ECLI:NL:RBROT:2023:11220

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
C/10/649806 / HA ZA 22-1028
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen wegens gebrek aan overeenkomst en schadevergoeding bij afgebroken onderhandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2023 een mondeling vonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen [naam eiser] en Lometi B.V. [naam eiser] vorderde primair een bedrag van € 29.330,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten, op basis van de stelling dat er een aannemingsovereenkomst tot stand was gekomen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen overeenkomst was gesloten, omdat partijen nog in onderhandeling waren en er te veel openstaande punten waren. De rechtbank concludeerde dat de primaire vordering niet toewijsbaar was.

Subsidiair vorderde [naam eiser] € 27.350,00, stellende dat de onderhandelingen zo ver gevorderd waren dat hij gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de totstandkoming van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat Lometi in beginsel vrij was om de onderhandelingen af te breken en dat er geen sprake was van onaanvaardbaarheid van het afbreken van de onderhandelingen. De rechtbank wees ook deze subsidiaire vordering af.

De rechtbank veroordeelde [naam eiser] in de proceskosten van Lometi, vastgesteld op € 4.369,00, en verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. De wettelijke rente over de proceskosten werd toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/649806 / HA ZA 22-1028
Proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 31 mei 2023, met daarin vastgelegd het mondeling vonnis ex artikel 29a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering,
in de zaak van
[naam eiser] (h.o.d.n. [handelsnaam]),
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. S.M. Depmann te 's-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LOMETI B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.S. Namjesky te Breda.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en Lometi genoemd worden.
De zitting is gehouden in het gebouw van deze rechtbank ingevolge de oproepingsbrief van deze rechtbank van 15 februari 2023.
Tegenwoordig zijn mr. Th. Veling, rechter, en mr. R.H.W. Theuns-van Waasdijk, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • [naam eiser], voornoemd,
  • mr. Depmann, voornoemd,
  • [naam], een werknemer van Lometi,
  • mr. Namjesky, voornoemd.
De rechter stelt vast dat partijen zijn verschenen en gaat over tot de mondelinge behandeling.
De rechter controleert met partijen de inhoud van het procesdossier, het betreft de dagvaarding, met 18 producties en de conclusie van antwoord, met 3 producties.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank ter zitting mondeling uitspraak gedaan.
De mondelinge uitspraak:

1.De beoordeling

1.1.
[naam eiser] vordert primair € 29.330,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke kosten. Aan deze vordering legt [naam eiser] ten grondslag dat tussen partijen een aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen en dat Lometi door het opzeggen van deze overeenkomst op grond van artikel 7:764 lid 2 BW gehouden is tot betaling aan [naam eiser] van de voor het gehele werk geldende prijs minus de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien.
1.2.
Over de primaire vordering van [naam eiser] overweegt de rechtbank het volgende.
1.3.
Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 BW). Of sprake is van een aanbod en van een aanvaarding daarvan hangt af van wat partijen over en weer hebben verklaard en van de betekenis die zij redelijkerwijs aan die verklaringen hebben kunnen geven (artikel 3:33 en 3:35 BW).
1.4.
Een overeenkomst van aanneming is aan de orde als de aannemer zich jegens de opdrachtgever heeft verbonden om een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren tegen een daarvoor door de opdrachtgever te betalen prijs (artikel 7:750 BW). Die prijs hoeft niet te zijn bepaald om van een overeenkomst van aanneming te kunnen spreken (artikel 7:751 BW).
1.5.
Partijen zijn op initiatief van Lometi met elkaar in overleg getreden over het verrichten van, kort gezegd, stucwerk in het pand aan [adres]. Naar aanleiding van een bezichtiging van het pand door [naam eiser] heeft deze een voorstel gedaan voor prijzen per vierkante meter. Over die prijzen hebben partijen met elkaar via de mail overleg gevoerd, welk overleg ertoe heeft geleid dat zij het over drie van de vier categorieën eens zijn geworden. Het overleg heeft voor wat betreft de vierde categorie (spuit spackwerk) niet tot overeenstemming geleid. Dit overleg over de prijzen had kennelijk betrekking op werkzaamheden aan de binnenzijde van het pand. Terwijl dit overleg nog gaande was, heeft [naam eiser] nog tenminste één keer het pand bezocht. In dit kader is het eventueel stuken van de voorgevel aan de orde gekomen, in verband waarmee [naam eiser] heeft gezegd dat glasvezelweefsel moest worden aangebracht. Ook is toen de vraag aan de orde gekomen voor wiens rekening het naar boven sjouwen van het materieel zou komen. Een meningsverschil over dit laatste heeft uiteindelijk geleid tot het bericht van Lometi dat zij met een andere aannemer zou gaan samenwerken. In het overleg tussen partijen is wel gesproken over het aanvangsmoment van het werk, maar een concrete datum is niet genoemd.
1.6.
Dit alles in onderlinge samenhang bezien brengt de rechtbank tot het oordeel dat geen overeenkomst tot stand is gekomen. Partijen waren nog met elkaar in overleg, maar op het moment van de beëindiging van dit overleg lag er nog te veel open om te kunnen concluderen dat partijen al een overeenkomst hadden. In de eerste plaats is van belang dat partijen het kennelijk nog niet eens waren over de omvang van het werk. De oorspronkelijke prijsopgave van [naam eiser] en de daaropvolgende mailwisseling over de prijzen had kennelijk betrekking op het werk aan de binnenzijde van het pand. Later is ook gesproken over het stuken van de voorgevel. [naam eiser] meent dat op dit punt sprake is van twee afzonderlijke (potentiële) opdrachten, maar dit ligt niet direct voor de hand en [naam eiser] heeft geen concrete feiten gesteld die kunnen leiden tot de conclusie dat hij heeft mogen menen dat Lometi twee overeenkomsten heeft willen sluiten. In de tweede plaats is van belang dat het overleg over de prijzen (voor het binnenwerk) nog niet tot volledige overeenstemming heeft geleid: de prijs voor spuit spackwerk lag nog open. Bovendien kwam [naam eiser] in de loop van het overleg met het volgens hem vereiste glasvezelweefsel. Dat deel van het werk had hij niet meegenomen in zijn oorspronkelijke prijsopgave, hoewel ook die opgave al was gebaseerd op een bezichtiging van het pand. Ook dit duidt erop dat partijen het nog niet eens waren over de (reikwijdte van de) opdracht. Dat [naam eiser] het punt van het glasvezelweefsel bestempelt als “meerwerk” doet hier niet aan af. Ten slotte is van belang dat partijen het kennelijk (nog bij lange na) niet eens waren over de vraag voor wiens rekening het naar boven sjouwen van het materieel zou komen. In een doorsnee situatie zal discussie over een dergelijk aspect wellicht niet in de weg staan aan het aannemen van wilsovereenstemming. Hier ligt dat anders. Vast staat dat het gaat om een pand van vijf lagen. Het ligt dus in de rede dat met het naar de bovenste etages transporteren van het materieel een niet geringe kostenpost zal zijn gemoeid. Daarmee is het belang van dit – nog niet geregelde – aspect bepaald niet verwaarloosbaar.
1.7.
Al met al is dus van een overeenkomst geen sprake. De primaire vordering is gebaseerd op opzegging van die overeenkomst. Deze is dus niet toewijsbaar.
1.8.
Subsidiair vordert [naam eiser] € 27.350,00, vermeerderd met wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten. [naam eiser] legt hieraan ten grondslag dat de onderhandelingen tussen partijen dusdanig vergevorderd waren dat [naam eiser] er op het moment van het afbreken van de onderhandelingen gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de aannemingsovereenkomst tot stand zou komen. Volgens [naam eiser] is het afbreken van de onderhandelingen door Lometi dan ook onaanvaardbaar waardoor zij gehouden is om [naam eiser] een schadevergoeding te betalen bestaande uit het positief contractsbelang.
1.9.
Over de subsidiaire vordering van [naam eiser] overweegt de rechtbank het volgende.
1.10.
De maatstaf voor de beoordeling van de vraag naar schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen ontleent de rechtbank aan HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337 (CBB/JPO).
De rechtbank is van oordeel dat de subsidiaire vordering niet toewijsbaar is. Het stond Lometi in beginsel vrij de onderhandelingen af te breken. Dat is slechts anders indien dat afbreken op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Dit is een strenge toets, die met de onder 1.5 geschetste omstandigheden niet wordt gehaald. Partijen waren met elkaar in overleg, in dat overleg stonden nog diverse punten open en gegeven het gewicht van die openstaande punten kan niet gezegd worden dat [naam eiser] gerechtvaardigd heeft vertrouwd dat uiteindelijk een definitieve overeenkomst tot stand zou komen.
1.11.
[naam eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Lometi. De veroordeling in de proceskosten wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat de vordering daartoe is gegrond op de wet en deze niet is bestreden. De proceskosten aan de zijde van Lometi worden vastgesteld op:
  • griffierecht € 2.837,00
  • salaris advocaat € 1.532,00 (2 punten x tarief € 766,00)
Totaal € 4.369,00
1.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de vijftiende dag na datum van dit vonnis.
1.13.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.

2.De beslissing

De rechtbank
2.1.
wijst de vorderingen af,
2.2.
veroordeelt [naam eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Lometi tot op heden begroot op € 4.369,00, te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
2.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de daarbij uitgesproken proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.
De mondelinge behandeling wordt gesloten.
Waarvan proces-verbaal,
3360/1980