In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen NHOW Rotterdam B.V. en De Rotterdam Propco Lux S.À R.L. over huurkortingen in verband met de coronamaatregelen. NHOW, de eiseres, heeft sinds 10 maart 2016 een huurovereenkomst voor een hotelgebouw in Rotterdam en heeft daarnaast een huurovereenkomst voor een espresso- en eventbar. Vanwege de coronamaatregelen hebben beide partijen in 2020 en 2021 huurkortingsregelingen getroffen. NHOW verzocht echter ook om een huurkorting voor januari en februari 2022, wat door DRP werd afgewezen. DRP stelde dat NHOW in 2021 al meer huurkorting had ontvangen dan volgens de vastenlastenmethode was toegestaan.
De kantonrechter oordeelde dat NHOW recht had op huurkorting voor januari en februari 2022, ondanks de eerdere afspraken. De rechter stelde vast dat de coronamaatregelen een onvoorziene omstandigheid waren die de huurprijs aanpaste op basis van artikel 6:258 BW. De kantonrechter wees de gevorderde huurkorting toe, omdat de eerdere afspraken niet van toepassing waren op de maanden januari en februari 2022. De rechter benadrukte dat de redelijkheid en billijkheid in deze situatie een huurkorting rechtvaardigden, ongeacht de hogere omzet die NHOW in 2022 had behaald.
Daarnaast werd DRP veroordeeld tot betaling van de proceskosten en werd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kantonrechter wees de andere eisen van NHOW af, waaronder de wettelijke rente en de kosten voor de accountantsverklaring, omdat deze niet als redelijk werden beschouwd. Het vonnis benadrukt de noodzaak om huurprijzen aan te passen in onvoorziene omstandigheden zoals de coronacrisis, waarbij de belangen van zowel huurder als verhuurder in overweging moeten worden genomen.