 december 2022 een brief verstuurd waarin hij aangeeft dat de beslistermijn inzake de in de bijlage genoemde zaken, waaronder die met vorderingsnummer 5510705916, met toepassing van artikel 7:10, derde lid, van de Awb met zes weken wordt verlengd. Gelet hierop diende de heffingsambtenaar met inachtneming van de Algemene termijnenwet uiterlijk op 13 februari 2023 uitspraak op het bezwaar te doen. Dit betekent dat de ingebrekestelling die de gemachtigde op 3 januari 2023 heeft ingediend prematuur is.
7. Op 25 januari 2023 heeft de heffingsambtenaar vervolgens uitspraak op bezwaar gedaan. Daarin heeft hij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
8. Het is niet mogelijk om, zoals de gemachtigde heeft gedaan, nadat uitspraak op bezwaar is gedaan op 21 maart 2023 een nieuwe ingebrekestelling in te dienen en vervolgens beroep wegens niet tijdig beslissen in te stellen (vgl. ECLI:NL:CRVB:2019:924). Gelet hierop is het ingestelde beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk.
9. Omdat uitspraak op bezwaar was gedaan voordat beroep is ingesteld, is artikel 6:20 van de Awb niet van toepassing, zodat het beroep wegens niet tijdig beslissen niet van rechtswege mede is gericht tegen de uitspraak op bezwaar (vgl. ECLI:NL:CRVB:2022:877). Voor conversie van het ingestelde beroep wegens niet tijdig beslissen naar een reëel beroep is geen aanleiding, onder meer niet omdat de gemachtigde pas op 14 april 2023, dus na afloop van de beroepstermijn, het onderhavige beroep heeft ingesteld.
9. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis - de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2023.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.