ECLI:NL:CRVB:2019:924
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank inzake bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om bijstand niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellante had zich op 11 november 2015 en 28 april 2016 gemeld om bijstand aan te vragen op basis van de Participatiewet (PW). De aanvraag werd op 29 juni 2016 ingediend, maar het Drechtstedenbestuur stelde deze aanvraag buiten behandeling op 5 augustus 2016. Na bezwaar van appellante werd de aanvraag opnieuw in behandeling genomen en op 21 december 2016 werd bijstand toegekend met terugwerkende kracht tot 18 november 2015.
Appellante stelde dat het bestuur te laat had beslist op haar aanvraag en heeft op 16 januari 2017 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat er al besluiten waren genomen op de aanvraag. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde. De Raad stelde vast dat op het moment van het indienen van het beroep er al een besluit was genomen, waardoor er geen rechtsgrond was voor het beroep tegen het niet tijdig beslissen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J.J.A. Kooijman, met V.Y. van Almelo als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 maart 2019.