ECLI:NL:HR:2023:493

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
21/04302
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Causaal verband tussen wederrechtelijke vrijheidsberoving en overlijden slachtoffer

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de vraag of de dood van een slachtoffer redelijkerwijs kan worden toegerekend aan de verdachte en zijn mededaders, die hem wederrechtelijk van zijn vrijheid hebben beroofd. Het slachtoffer, die op 1 december 2016 in Almere werd vastgehouden, is na een gewelddadige confrontatie in het water gevlucht en verdronken. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over het toerekenen van gevolgen aan de verdachte. Het hof had vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders het slachtoffer in een bedreigende situatie hebben gehouden, wat leidde tot zijn fatale vluchtpoging. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet onjuist heeft geoordeeld en dat de dood van het slachtoffer in redelijkheid aan de verdachte kan worden toegerekend. Het beroep in cassatie wordt verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04302
Datum4 april 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 8 oktober 2021, nummer 23-003567-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadslieden van de verdachte hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat de dood van [slachtoffer] in redelijkheid als gevolg van de door de verdachte en zijn mededaders begane wederrechtelijke vrijheidsberoving (mede) aan de verdachte kan worden toegerekend.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 1 december 2016 te Wormerveer , gemeente Zaanstad, en Almere en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders
- die [slachtoffer] onder dwang in een voertuig dat de garage [A] was binnengereden doen of laten plaatsnemen en
- die [slachtoffer] verplaatst naar Almere en
- die [slachtoffer] vervoerd naar een strandje aan de Strandweg te Almere en
- die [slachtoffer] uit het voertuig laten stappen en
- een vuurwapen aan die [slachtoffer] getoond en
- fysiek geweld op die [slachtoffer] toegepast en
- een voor die [slachtoffer] bedreigende situatie gecreëerd,
waarna die [slachtoffer] te water is geraakt ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen zoals weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 7.
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Wederrechtelijke vrijheidsberoving
Op 1 december 2016 kwam [slachtoffer] tussen 12:21 uur en 12:36 uur binnen bij de garage [A] in [plaats] . [betrokkene 1] , de eigenaar van de garage, heeft [slachtoffer] op de grond en tegen een bak met gereedschappen geduwd, waardoor [slachtoffer] zichtbaar pijn had. Vervolgens moest [slachtoffer] van [betrokkene 1] plaatsnemen in de kantine van de garage. Toen [slachtoffer] op een gegeven moment de kantine wilde verlaten schreeuwde [betrokkene 1] tegen hem: “Blijf zitten”. Ook werd door [betrokkene 1] erop toegezien dat [slachtoffer] de kantine niet verliet. Gelet op voornoemde omstandigheden was er naar het oordeel van het hof sprake van een situatie waaraan [slachtoffer] zich niet kon onttrekken, zodat sprake is van het wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden van [slachtoffer] door [betrokkene 1] .
(...)
[slachtoffer] is in de garage vastgehouden tot het, hieronder nader te bespreken, moment dat hij is meegenomen in de Chrysler. Daarvoor heeft (de inmiddels ook in de garage verschenen) [betrokkene 7] de jas van [slachtoffer] afgenomen. [slachtoffer] heeft de garage dus zonder jas verlaten.
(...)
Omstreeks 15:55 uur arriveerde de Chrysler met [verdachte] , [betrokkene 2] en een NN-man in de garage. Tientallen seconden daarvoor was er contact tussen de telefoons van [betrokkene 3] en [verdachte] . Nadat voor hen de overheaddeur was geopend, reed de Chrysler achteruit de garage in. In de garage heeft [verdachte] [slachtoffer] geslagen en naar [slachtoffer] geschreeuwd, omdat deze hem beweerdelijk geld schuldig was. [slachtoffer] moest van [betrokkene 1] de Chrysler instappen; hij werd hardhandig in de auto gezet. Vervolgens reed de Chrysler met daarin [verdachte] , [slachtoffer] , [betrokkene 2] en NN-man weg van de garage. (...)
Omstreeks 16:35 uur vertrok de Chrysler met [verdachte] , [betrokkene 2] , de NN-man en [slachtoffer] uit de garage in de richting van Almere. [slachtoffer] wist op het moment dat ze op de snelweg reden niet waar ze naartoe gingen. Uit de telecomgegevens in samenhang met andere bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer] meermalen telefonisch contact heeft gehad met [betrokkene 4] en met hem een afspraak heeft gemaakt bij het station [wijk] in Almere voor het verkrijgen van geld. Rond 18:00 uur had [betrokkene 4] op die plek een ontmoeting met [betrokkene 2] en de NN-man. Zij zeiden dat ze geld kwamen halen. [slachtoffer] zelf is met [verdachte] in de auto gebleven. Toen [betrokkene 4] geen geld gaf zijn de mannen weer weggegaan.
Na de ontmoeting met [betrokkene 4] heeft [verdachte] in de auto, in de buurt van het station Almere- [wijk] , een vuurwapen aan [slachtoffer] laten zien. Dit was een echt wapen. [verdachte] , [betrokkene 2] en de NN-man zijn vervolgens met [slachtoffer] in de Chrysler naar de Strandweg in Almere-Haven gereden. Vanaf 18:21 uur worden nagenoeg alle verbindingen van de telefoon van [verdachte] afgewikkeld via een zendmast die (onder andere) dekking geeft aan het strandje met het daarvoor gelegen eilandje dat is gelegen in het Gooimeer. De Chrysler is, gelet op de verdere gebeurtenissen, kennelijk in de nabijheid van het aan de Strandweg gelegen strandje gestopt. [verdachte] heeft, voordat hij met [slachtoffer] de auto uitstapte, aan [slachtoffer] voor de tweede maal een vuurwapen laten zien. Hij heeft dit wapen op [slachtoffer] gewezen. Daarbij heeft [verdachte] tegen [slachtoffer] gezegd dat hij, [slachtoffer] , geen geintjes moest maken. [verdachte] is vervolgens met [slachtoffer] de auto uit gegaan. [slachtoffer] droeg op dat moment geen jas (die was immers eerder die dag afgenomen), terwijl het - naar moet worden aangenomen gelet op de tijd van het jaar - koud zal zijn geweest. [voetnoot: Het was blijkens de gegevens van het KNMI (...) die dag, gemeten in Lelystad, gemiddeld 7,8 graden Celcius, met een maximum temperatuur van 9,3 en een minimum temperatuur van 5,2 graden Celcius.] [betrokkene 2] en de NN-man zaten in de auto. Op een gegeven moment is [slachtoffer] weggerend. [verdachte] is met een van de twee andere mannen, dus met [betrokkene 2] dan wel de NN-man, achter [slachtoffer] aangerend, maar ze konden hem niet vinden. De andere man, dus de NN-man dan wel [betrokkene 2] , kwam met de auto het strand op om te schijnen met de koplampen. Toen kwam de auto vast te staan. [verdachte] wilde dat [slachtoffer] terug zou komen omdat hij zijn geld wilde hebben en niet wilde dat [slachtoffer] zou “onderduiken”.
Uit het voorgaande blijkt dat [slachtoffer] tot het moment waarop hij bij het strandje wegrende, wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd is gehouden.
Dood van [slachtoffer]
De laatste keer dat (vermoedelijk) [slachtoffer] gebruik heeft gemaakt van zijn telefoon, is als met zijn telefoon om 18:21 uur wordt uitgebeld naar [betrokkene 5] . Als [slachtoffer] om 19:08 uur wordt gebeld, neemt hij niet meer op.
Op 6 december 2016 heeft [betrokkene 5] melding gedaan dat [slachtoffer] mogelijk gegijzeld dan wel vermist is. Op 7 december 2016 heeft [betrokkene 5] verklaard dat hij sinds dat [slachtoffer] hem belde om te helpen, niets meer van hem heeft gehoord. Dit duurde langer dan hij van [slachtoffer] gewend was.
Op 8 december 2016 vindt er een Telegram gesprek plaats tussen ‘ [verdachte] ’, zijnde [verdachte] , en ene ‘ [betrokkene 6] ’. Dit gesprek gaat over [slachtoffer] en gaat als volgt:
(...)
[betrokkene 6] : Jullie waren er toch ook
[verdachte] : Ja man wij hebben hem meegenomen
[verdachte] : hij moest mij ook lappen (hof: betalen)
(...)
[verdachte] : nu is hij kil spoorloos
[betrokkene 6] : heeft hij betaald
[verdachte] : nee man, niemand wou helpen
[betrokkene 6] : jullie hebben hem wel gesloopt (hof: mishandeld)
[verdachte] : ja
[betrokkene 6] : maar goed of gewoon een paar klappen
[verdachte] : maar hij is in het water gesprongen
[plaatje vuurwapen]
[verdachte] : op hem.
Op 22 december 2016 wordt het stoffelijk overschot van [slachtoffer] aangetroffen in het water van het Gooimeer, nabij een eilandje, welk eilandje tegenover het strandje aan de Strandweg te Almere Haven is gelegen waar de Chrysler is vast komen te zitten. De watertemperatuur was op dat moment 6 graden Celsius. Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] het eilandje niet heeft betreden. De bevindingen in het NFI-rapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood (sectierapport) luiden als volgt:
“Gelet op de buitentemperaturen van de afgelopen tijd kunnen de postmortale veranderingen passen bij een maximale postmortale periode van circa 20 dagen (waarna het slachtoffer niet meer levend was gezien) lang verblijf in het water. Er werden slechts beperkte letsels (onderhuidse bloeduitstortingen in de linker wenkbrauw, de benen en de rugzijde van de romp) aangetroffen. De letsels waren kort voor het overlijden opgetreden ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld zoals bijvoorbeeld (zich) stoten, vallen of geslagen worden. Zij hebben geen bijdrage geleverd aan het overlijden. Het vocht in de borstholten is mogelijk postmortaal ontstaan. Het kan echter niet worden uitgesloten dat (een deel van) deze vochtophoping en de vochtophoping in de maag in het kader van verdrinking zijn opgetreden. Ook het microscopisch beeld van acuut emfyseem kan optreden in het kader van verdrinking door ‘happen naar lucht’. Er werd geen toxicologische bijdrage aan de toedracht en/of het overlijden gevonden. Er waren, voor zover beoordeelbaar in verband met de postmortale veranderingen, geen aanwijzingen voor ziekelijke orgaanafwijkingen die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis geweest zouden kunnen zijn. De conclusie is dat bij de sectie geen anatomische of toxicologische oorzaak werd gevonden. Gelet op de situatie bij vinding dient verdrinking als mogelijke doodsoorzaak te worden overwogen.”
Het hof stelt op grond van het voorgaande, in samenhang bezien, vast dat [slachtoffer] bij het strandje in Almere-Haven is gevlucht voor [verdachte] , [betrokkene 2] en de NN-man en daarbij het water is ingegaan. Hierbij beschouwt het hof de mededeling van [verdachte] in het Telegrambericht van 8 december 2016, inhoudende: “hij is het water in gesprongen”, als een waarneming van een ooggetuige. Het lichaam van [slachtoffer] was op dat moment immers nog niet gevonden. Nu alleen [verdachte] , [betrokkene 2] en NN-man met [slachtoffer] op het strand aanwezig waren, is het in het water springen van [slachtoffer] door een of meer van hen waargenomen. De verklaring van [verdachte] dat hij deze informatie “op straat” had gehoord is niet aannemelijk geworden. Het past overigens ook niet in de context van de overige mededelingen die [verdachte] , met betrekking tot zijn eigen gedragingen (meenemen, mishandeling, tonen vuurwapen), op dat moment aan [betrokkene 6] deed. Het dossier biedt verder geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat [slachtoffer] om enige andere reden het water in is gegaan dan om te vluchten.
Bij [slachtoffer] is geen anatomische of toxicologische doodsoorzaak gevonden. De postmortale veranderingen kunnen passen bij een maximale postmortale periode van 20 dagen. De patholoog concludeert dat gelet op de situatie bij vinding, verdrinking als mogelijke doodsoorzaak dient te worden overwogen. Deze conclusie ligt in het verlengde van wat in de forensische literatuur wordt beschreven met betrekking tot verdrinking als doodsoorzaak, te weten dat verdrinking als doodsoorzaak niet kan worden vastgesteld bij sectie. Wel kan bij sectie worden uitgesloten dat sprake is van andere (ziekelijke) aandoeningen of een toxicologische bijdrage en kunnen aanwijzingen worden gevonden voor verdrinking.
Gelet op al het voorgaande, in samenhang bezien, en nu een mogelijk alternatieve doodsoorzaak niet aannemelijk is geworden, gaat het hof ervan uit dat [slachtoffer] na zijn vlucht in het ijskoude water daar niet meer levend uit is gekomen als gevolg van verdrinking.
Causaal verband tussen de vrijheidsberoving en het overlijden van [slachtoffer]
Tenslotte moet de vraag worden beantwoord of in strafrechtelijke zin causaal verband bestaat tussen de wederrechtelijke vrijheidsberoving door [verdachte] , [betrokkene 2] en de NN-man en de dood van [slachtoffer] . Daarbij dient te worden bezien of de dood van [slachtoffer] redelijkerwijs aan de gedragingen van [verdachte] , [betrokkene 2] en de NN-man, die zij in het kader van deze vrijheidsberoving hebben verricht, kan worden toegerekend. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362, in dat verband, voor zover relevant, overwogen:
"Doorgaans is bij de beantwoording van de vraag of in strafrechtelijke zin causaal verband bestaat niet aan twijfel onderhevig dat in de keten van gebeurtenissen de gedraging van de verdachte een noodzakelijke factor is geweest voor het ingetreden gevolg - en staat dat gevolg dus in conditio sine qua non-verband tot de gedraging, welk verband in beginsel als ondergrens van het causaal verband fungeert -, maar gaat het daarbij vooral erom of het ingetreden gevolg redelijkerwijs aan (de gedraging van) de verdachte kan worden toegerekend.”
Zoals het hof hiervoor al heeft vastgesteld, is [slachtoffer] op zijn vlucht voor [verdachte] , [betrokkene 2] en de NN-man het water ingegaan, waarna hij is verdronken. De verdachten hebben door hun handelen, zijnde de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] , een reeks van gebeurtenissen in gang gezet die uiteindelijk heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] . Het hof overweegt met betrekking tot dit handelen in het bijzonder nog het volgende.
[verdachte] , [betrokkene 2] en de NN-man zijn met zijn drieën in de Chrysler van [betrokkene 2] naar de garage gegaan, waar [slachtoffer] in de kantine reeds van zijn vrijheid beroofd werd gehouden. Zij waren getalsmatig in de meerderheid. [verdachte] was woedend en heeft [slachtoffer] geslagen. Hij wilde geld van [slachtoffer] , maar [slachtoffer] had geen geld. [slachtoffer] werd hardhandig in de auto van [betrokkene 2] gezet en vervolgens reden [verdachte] , [betrokkene 2] en de NN-man met [slachtoffer] weg. Op het moment dat ze op de snelweg reden wist [slachtoffer] niet waar ze naartoe gingen en dat wilde ook niemand in de auto hem vertellen. [slachtoffer] kon, toen [betrokkene 5] hem aan de lijn had, niet te veel zeggen en de telefoon werd later ook van hem afgepakt. [verdachte] , [betrokkene 2] en de NN-man reden met [slachtoffer] naar het station Almere [wijk] teneinde geld op te halen bij [betrokkene 4] . [slachtoffer] is met [verdachte] in de auto achtergebleven, terwijl [betrokkene 2] en de NN-man een ontmoeting hadden met de hun onbekende [betrokkene 4] , die echter geen geld gaf. Het hof leidt hieruit af dat [slachtoffer] in de auto werd gehouden om te verhinderen dat hij aan de macht van zijn belagers zou ontkomen, daartoe al dan niet geholpen door [betrokkene 4] . Na de ontmoeting met [betrokkene 4] heeft [verdachte] aan [slachtoffer] een vuurwapen getoond. Vervolgens hebben [verdachte] , [betrokkene 2] en de NN-man [slachtoffer] in de auto meegenomen naar de Strandweg in Almere, waaraan een strandje is gelegen. Naar moet worden aangenomen in die tijd van het jaar en op dat tijdstip, een stille plek. Het was donker, gelet op het tijdstip van arriveren (rond 18:21 uur op 1 december). Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van [verdachte] dat [slachtoffer] na de ontmoeting met [betrokkene 4] met een paar jongens had gebeld en dat ze toen naar Almere Haven moesten rijden, omdat [slachtoffer] daar met iemand zou hebben afgesproken. Uit de telecomgegevens van [slachtoffer] blijkt immers dat na de ontmoeting met [betrokkene 4] hij enkel naar [betrokkene 4] en [betrokkene 5] heeft uitgebeld en alleen [betrokkene 5] te spreken kreeg (ZD1, p. 598). Voorts was, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, [slachtoffer] niet degene die bepaalde waar men naartoe ging. [verdachte] wilde nog steeds geld van [slachtoffer] , welk geld [slachtoffer] nog steeds niet had en waar hij ook niet aan kon komen. Immers, "niemand wou helpen”, aldus [verdachte] in het hiervoor genoemde Telegram gesprek. Kennelijk is [slachtoffer] ook mishandeld (afgezien van de klap die hij al in de garage van [verdachte] had gekregen) nadat hij was meegenomen door [verdachte] , [betrokkene 2] en de NN-man. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [verdachte] “ja” antwoordt op de vraag van ‘ [betrokkene 6] ’: “jullie hebben hem wel gesloopt”.
Voorts zijn bij [slachtoffer] letsels vastgesteld, die kort voor zijn overlijden zijn ontstaan. [verdachte] heeft [slachtoffer] bij het strand nogmaals een vuurwapen getoond, daarmee op hem gewezen en heeft gezegd dat [slachtoffer] geen geintjes moest uithalen. Toen [verdachte] , [betrokkene 2] en de NN-man met [slachtoffer] bij het strand arriveerden, werd deze inmiddels al bijna twee uur door hen van zijn vrijheid beroofd gehouden. Zij waren geenszins van plan om [slachtoffer] vrij te laten, getuige ook het feit dat zij hem met z’n drieën zijn gaan zoeken toen hij was weggerend. Daar komt bij dat [verdachte] heeft verklaard: “ik wilde mijn geld hebben. Ik wilde dat hij terug zou komen. Ik wilde dat hij naast mij zou staan. Als hij hem peert, duikt hij altijd onder.”
Een wederrechtelijke vrijheidsberoving kan naar de aard van het delict als gevolg hebben dat het slachtoffer een vluchtpoging onderneemt. Daarbij kan het slachtoffer, onder meer afhankelijk van zijn vrees voor degenen die hem vasthouden, de mate van dreiging die van de overige omstandigheden van de wederrechtelijke vrijheidsberoving uitgaat, zijn inschatting van wat er nog komen gaat en de mogelijke paniek waarin hij verkeert, al dan niet bewust risico’s nemen op zijn vlucht.
[slachtoffer] verkeerde, als gevolg van het handelen van [verdachte] , [betrokkene 2] en de NN-man zoals hiervoor omschreven, in een uitermate bedreigende en op dat moment voor hem ook uitzichtloze situatie.
Het is tegen deze achtergrond dat hij, kennelijk geen andere uitweg ziende, een risicovolle vluchtpoging heeft ondernomen door het water in te gaan, hetgeen hem fataal is geworden.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, de dood van [slachtoffer] in redelijkheid aan [verdachte] , [betrokkene 2] en de NN-man kan worden toegerekend. Het tenlastegelegde feit kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen.”
2.3
De vraag of causaal verband bestaat tussen de in de bewezenverklaring omschreven gedragingen van de verdachte en zijn mededaders en de dood van [slachtoffer] , moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf of dat overlijden redelijkerwijs als gevolg van die gedragingen (mede) aan de verdachte kan worden toegerekend (vgl. HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362).
2.4.1
Het hof heeft onder meer het volgende vastgesteld. De verdachte en zijn mededaders hebben [slachtoffer] op 1 december 2016 van zijn vrijheid beroofd gehouden, nadat [slachtoffer] die dag al enige tijd door een ander van zijn vrijheid beroofd was gehouden en was mishandeld. De verdachte was woedend en wilde geld hebben van [slachtoffer] , maar [slachtoffer] kon niet aan geld komen. Op enig moment is [slachtoffer] hardhandig in een auto gezet en zijn de verdachte en zijn mededaders met [slachtoffer] weggereden. Niemand in de auto wilde aan [slachtoffer] vertellen waar ze naartoe gingen. Nadat [slachtoffer] was meegenomen werd hij verschillende keren mishandeld door de verdachte en zijn mededaders. Ook werd een vuurwapen aan hem getoond. Nadat [slachtoffer] al bijna twee uur door de verdachte en zijn mededaders van zijn vrijheid beroofd was gehouden, arriveerden zij in het donker bij een stille plek, te weten een strandje in Almere, waar nogmaals een vuurwapen aan [slachtoffer] werd getoond. De verdachte wees vervolgens met het vuurwapen op [slachtoffer] en zei tegen hem dat hij “geen geintjes moest uithalen”. [slachtoffer] is toen het ijskoude water in gevlucht, waarna de verdachte met zijn mededaders [slachtoffer] is gaan zoeken omdat de verdachte wilde dat [slachtoffer] terug zou komen en weer naast hem zou staan. De verdachte en zijn mededaders hebben [slachtoffer] niet gevonden. [slachtoffer] is, nadat hij het water was in gevlucht, verdronken.
2.4.2
Het hof heeft geoordeeld dat het overlijden van [slachtoffer] redelijkerwijs als gevolg van de wederrechtelijke vrijheidsberoving (mede) aan de verdachte kan worden toegerekend. Het hof heeft aan dat oordeel onder meer ten grondslag gelegd dat [slachtoffer] als gevolg van de gedragingen van de verdachte en zijn mededaders in een “uitermate bedreigende en op dat moment voor hem ook uitzichtloze situatie” verkeerde en [slachtoffer] tegen die achtergrond kennelijk geen andere uitweg zag dan het ondernemen van een risicovolle vluchtpoging door het water in te gaan, wat hem fataal is geworden. Dat mede op die omstandigheden gebaseerde oordeel van het hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.5
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 april 2023.