ECLI:NL:RBROT:2023:11808

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
10/198097-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk opzet op doodslag en noodweerexces in een fatale ruzie

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 21 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van doodslag. De verdachte, geboren in Portugal in 1984, was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De zaak betreft een fatale ruzie die plaatsvond op 22 juli 2022, waarbij de verdachte en het slachtoffer, een 71-jarige man, in een café in Rotterdam betrokken waren. Na een escalatie van een discussie, waarbij het slachtoffer de verdachte met een bierflesje op het hoofd sloeg, volgde een gewelddadige confrontatie. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen tegen het hoofd getrapt, wat leidde tot ernstig hoofdletsel. Het slachtoffer overleed tien dagen later in het ziekenhuis.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met opzet de dood van het slachtoffer heeft willen veroorzaken, maar wel voorwaardelijk opzet heeft gehad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, maar dat hij de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor immateriële en materiële schade aan de nabestaanden van het slachtoffer.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de ernst van het geweld, de impact op de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn alcoholgebruik en eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, met inachtneming van de eigen schuld van het slachtoffer in de ontstane situatie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/198097-22
Datum uitspraak: 21 september 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Portugal) op [geboortedatum] 1984,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [locatie] ,
raadslieden mrs. J.J. Lieftink en A.R. Ytsma, beiden advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Aandewiel heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor de primair ten laste gelegde doodslag vanwege het ontbreken van het (voorwaardelijk) opzet bij de verdachte op de dood van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ).
Het opzet van de verdachte is veeleer gericht geweest op toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan op het doden van [slachtoffer] .
Bovendien kan niet worden bewezen dat het door de verdachte toegepaste geweld in beslissende mate heeft bijgedragen aan het overlijden van [slachtoffer] . In de eerste plaats omdat tussen het incident en het overlijden van [slachtoffer] tien dagen zitten. Maar ook omdat niet valt uit te sluiten dat het hersenletsel bij [slachtoffer] door een val is veroorzaakt, zoals de FARR arts heeft gesuggereerd.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting als vaststaand worden aangemerkt.
Vaststaande feiten
Op 22 juli 2022 vanaf ongeveer 16.00 uur zijn de verdachte, toen 38 jaar oud, en zijn vriend [slachtoffer] , toen 71 jaar oud, samen in café [naam horecagelegenheid] te Rotterdam. Beiden drinken alcohol. Rond 22.00 uur ontstaat buiten op het terras tussen hen een discussie. De verdachte loopt daarop weg van [slachtoffer] . Deze loopt achter de verdachte aan en slaat een bierflesje kapot op het hoofd van de verdachte. Onmiddellijk na de klap gooit de verdachte een bierflesje in de richting van [slachtoffer] , loopt op hem af, duwt hem en beiden komen op de grond terecht. De verdachte staat dan weer op en wendt zich opnieuw richting [slachtoffer] , terwijl deze nog op de grond zit. De verdachte slaat hem en trapt daarna meerdere keren in de richting van [slachtoffer] ’s hoofd. Vier van deze trappen zijn raak. Dan proberen omstanders de verdachte tegen te houden. De verdachte loopt om de omstanders heen naar [slachtoffer] toe, terwijl deze nog steeds op de grond zit. De verdachte geeft een trap tegen de voorkant van [slachtoffer] ’s hoofd. Hierdoor valt [slachtoffer] recht achterover met zijn hoofd op de stoep. Daar blijft hij liggen tot de ambulance kort daarop ter plaatse komt en hem meeneemt. [slachtoffer] wordt opgenomen in het ziekenhuis, waar hij tien dagen later, op 1 augustus 2022, overlijdt.
Causaal verband
Uit het rapport ‘forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden’ van 12 april 2023 van drs. P.M.I. van Driessche, arts en forensisch patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut, blijkt dat [slachtoffer] (onder meer) een grote hoeveelheid hoofdletsels had opgelopen, waaronder meerdere botbreuken in het gezicht, namelijk in het neusbeen, jukbeen beiderzijds, buitenste wand rechteroogkas doorlopend naar de voorhoofdsholte aan de rechterzijde, voorste en buitenste wand rechterkaakholte, onderste en buitenste wand linkeroogkas en linkerwandbeen. Bij inwendige schouwing werden voorts bloedingen onder zowel het harde als zachte hersenvlies gezien, met een hersenkneuzing- en bloeding aan de voorhoofdskwabben en de rechterslaapkwab van de grote hersenen.
De forensisch patholoog komt tot de conclusie dat (de ziekenhuisopname en) het uiteindelijke overlijden zonder meer verklaard kan worden door (verwikkelingen van) meermaals stomp botsende krachtsinwerkingen aan het hoofd (en het verdere lichaam), waaronder maar niet uitsluitend door tenminste één val. Voorts heeft de patholoog geconcludeerd dat er geen andere traumatische of ziekelijke afwijkingen zijn vastgesteld die het overlijden kunnen verklaren of hiervoor direct van betekenis kunnen zijn geweest.
De forensisch patholoog heeft op 14 augustus 2023 schriftelijk nadere vragen beantwoord en is ter terechtzitting ook als deskundige gehoord. Noch de aanvullende antwoorden noch het horen van de deskundige heeft geleid tot andere inzichten.
De vraag of causaal verband bestaat tussen de gedragingen van de verdachte en de dood van [slachtoffer] , moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf of dat overlijden redelijkerwijs als gevolg van die gedragingen aan de verdachte kan worden toegerekend (HR 4 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:493).
Gelet op de conclusies van de forensisch patholoog, in samenhang bezien met de hiervoor weergegeven vaststaande feiten, leidt het naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel dat [slachtoffer] op 1 augustus 2022 is overleden ten gevolge van hoofdletsel dat is ontstaan doordat de verdachte hem op 22 juli 2022 (onder andere) meermaals tegen het hoofd heeft getrapt en waardoor [slachtoffer] hard met zijn hoofd tegen de grond is gevallen. De dood van [slachtoffer] is derhalve redelijkerwijs aan de verdachte toe te rekenen.
Voorwaardelijk opzet
Met de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De verdachte en [slachtoffer] waren jarenlang bevriend. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij die avond boos was op [slachtoffer] , maar dat het absoluut niet zijn bedoeling is geweest om zijn vriend te doden. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan die verklaring te twijfelen.
De rechtbank is echter, anders dan de verdediging, van oordeel dat de verdachte wel zogenoemd voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad. De verdachte heeft meermaals en met kracht getrapt tegen het hoofd van [slachtoffer] . De laatste trap die de verdachte heeft uitgedeeld is door getuigen omschreven als ‘een penalty’ en ‘alsof de verdachte tegen een voetbal aantrapte’. Door deze trap tegen de voorkant van het hoofd is de zittende [slachtoffer] met zijn hoofd achterover op de stoep geklapt. Daarbij weegt de rechtbank mee dat een harde trap tegen het hoofd in zijn algemeenheid al dodelijk kan zijn gelet op de vitale delen die zich in het hoofd bevinden, maar dat de verdachte bovendien wist dat [slachtoffer] al op leeftijd was, wat hem nog kwetsbaarder maakt. Door aldus te handelen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van zijn handelen zou overlijden. Weliswaar acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte, zoals is tenlastegelegd, met geschoeide voet zou hebben geschopt, maar dat maakt het oordeel niet anders. Doorslaggevend is de kracht van het trappen tegen een kwetsbare plek, namelijk het hoofd. Of de verdachte dat met slippers of met schoenen aan deed, is daarbij voor de rechtbank irrelevant.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 22 juli 2022 tot en met 1 augustus 2022 te Rotterdam
[slachtoffer] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
die [slachtoffer] te duwen en te slaan en- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer] te trappen en/of te schoppen, waarbij die [slachtoffer] (hard) met zijn hoofd tegen de grond is
gekomen,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 1 augustus 2022 is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit en heeft daarbij een beroep gedaan op noodweerexces. De verdachte heeft gereageerd op een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer] , te weten het onverhoeds kapotslaan van een bierflesje op het hoofd van de verdachte. De verdachte was gerechtigd om zich hiertegen te verdedigen. Dat hij in zijn reactie de grenzen van de (toegestane) noodzakelijke verdediging heeft overschreden door het slachtoffer meermalen tegen zijn hoofd te trappen, is terug te voeren op de hevige gemoedsbeweging die bij de verdachte onmiddellijk als gevolg van de aanranding is ontstaan.
6.2
Beoordeling
Uit de camerabeelden van het incident, die ook ter zitting zijn getoond, blijkt dat de verdachte, nadat hij door [slachtoffer] wordt geslagen, direct reageert. Hij gooit een bierflesje naar [slachtoffer] en duwt hem. De rechtbank acht, net als de officier van justitie en de verdediging, dat dit gebeurde in een situatie van noodweer en dat de verdachte zich op deze wijze mocht verdedigen tegen [slachtoffer] .
Echter, op het moment dat [slachtoffer] en de verdachte op de grond terechtkomen, is de wederrechtelijke aanranding jegens de verdachte beëindigd en is er voor hem geen noodzaak meer om zich te verdedigen. [slachtoffer] vormde toen immers geen enkele bedreiging meer voor de verdachte. Toch gaat de verdachte door met het gebruiken van geweld. Nadat hij is opgestaan, pakt hij [slachtoffer] weer vast, slaat hem, trapt daarna vier keer hard tegen diens hoofd en, nadat omstanders hem proberen tegen te houden, trapt hij nog een laatste keer hard tegen de voorkant van diens hoofd, waardoor [slachtoffer] achterover met zijn hoofd op de stoep valt.
Om te beoordelen of het handelen van de verdachte verontschuldigbaar is op grond van noodweerexces, zoals de verdediging heeft bepleit, hanteert de rechtbank het volgende toetsingskader.
Wanneer de noodzaak tot verdediging niet meer bestond, kan van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake zijn indien verdachtes gedragingen toch het onmiddellijk gevolg zijn van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een dergelijk ‘onmiddellijk gevolg’ sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging (vgl. HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6794 en HR 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2016:456).
De rechtbank overweegt als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij de geweldshandelingen heeft gepleegd, omdat hij door de klap met het bierflesje onder meer nerveus, boos en in shock was. Hij verloor de controle en hij herinnert zich niet goed meer wat er precies is gebeurd. De rechtbank acht het, gelet op deze verklaring en het zeer korte tijdsbestek waarin het geweld zich manifesteert, niet onaannemelijk dat er bij de verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging die voortkwam uit de klap die de verdachte had gekregen van [slachtoffer] . Echter, naar het oordeel van de rechtbank heeft bij de aard en intensiteit van de gemoedsbeweging tevens een rol gespeeld dat de verdachte, naar eigen zeggen, die dag vanaf het middaguur 20 biertjes en die avond in het café ook nog 4 à 5 shotjes tequila had gedronken. Hierdoor is de hevige gemoedsbeweging niet alleen veroorzaakt door de klap afkomstig van [slachtoffer] , maar is die ook te wijten aan de ontremmende werking van de grote hoeveelheden alcohol die de verdachte die dag had geconsumeerd hetgeen aan hemzelf is te wijten. Vervolgens is de verdachte tot een geweldsexplosie gekomen waarbij de verdachte extreem en volstrekt disproportioneel geweld gebruikt. Niet alleen heeft hij veel te zwaar geweld gebruikt maar is hij ook na de beëindiging van de noodweersituatie steeds opnieuw door gegaan met het plegen van dat zware geweld, zelfs wanneer omstanders hem proberen tegen te houden. Dit geweld beoordeelt de rechtbank als een op [slachtoffer] gerichte aanval. Gelet op het hierboven weergegeven toetsingskader staat een en ander in de weg aan een geslaagd beroep op noodweerexces.
Het verweer wordt verworpen.
6.2.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een 71-jarige man van het leven beroofd. Hij heeft hem tijdens een ruzie over de betaling van de genuttigde drankjes op het terras van een café, terwijl het slachtoffer inmiddels weerloos op de grond zat, meermaals hard tegen zijn hoofd getrapt. De verdachte heeft het slachtoffer daarmee zo ernstig toegetakeld dat hij tien dagen later in het ziekenhuis aan zijn verwondingen is overleden.
Hoewel het slachtoffer als eerste koos voor de aanval, staat die aanval en het gevolg daarvan voor de verdachte in schril contrast met de door de verdachte vervolgens gekozen aanval en het gevolg daarvan voor het slachtoffer. Hij heeft de ruzie met het meest kostbare bezit, namelijk zijn leven, moeten bekopen.
Verder heeft de verdachte door zijn handelen de nabestaanden groot en onherstelbaar leed toegebracht. De dochter van het slachtoffer heeft zich - mede namens haar zus - op de zitting uitgelaten over de impact die het overlijden van het slachtoffer nog altijd op hen heeft.
Ook heeft het door de verdachte gepleegde geweld grote impact gehad op de degenen die hiervan getuige zijn geweest, zoals zij een jaar na het incident hebben verklaard toen zij als getuigen werden gehoord bij de rechter-commissaris. Tot slot brengen dergelijke geweldshandelingen in het openbaar gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving met zich.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van 4 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in 2021 door de politierechter is veroordeeld voor in datzelfde jaar gepleegde geweldsfeiten.
Deskundigen van het Pieter Baan Centrum (PBC) hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 januari 2023. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte consequent heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Gedurende de observatieperiode zijn er geen duidelijke problemen naar voren gekomen op het gebied van frustratietolerantie, impulscontrole en agressieregulatie, noch was er aanleiding te vermoeden dat er sprake zou kunnen zijn van (ernstige) psychiatrische problematiek, zoals een psychotische stoornis, een stemmingsstoornis, ADHD, autismespectrumproblematiek noch van een intellectuele of lichamelijke beperking. Aangezien er niet kan worden vastgesteld of er bij de verdachte sprake is van een relevante psychische stoornis, kan evenmin worden bepaald of er sprake is geweest van een eventuele doorwerking van een psychische stoornis in het ten laste gelegde. Om dezelfde reden is het niet mogelijk om een uitspraak te doen over eventueel (pathologisch bepaald) recidivegevaar en kan er vanuit gedragsdeskundig oogpunt geen risicoanalyse of -prognose opgesteld worden ten aanzien van recidive in eenzelfde soort (ernstig gewelds) delict. Het valt de onderzoekers wel op dat in het dossier van de verdachte middelengebruik in brede zin, als een rode draad, telkens weer in de context van delictgedrag van de verdachte wordt genoemd. Zo heeft de reclassering de verdachte in november 2021 beschreven als iemand die onder invloed van alcohol een slechte emotie- en agressieregulatie heeft en impulsief kan zijn.
Reclassering Nederland heeft ook een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
3 februari 2023. De verdachte heeft ook aan het opstellen van dit rapport niet meegewerkt. Op basis van de voorliggende informatie ziet de reclassering, als het ten laste gelegde wordt bewezen, een zichtbaar delictpatroon. Elf maanden voor het onderhavige feit pleegde de verdachte namelijk eveneens onder invloed van middelen een fors geweldsdelict. Gelet hierop en in algemene zin spreekt de reclassering van tenminste een gemiddelde kans op recidive. Een interventie advies gericht op het terugdringen van de recidivekans kan gelet op het ontbreken van een persoonlijkheidsonderzoek niet gegeven worden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In strafverzwarende zin geldt dat de verdachte ongeveer een jaar voorafgaand aan het plegen van het onderhavige feit is veroordeeld voor geweldsfeiten, eveneens gepleegd onder invloed van alcohol. De verdachte was dus gewaarschuwd voor de uitwerking die het drinken van alcohol op hem kan hebben, zoals ook blijkt uit de rapportages van de reclassering en het PBC.
In strafverminderende zin weegt de rechtbank mee dat het slachtoffer enige mate van eigen schuld heeft gehad in de ontstane ruzie met de verdachte. Het was immers het slachtoffer dat de aanval koos door de verdachte met een bierflesje op het hoofd te slaan, terwijl de verdachte in eerste instantie de situatie tussen hen wilde deëscaleren door, op het moment dat zij woorden kregen, weg te lopen.
De rechtbank komt gelet op het vorenstaande tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie geëist en acht alles afwegend de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van de in beslag genomen (witte) jas van de verdachte oordeelt de rechtbank dat deze kan worden terug gegeven. Omdat de officier van justitie ten aanzien van deze jas inmiddels een bevel tot vernietiging heeft gegeven, zal teruggave van de waarde van de (vernietigde) jas aan de verdachte worden gelast.

9.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij hebben zich in het geding gevoegd de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] ter zake van het ten laste gelegde feit. Dit zijn:
  • [benadeelde partij 1] , dochter van het slachtoffer, ten tijde van het gepleegde feit wonend in het Verenigd Koninkrijk. Zij vordert een vergoeding van € 2.447,10 aan materiële schade (kosten lijkbezorging, vliegtickets en overige kosten);
  • [benadeelde partij 2] , dochter van het slachtoffer, ten tijde van het gepleegde feit wonend in Portugal. Zij vordert een vergoeding van € 1.287,67 aan materiële schade (kosten lijkbezorging, verblijf en vliegtickets);
Beide benadeelde partijen vorderen voorts ieder een vergoeding van € 30.000,- aan immateriële (schok-) schade, een vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade en een vergoeding van € 2.000,- aan nader te onderbouwen schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De vorderingen van de benadeelde partijen acht de officier van justitie overwegend toewijsbaar. De kostenposten materiële schade en affectieschade zijn voldoende gemotiveerd onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële (schok-)schade refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank. De benadeelde partijen dienen ten aanzien van de nader te onderbouwen schade niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze niet is onderbouwd.
9.2.
Standpunt verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak dan wel het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte is primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair wordt eveneens niet-ontvankelijkheid bepleit. Door het aandeel van het slachtoffer in het conflict met de verdachte is de omvang van alle toe te wijzen schadeposten zeer complex en dienen de vorderingen door een burgerlijke rechter te worden beoordeeld.
Meer subsidiair stelt de verdediging dat de vorderingen van de benadeelde partijen voor wat betreft de materiële schade kunnen worden toegewezen. Ten aanzien van de schokschade wordt niet-ontvankelijkheid bepleit, gelet op de toedracht van het incident en de onvoldoende onderbouwing van deze schade. Ten aanzien van de affectieschade verzoekt de verdediging deze te matigen, omdat door het onrechtmatige handelen van het slachtoffer voorafgaand aan het incident de eisen van redelijkheid en billijkheid aan het volledig toekennen van dit bedrag in de weg staan. Tot slot verzoekt de verdediging de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in de nader te onderbouwen schade, omdat deze niet is onderbouwd.
9.3.
Beoordeling
Materiële schade
Nu is komen vast te staan dat aan beide benadeelde partijen door het primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoedingen de rechtbank overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen en door de verdachte niet zijn weersproken, zullen deze delen van de vorderingen worden toegewezen.
Affectieschade
Affectieschade is immateriële schade die iemand lijdt door het verdriet van onder meer het overlijden van een naaste (ex artikel 6:108, derde en vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Als naasten worden onder meer de kinderen van de overledene genoemd. Het bedrag dat voor toekenning van vergoeding van affectieschade in aanmerking komt, is vastgelegd in het ‘Besluit vergoeding affectieschade’. Op grond van artikel 1 van dit besluit kunnen meerderjarige niet-thuiswonende kinderen aanspraak maken op een bedrag van
€ 17.500,-.
Beide benadeelde partijen zijn meerderjarige, niet-thuiswonende dochters van de overledene. Hoewel uit het dossier blijkt dat [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] (tot in ieder geval kort) voor het overlijden van hun vader zo’n 17 respectievelijk 7 jaar geen contact meer met hem hebben gehad, is een vergoeding voor de affectieschade in beide gevallen gerechtvaardigd. Tussen ouder en kind bestaat een onvoorwaardelijke (bloed)band. Het verlies van een ouder doet pijn, ook in het geval er geen of minder contact is geweest. Bovendien heeft de schadeveroorzakende gebeurtenis ertoe geleid dat beide dochters de mogelijkheid is ontnomen om het contact met hun vader op enig moment (weer) te herstellen. Wel ziet de rechtbank in de omstandigheid dat beide dochters (tot in ieder geval kort) voor het overlijden een aantal jaar geen contact met hun vader hebben gehad aanleiding om op grond van billijkheid de toewijzing van de vorderingen enigszins in hoogte te matigen.
De gevorderde affectieschade zal ten aanzien van beide benadeelde partijen worden toegewezen tot een bedrag van € 15.000,-. Voor het overige zal dit onderdeel van de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade / schokschade
Schokschade is immateriële schade die ontstaat door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Degene die vergoeding van schokschade vordert, moet zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie.
De Hoge Raad heeft in haar arrest van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958) gezichtspunten uiteengezet die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht. De gezichtspunten ten aanzien van het secundaire slachtoffer zijn onder meer (r.o. 3.5):
“ - De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
- De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd.
- De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.”
In r.o. 3.6 overweegt de Hoge Raad voorts:
“De feitenrechter moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.”
In hetzelfde arrest overweegt de Hoge Raad ten aanzien van de situatie waarin aanspraak wordt gemaakt op zowel schokschade als affectieschade (r.o. 3.9):
“Naast een aanspraak op vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van schokschade kan een secundair slachtoffer, als naaste van het primaire slachtoffer een aanspraak hebben op een vaste vergoeding op grond van affectieschade. In zo’n geval van samenloop van deze aanspraken zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de schokschade rekening moet worden gehouden met die aanspraak op affectieschade.”
De rechtbank overweegt dat uit de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt dat zij eerst, enige tijd na het incident, telefonisch te horen hebben gekregen dat hun vader in Nederland in het ziekenhuis op de Intensive Care lag. Daarna hebben zij, eveneens telefonisch, moeten vernemen dat hun vader was komen te overlijden. Enkele dagen later zijn zij naar Nederland gereisd. Daar zijn zij geconfronteerd met het (als gevolg van het door de verdachte meermalen trappen in het gezicht van hun vader) zwaar toegetakelde stoffelijk overschot van hun vader. Vervolgens zijn de benadeelde partijen op de hoogte gebracht van de toedracht die geleid heeft tot de dood van hun vader.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partijen niet alleen zijn geconfronteerd met de schokkende, zichtbare gevolgen op het lichaam van hun vader van het onrechtmatige handelen van de verdachte tegen hun vader. Ook hebben zij zich daardoor een voorstelling kunnen maken van wat hun vader is overkomen en verkeren zij in de wetenschap dat hij ernstig heeft geleden. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat door de confrontatie geestelijk letsel is ontstaan, zoals beide benadeelde partijen voldoende gemotiveerd hebben onderbouwd met medische stukken.
Dat de benadeelde partijen al langere tijd geen contact meer hadden met hun vader, hoewel [benadeelde partij 2] kort voor het overlijden van haar vader het contact met hem deels had hersteld, staat ook aan een toewijzing van de schokschade niet in de weg. Zoals de rechtbank hiervoor reeds overwoog bestaat tussen ouder en kind een onvoorwaardelijke (bloed)band. Zoals uit de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt, hebben beide dochters door de vechtscheiding van hun ouders en het vertrek van hun vader naar het buitenland het contact met hem verloren, maar hadden zij in hun kindertijd een goede band met hun vader. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de onrechtmatigheid jegens de benadeelde partijen kan worden aangenomen, nu de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten en zoals hiervoor geschetst, voldoende zwaarwegend zijn. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding om toewijzing van de vorderingen ten aanzien van de schokschade naar billijkheid in hoogte te matigen.
Bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoedingen houdt de rechtbank tevens rekening met de aard en de ernst van het geestelijk letsel. Daarnaast heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij vergelijkbare uitspraken. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat sprake is van samenloop met affectieschade zal de rechtbank aan de nabestaanden ieder een vergoeding van € 10.000,- vanwege schokschade toekennen. De rechtbank ziet geen aanleiding om onderscheid te maken in de aan de twee zussen toe te kennen bedragen. Voor het overige zullen deze delen van de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Eigen schuld
De rechtbank heeft hiervoor, bij het bepalen van de op te leggen straf, reeds overwogen dat ook het slachtoffer een aandeel heeft gehad in de gebeurtenissen die tot het fatale incident hebben geleid. Deze omstandigheid houdt zo nauw verband met de bewezen doodslag dat dit in enige mate een beroep op ‘eigen schuld’ in de zin van artikel 6:101 BW rechtvaardigt. Dit leidt tot een vermindering van de schadevergoedingsplicht. De rechtbank ziet gelet op de mate van eigen schuld van het slachtoffer aanleiding om de schadevergoedingsplicht van de verdachte te verminderen met 30% en de door de rechtbank vastgestelde schadebedragen aldus voor 70% toe te wijzen waarbij de vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nader te onderbouwen schade
Wegens het ontbreken van een onderbouwing zal de rechtbank de benadeelde partijen in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Wettelijke renten en kosten ten behoeve van de tenuitvoerleggingDe benadeelde partijen hebben ieder gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 augustus 2022.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door ieder van de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet, na de eigen schuld-correctie, een schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten, betalen van:
  • (€ 2.447,10 + € 15.000 + € 10.000) * 0,70 = € 19.212,97 aan de benadeelde partij
  • (€ 1.287,67 + € 15.000 + € 10.000) * 0,70 = € 18.401,37 aan de benadeelde partij
Voor het overige zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
Tevens wordt ten aanzien van beide op te leggen schadevergoedingen oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het goed, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de verdachte van de waarde van de (vernietigde) jas;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van € 19.212,97 (zegge: negentienduizendtweehonderdtwaalf euro en zevenennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen € 19.212,97, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 19.212,97 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 131 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van € 18.401,37 (zegge: achttienduizendvierhonderdéén euro en zevenendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] te betalen € 18.401,37 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 18.401,37, niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 127 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van Luijck, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en S. Zuidwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.C.M.A. Bals, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 21 september 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekstgewijzigdetenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
inof omstreeks
de periode van22 juli 2022
tot en met 1 augustus 2022te Rotterdam
[slachtoffer] ,
opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door
- door die [slachtoffer] naar /tegen de grond te duwen en/ of te slaan/ stompen en/ of te
schoppen en/ of
- ( vervolgens) (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen althans eenmaal (met
geschoeide voet) in het gezicht en/ of tegen het hoofd en/ of het bovenlichaam en/ of
het lichaam van die [slachtoffer] te trappen en/ofte schoppen en/of (met gebalde vuist) te
stompen en/ of te slaan, waarbij die [slachtoffer] (hard) met zijn hoofd tegen de grond is
gekomen,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 1 augustus 2022 is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juli 2022 te Rotterdam, althans in Nederland
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten meerder althans één fractu(u)r(en) in de schedel
en/of aangezicht en/of (ernstig) hersenletsel, heeft toegebracht, door
- door die [slachtoffer] naar /tegen de grond te duwen en/ of te slaan/ stompen en/ of te
schoppen en/ of
- ( vervolgens) (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen althans eenmaal (met
geschoeide voet) in het gezicht en/ of tegen het hoofd en/ of het bovenlichaam en/ of
het lichaam van die [slachtoffer] te trappen en/ofte schoppen en/of (met gebalde vuist) te
stompen en/ of te slaan, waarbij die [slachtoffer] (hard) met zijn hoofd tegen de grond is
gekomen
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.