ECLI:NL:RBROT:2023:1099

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
10036743
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbare tekortkoming van een advocaat in de nakoming van de opdrachtovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] en [gedaagde01], waarbij [eiser01] stelt dat [gedaagde01] toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de opdrachtovereenkomst. De zaak betreft een juridische bijstand die [gedaagde01] heeft verleend aan [eiser01] in een geschil met de VvE over stankoverlast in zijn woning. De eiser heeft zijn belangen in deze zaak laten behartigen door [gedaagde01], waarbij mr. K. Kuster de opdracht heeft uitgevoerd tot zijn uitdiensttreding in maart 2019. De kern van het geschil draait om de vraag of [gedaagde01] tekort is geschoten in zijn zorgplicht door het te laat indienen van een verzoekschrift en het niet tijdig informeren van [eiser01] over het verweerschrift van de VvE. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde01] inderdaad tekort is geschoten, omdat het verzoekschrift pas op 28 januari 2019 werd ingediend, terwijl [eiser01] al op 23 januari 2019 akkoord had gegeven. Dit leidde tot een proceskostenveroordeling van € 300,- die [eiser01] moest betalen aan de VvE. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser01] tot schadevergoeding toegewezen, maar alleen voor de proceskosten, omdat de overige schadeposten onvoldoende onderbouwd waren. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10036743 CV EXPL 22-23890
datum uitspraak: 17 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. T.J. Roest Crollius,
tegen
[gedaagde01], die handelt onder de namen [handelsnaam01] en [handelsnaam02] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. T.A. Vermeulen.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 29 juli 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 20 januari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken.

2..De feiten

2.1.
[eiser01] heeft zich in 2018 gewend tot [gedaagde01] om zijn belangen te behartigen in zijn geschil met de VvE naar aanleiding van een stankoverlastprobleem in zijn woning. Tot haar uitdiensttreding bij [gedaagde01] in maart 2019 heeft mr. K. Kuster (hierna: Kuster) deze opdracht uitgevoerd. Daarna heeft [gedaagde01] de opdracht uitgevoerd.
2.2.
Op woensdag 23 januari 2019 heeft Kuster een conceptverzoekschrift per e-mail aan [eiser01] gestuurd. [eiser01] heeft diezelfde dag geantwoord dat hij akkoord was met het concept. Kuster heeft het verzoekschrift op maandag 28 januari 2019 ingediend.
2.3.
Op 20 mei 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in de zaak tussen [eiser01] en de VvE. [eiser01] werd tijdens de zitting bijgestaan door [gedaagde01] . [eiser01] en de VvE hebben ter zitting een regeling getroffen, die is vastgelegd in een door [eiser01] en de VvE ondertekend proces-verbaal. Dat proces-verbaal luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Verzoeker
( [eiser01] , opm. ktr)zal het verlaagde plafond in de keuken van zijn appartement demonteren. Nadat die werkzaamheden zijn uitgevoerd zal binnen één week een lid van de technische commissie van de VvE, de heer [naam01] of een van de andere leden, een inspectie uitvoeren in de woning van verzoeker. Verzoeker zal het lid van de technische commissie toegang verschaffen tot zijn woning zodat zij samen kunnen beoordelen of het mogelijk is om de afvoer van de shuntkanalen in de woning van verzoeker dicht te maken. De eventuele kosten die daaraan verbonden zijn zal verzoeker zelf dragen.
2. Verzoeker zal maatregelen (laten) treffen opdat de afzuigkap in zijn keuken wordt voorzien van een afvoer naar buiten door de gevel. Ook de daaraan verbonden kosten
komen voor eigen rekening van verzoeker.
3. De VvE zal bewerkstelligen dat dezelfde voorzieningen ten aanzien van het dichtmaken
van de ventilatiekanalen en het aanbrengen van een afvoer van de afzuigkap naar buiten
middels het raam getroffen worden in het appartement op de [adres01] te
[plaats01] . De oorspronkelijke bewoner van dat appartement is onlangs overleden en
het appartement is verkocht. De kosten van die voorzieningen zullen gedragen worden
door de nieuwe eigenaar van het appartement op nummer [nummer01] .
4. Verzoeker betaalt ter zake van proceskosten aan de VvE een bedrag van € 300,00.
Betaling zal plaatsvinden binnen twee weken na heden door overmaking op de bij
verzoeker bekende bankrekening van de VvE. Voor het overige draagt iedere partij
verder de eigen kosten.
5. Verzoeker trekt het verzoek in.”
2.4.
Per brief van 10 februari 2020 heeft de griffier van de rechtbank Rotterdam, voor zover van belang, het volgende geschreven aan [eiser01] :
“De kantonrechter heeft derhalve geen uitspraak hoeven te doen over de vraag of het verzoek al dan niet tijdig is ingediend door uw advocaat. Wel is het zo dat de kantonrechter ter zitting gesteld heeft dat het verzoek niet tijdig is ingediend en om die reden heeft de kantonrechter onder meer te kennen gegeven dat het redelijk is dat u de proceskosten aan de zijde van de VvE voor uw rekening neemt tot een bedrag van € 300,-.
Overigens heeft de Hoge Raad op 21 juni 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van verzoeken tot vernietiging van besluiten van de VvE. Die uitspraak is op de site www.rechtspraak.nl terug te lezen, waar de uitspraak gepubliceerd is met kenmerk ECLI:NL:HR:2019:1022. De Hoge Raad heeft daarin de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 juli 2016, naar welke uitspraak de VvE verwezen heeft in het verweerschrift, vernietigd. (…) Op basis van die uitspraak, die echter zoals gezegd gewezen is nadat uw zaak op zitting behandeld was, zou het verzoek door uw advocaat vermoedelijk wel op tijd zijn ingediend. ”

3..Het geschil

3.1.
[eiser01] eist samengevat:
  • voor recht te verklaren dat [gedaagde01] , in de persoon van mr. Kuster dan wel [gedaagde01] , toerekenbaar tekort is geschoten bij de uitvoering van de door [eiser01] verstrekte opdracht aan [gedaagde01] ;
  • [gedaagde01] te veroordelen om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 2.027,06 met rente;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser01] baseert zijn eis op het volgende. Kuster en [gedaagde01] hebben niet opgetreden zoals door een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot zou zijn gedaan in de gegeven omstandigheden. Ten eerste heeft [gedaagde01] (in de persoon van Kuster) het verzoekschrift te laat ingediend, waardoor een ontvankelijkheidskwestie ontstond. Het tweede verwijt dat [eiser01] [gedaagde01] maakt is dat hij voorafgaand aan de mondelinge behandeling niet is geïnformeerd over het verweerschrift van de VvE. Het derde verwijt komt erop neer dat [eiser01] de schikking (zie 2.3) onder druk heeft aanvaard en dat [gedaagde01] hem niet voldoende heeft geïnformeerd over de inhoud en de gevolgen van de schikking. Daarmee hebben Kuster en [gedaagde01] de op hen rustende zorgplicht ten opzichte van [eiser01] geschonden, hetgeen een toerekenbare tekortkoming in de uitvoering van de opdracht oplevert. [eiser01] heeft daardoor schade geleden. In totaal bedraagt die schade € 2.027,06. Dat bedrag bestaat uit:
€ 300,- aan proceskosten van de VvE;
€ 143,- aan eigen bijdrage;
€ 81,- aan griffierecht;
€ 288,06 aan materiaalkosten;
€ 656,- aan uitvoerende kosten;
€ 379,- voor juridisch advies van DAS Rechtsbijstand;
€ 180,- aan administratie- c.q. reiskosten.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert samengevat aan dat hij niet tekortgeschoten is in de nakoming van de opdrachtovereenkomst. [gedaagde01] betwist ook de verschuldigdheid en de hoogte van de gevorderde schadevergoeding.
3.4.
Op de overige stellingen van partijen gaat de kantonrechter hierna, voor zover van belang, nader in.

4..De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat tussen partijen een opdrachtovereenkomst (artikel 7:400 BW) tot stand is gekomen uit hoofde waarvan [gedaagde01] juridische bijstand heeft verleend aan [eiser01] . Artikel 7:401 BW bepaalt dat een opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht dient te nemen. Dat betekent dat de opdrachtnemer dient te handelen zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou gaan (Hoge Raad 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406). Bepalend is of het handelen van [gedaagde01] ‘ex tunc’ (dat wil zeggen, bezien naar de omstandigheden destijds) gerechtvaardigd was. Verder is van belang dat [gedaagde01] op grond van artikel 6:76 BW voor de gedragingen van Kuster op gelijke wijze aansprakelijk is als voor zijn eigen gedragingen.
Is [gedaagde01] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de opdrachtovereenkomst?
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde01] tekortgeschoten is in de uitvoering van de opdrachtovereenkomst. Daartoe is het volgende van belang.
4.3.
[gedaagde01] voert tegen het verwijt dat het verzoekschrift te laat is ingediend aan dat de stelling van de VvE over de niet-ontvankelijkheid achteraf onjuist is gebleken (zoals volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 21 juni 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1022)). Dit verweer slaagt niet. Kuster heeft - gelet op de stand van zaken in de jurisprudentie van destijds - onnodig een risico genomen door het verzoekschrift pas op 28 januari 2019 in te dienen, terwijl [eiser01] al op 23 januari 2019 zijn akkoord had gegeven. Desgevraagd heeft [gedaagde01] ter zitting van 20 januari 2023 niet kunnen verklaren waarom het verzoekschrift niet eerder is ingediend. In zijn algemeenheid geldt dat het te laat indienen van een processtuk als een beroepsfout kan worden aangemerkt. Dat achteraf is gebleken dat het verzoekschrift toch tijdig was ingediend, doet er niet aan af dat ten tijde van de mondelinge behandeling van 20 mei 2019 (aldus voor voornoemde uitspraak van de Hoge Raad en met de wetenschap van dat moment) er van uit kon worden gegaan dat het verzoekschrift te laat was ingediend. De kantonrechter heeft ter zitting ook aan de orde gesteld dat het verzoekschrift te laat was ingediend. [gedaagde01] heeft onvoldoende concreet betwist dat hij daartegen toen geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd.
4.4.
In reactie op het tweede verwijt heeft [gedaagde01] slechts in algemene bewoordingen gesteld dat de gebruikelijke gang van zaken is dat een afschrift van een verweerschrift aan een cliënt wordt gestuurd en dat daarna telefonisch overleg plaatsvindt. Dat er volgens [gedaagde01] geen enkele reden is om aan te nemen dat het verweerschrift niet is besproken met [eiser01] , is naar het oordeel van de kantonrechter een onvoldoende gemotiveerde betwisting. [gedaagde01] heeft geen stukken (zoals een urenadministratie of een kopie van een brief) overgelegd waaruit het tegendeel blijkt, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat dan ook vast dat [gedaagde01] het verweerschrift van de VvE niet voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 20 mei 2019 met [eiser01] heeft besproken. De kantonrechter acht dat een schending van de op [gedaagde01] rustende zorgvuldigheidsplicht.
4.5.
[eiser01] stelt verder dat [gedaagde01] geen overleg met hem heeft gevoerd voorafgaand aan het tekenen van de schikking, maar [gedaagde01] betwist dat. Volgens [gedaagde01] is de zitting tot tweemaal toe geschorst en heeft hij gedurende die schorsing overleg gepleegd met [eiser01] . Ook de stelling van [eiser01] dat de schikking onder een vorm van druk tot stand is gekomen, betwist [gedaagde01] . Tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde01] heeft [eiser01] geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de schikking zonder overleg met hem en onder druk tot stand is gekomen. Dat brengt mee dat [eiser01] naar het oordeel van de kantonrechter zijn stellingen op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Voor het opdragen van bewijs is daarom geen reden.
4.6.
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagde01] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van opdrachtovereenkomst met [eiser01] door (1) het verzoekschrift niet eerder dan 28 januari 2019 in te dienen en ter zitting geen verweer te voeren tegen de veronderstelling dat dit te laat was en (2) het verweerschrift van de VvE niet voorafgaand aan de zitting met [eiser01] te bespreken. De gevorderde verklaring voor recht wordt dan ook toegewezen zoals onder de beslissing vermeld.
Heeft [eiser01] schade geleden?
4.7.
Vervolgens is aan de orde of [eiser01] als gevolg van deze tekortkomingen schade heeft geleden (artikel 6:74 BW). Van belang daarbij is in welke vermogenspositie [eiser01] zou hebben verkeerd indien [gedaagde01] het verzoekschrift eerder dan 28 januari 2019 had ingediend en het verweerschrift van de VvE wel op voorhand met [eiser01] had besproken. De kantonrechter is van oordeel dat alleen de proceskostenveroordeling van € 300,- als schade kan worden aangemerkt. Dat licht zij als volgt toe.
4.8.
Uit de brief van de griffier (zie 2.4) volgt dat als gevolg van de ter zitting bestaande (en door [gedaagde01] toen niet weersproken) veronderstelling dat het verzoekschrift te laat was ingediend, in de schikking is opgenomen dat de proceskosten aan de zijde van de VvE tot een bedrag van € 300,- voor rekening komen van [eiser01] . Nu dit een direct gevolg is van het tekortschieten van [gedaagde01] , is hij aansprakelijk voor de daardoor door [eiser01] geleden schade, bestaande uit het bedrag van € 300,-. Dat [eiser01] ter zitting akkoord is gegaan met de afspraak dat hij deze kosten aan de VvE zou betalen doet hier tegen de hiervoor geschetste achtergrond niet aan af; daarin ligt immers niet zonder meer besloten dat hij deze kosten niet op [gedaagde01] kan en mag verhalen.
4.9.
De posten b t/m e betreffen schade die volgens [eiser01] is ontstaan omdat hij (tegen zijn wil) akkoord is gegaan met de schikking. In hetgeen hiervoor in r.o. 4.5 is overwogen ligt besloten dat [eiser01] onvoldoende heeft gesteld voor het oordeel dat zonder de ontvankelijkheidskwestie de schikking niet door hem was geaccepteerd. Daarbij weegt mee dat met de schikking ook een oplossing is bereikt voor het stankprobleem dat [eiser01] ervoer, wat (mede) de inzet was van de procedure. Bovendien was er ondanks de ontvankelijkheidskwestie geen noodzaak om akkoord te gaan met een schikking, aangezien een nieuwe procedure tegen de VvE gestart had kunnen worden. [gedaagde01] heeft onbetwist gesteld dat dit [eiser01] ter zitting ook is voorgehouden. De kantonrechter beschikt voorts niet over voldoende informatie (zoals bijvoorbeeld de processtukken) om de uitkomst van de procedure tussen [eiser01] en de VvE te voorspellen, het tekortschieten van [gedaagde01] weggedacht. De conclusie is dan ook dat het causaal verband tussen deze schadeposten en het tekortschieten van [gedaagde01] onvoldoende is onderbouwd. Datzelfde geldt voor de schadeposten f en g. Onduidelijk is waarom [eiser01] zich als gevolg van het tekortschieten van [gedaagde01] genoodzaakt zag juridisch advies in te winnen bij de DAS, nog daargelaten dat de als productie 10 overgelegde factuur dateert van 10 februari 2018, aldus van ruim voor het tekortschieten van [gedaagde01] . De kantonrechter ziet tot slot geen aanleiding om de op geen enkele manier onderbouwde administratie c.q. reiskosten toe te wijzen.
4.10.
De rente over € 300,- wordt toegewezen, omdat [eiser01] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] dat niet heeft betwist.
Proceskosten
4.11.
Beide partijen zijn over en weer in het (on)gelijk gesteld. De kantonrechter ziet daarom aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde01] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de opdrachtovereenkomst tussen partijen, zoals omschreven in r.o. 4.6;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 300,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 29 juli 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
verklaart onderdeel 5.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
49039