ECLI:NL:RBROT:2023:10824

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
C/10/609304 / HA ZA 20-1176
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsfraude en bewijsvoering in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, staat de zaak van Nationale Nederlanden Schadeverzekeringmaatschappij N.V. centraal, die zich richt tegen drie gedaagden in verband met vermeende verzekeringsfraude. De rechtbank heeft op 18 oktober 2023 een vonnis gewezen, waarin de betrokkenheid van de gedaagden bij frauduleuze claims wordt onderzocht. De procedure volgt op een eerder tussenvonnis van 22 maart 2023, waarin al enkele beslissingen waren genomen over de bewijsvoering en de rol van de gedaagden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er aanwijzingen zijn dat gedaagde 2 betrokken is geweest bij het indienen van valse claims, onder andere door het indienen van frauduleuze facturen waarvan zijn naam in de metadata staat vermeld. Gedaagde 2 heeft betwist dat hij de auteur van deze facturen is, maar de rechtbank hecht meer waarde aan de metadata dan aan de mogelijkheid dat iemand anders zijn naam heeft ingevoerd. De rechtbank heeft gedaagde 2 de gelegenheid gegeven om tegenbewijs te leveren. Daarnaast is Nationale Nederlanden toegelaten tot bewijslevering van haar stelling dat gedaagde 3 als ronselaar heeft opgetreden. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere aktewisseling en het bepalen van een datum voor getuigenverhoor. Het vonnis benadrukt de verplichtingen van partijen om relevante stukken tijdig in te dienen en de waarheidsplicht in het proces.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/609304 / HA ZA 20-1176
Vonnis van 18 oktober 2023
in de zaak van
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L. Schuurs,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Capelle aan den IJssel,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. T.W. Phea,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. T.W. Phea,
3.
[gedaagde 3],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.G. Roethof.
Partijen zullen hierna Nationale Nederlanden, [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (of gezamenlijk [gedaagden] ) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 maart 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:2614) en de daarin genoemde stukken;
  • de akte overlegging producties na tussenvonnis, tevens eiswijziging, van Nationale Nederlanden, met producties;
  • de antwoordakte na tussenvonnis van [gedaagde 2] , met producties;
  • de akte uitlating producties.
1.2.
Verder verwijst de rechtbank naar het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 8 juni 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:4410; hierna: tussenvonnis 1).
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

inleiding

2.1.
In deze procedure heeft de rechtbank in tussenvonnis 2 de volgende beslissingen genomen:
  • in de (253) door Nationale Nederlanden onderzochte dossiers hebben verzekerden een frauduleuze claim ingediend;
  • onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] is niet komen vast te staan;
  • groepsaansprakelijkheid van [gedaagden] is (daarom) niet aan de orde;
  • [gedaagde 2] heeft onder zijn eigen verzekering valse claims ingediend en uitbetaald gekregen en moet het daarmee gemoeide bedrag (ongeveer € 5.000) terugbetalen;
  • Nationale Nederlanden zal worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat [gedaagde 3] is opgetreden als ronselaar van valse claims;
  • de registraties van [gedaagde 1] moeten deels worden opgeheven;
  • het ten laste van [gedaagde 1] gelegde beslag moet worden opgeheven;
  • het ten laste van [gedaagde 2] gelegde beslag behoeft niet te worden opgeheven.
2.2.
Verder heeft de rechtbank Nationale Nederlanden gelegenheid gegeven een overzicht in het geding te brengen van de gestelde betrokkenheid van [gedaagde 2] bij het indienen van frauduleuze claims onder verzekeringen van derden. In afwachting van die nadere uitlating heeft de rechtbank alle beslissingen aangehouden. Nationale Nederlanden heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. [gedaagde 2] heeft gereageerd.
2.3.
Bij akte na tussenvonnis heeft Nationale Nederlanden haar eis gewijzigd. Onder andere gaat het om een vermeerdering van eis met een bedrag wegens interne kosten. Anders dan [gedaagde 2] heeft bepleit, is deze eiswijziging niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het enkele feit dat de procedure al een tijd loopt is daarvoor onvoldoende. De rechtbank zal daarom op de gewijzigde eis een beslissing nemen.
verder ten aanzien van [gedaagde 2]
2.4.
Voor wat betreft de vordering op [gedaagde 2] gaat het in dit stadium van de procedure nog om de vraag of hij (op onrechtmatige wijze) betrokken is geweest bij de indiening van frauduleuze claims onder de verzekeringen van andere verzekeringnemers. Uit de akte na tussenvonnis leidt de rechtbank af dat het volgens Nationale Nederlanden gaat om betrokkenheid bij in totaal 31 dossiers. In die 31 dossiers is kennelijk sprake van steeds één van de volgende aanwijzingen voor de betrokkenheid van [gedaagde 2] :
vermelding van [gedaagde 2] als auteur in de metadata van (valse) facturen (dossiernummers eindigend op [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] );
gebruik van (een) foto(‘s) bij frauduleuze claims die is(zijn) gemaakt in de woning van [gedaagde 2] en (in één geval) de woning van zijn moeder (dossiernummers eindigend op [nummer 5] , [nummer 6] , [nummer 7] , [nummer 8] , [nummer 9] , [nummer 10] , [nummer 11] , [nummer 12] , [nummer 13] , [nummer 14] , [nummer 15] , [nummer 16] , [nummer 17] , [nummer 18] , [nummer 19] , [nummer 20] , [nummer 21] , [nummer 22] , [nummer 23] , [nummer 24] );
telefonische schademelding op naam van verzekerden die in werkelijkheid door [gedaagde 2] is gedaan (dossiernummers eindigend op [nummer 25] , [nummer 26] , [nummer 24] , [nummer 27] , [nummer 23] , [nummer 28] , [nummer 29] ).
categorie a
2.5.
Als onbetwist staat vast dat de facturen in de hier bedoelde dossiers vervalst zijn en dat in de metadata van die documenten [gedaagde 2] als auteur staat vermeld. Het gaat hier steeds om pdf-bestanden. Dit is op het eerste gezicht een aanwijzing dat [gedaagde 2] deze valse facturen heeft opgemaakt of bewerkt. [gedaagde 2] heeft ter betwisting aangevoerd dat het heel eenvoudig is om de auteursnaam in de metadata van een pdf-bestand te wijzigen en dat dus niet kan worden uitgesloten dat iemand anders de facturen heeft opgemaakt en vervolgens zijn naam als auteur heeft ingevoerd.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat voorlopig als vaststaand moet worden aangenomen dat [gedaagde 2] degene is die de auteur is van de hier bedoelde valse facturen. De rechtbank hecht meer waarde aan de vermelding van zijn naam als auteur in de metadata dan aan de mogelijkheid dat een ander – de echte auteur – moedwillig zijn naam in de metadata als auteur heeft ingevuld. In theorie is iets dergelijks denkbaar, maar de rechtbank acht dit onwaarschijnlijk. [gedaagde 2] heeft in het geheel niets aangevoerd dat zou kunnen worden beschouwd als begin van verklaring voor de aanname dat iemand anders de moeite zou nemen om specifiek zijn naam als auteur van een valse factuur in te voeren. Te denken valt bijvoorbeeld aan een ernstig conflict dat [gedaagde 2] met iemand had, welk conflict die ander tot deze vorm van wraakneming zou kunnen brengen. Dat het wel vaker voorkomt dat plegers van strafbare feiten namen van anderen gebruiken, zoals [gedaagde 2] stelt, maakt zijn verweer niet minder speculatief. Evenmin is gebleken, anders dan aan de orde was in het geval van [gedaagde 1] (zie tussenvonnis 2, onder 2.18), dat een bepaalde interne werkwijze bij de afwikkeling van schadeclaims door Nationale Nederlanden een (begin van een) verklaring kan zijn voor de vermelding van [gedaagde 2] als auteur van de valse facturen. Bij dit alles verdient opmerking dat voor bewijs in een civiele procedure niet steeds is vereist dat de te bewijzen feiten onomstotelijk komen vast staan. Voldoende is dat die feiten voldoende aannemelijk zijn (HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:182).
2.7.
De rechtbank zal [gedaagde 2] in de gelegenheid stellen tegenbewijs te leveren van het voorlopig bewezen geachte feit dat hij degene is die de hier bedoelde facturen heeft opgemaakt of bewerkt. [gedaagde 2] is vrij in de keuze van de middelen om dit tegenbewijs te leveren (artikel 152 Rv). De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, zodat [gedaagde 2] zich kan uitlaten over de wijze waarop hij tegenbewijs wil leveren. Als hij getuigen wil doen horen, moet hij bij die akte direct de verhinderdata van hemzelf en Nationale Nederlanden voor de periode december 2023 tot en met februari 2024 opgeven. Eventueel schriftelijk bewijsmateriaal kan hij op die roldatum bij akte overleggen. Nationale Nederlanden zal gelegenheid krijgen in het kader van haar reactie op de tegenbewijsverrichtingen van [gedaagde 2] nadere bewijsstukken over te leggen en getuigen te doen horen (vergelijk HR 26 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ8766).
categorie b
2.8.
Het gaat in deze gevallen om de herkomst van foto’s die zijn meegestuurd bij valse claims van verzekerden. Nationale Nederlanden stelt dat uit de GPS-gegevens van die foto’s volgt dat ze zijn gemaakt in de woning van [gedaagde 2] aan de [adres] (en in één geval in die van zijn moeder). Ter onderbouwing van dat standpunt heeft Nationale Nederlanden het rapport “GPS coördinaten foto’s” overgelegd, kennelijk opgemaakt door een onderzoeker uit haar eigen organisatie. Volgens Nationale Nederlanden is in dit rapport “duidelijk uitgewerkt dat, hoewel de GPS-data een fractie kan afwijken, de foto’s daadwerkelijk op het adres van [gedaagde 2] zijn genomen.” [gedaagde 2] heeft dit betwist. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.9.
In tussenvonnis 1 heeft de rechtbank voorlopig als vaststaand aangenomen dat de hier bedoelde foto’s zijn gemaakt op het woonadres van [gedaagde 2] dan wel op dat van zijn moeder (zie 4.20 en 4.21 van dat tussenvonnis). Dat voorlopige oordeel was gebaseerd op de stelling van Nationale Nederlanden “dat al deze foto’s blijken te zijn gemaakt op het adres van [gedaagde 2] ” (conclusie van antwoord in reconventie, 2.19), de onderbouwing van die stelling met het rapport “Desk Research” (productie 13) en de summiere betwisting van die stelling door [gedaagde 2] bij conclusie na comparitie. Bij antwoordconclusie na tussenvonnis 1 heeft [gedaagde 2] de stelling van Nationale Nederlanden alsnog uitvoerig en concreet betwist. In reactie daarop heeft Nationale Nederlanden bij akte uitlating producties (genomen op 23 november 2022) gesteld dat zij beschikt over een rapport van een analist waarin “dieper” wordt ingegaan op de informatie die uit de GPS-gegevens van de foto’s kan worden afgeleid. Dit rapport (“GPS coördinaten foto’s”) heeft Nationale Nederlanden alsnog bij akte na tussenvonnis 2 overgelegd.
2.10.
De rechtbank stelt voorop dat Nationale Nederlanden stukken ter onderbouwing stapsgewijs overlegt, terwijl zonder verklaring blijft waarom die stukken niet al eerder in het geding zijn gebracht. Dit verdraagt zich slecht met de verplichting van een procespartij om relevante stukken zo vroeg mogelijk in de procedure in het geding te brengen (artikel 87 lid 6 Rv). Het komt de rechtbank voor dat dit ook geldt voor het rapport “GPS coördinaten foto’s”. Aangenomen moet worden dat dit rapport al bestond ten tijde van de conclusie van antwoord in reconventie, omdat een deel van de inhoud van dit rapport overeenkomt met het rapport “Desk Research”. Van Nationale Nederlanden had dus mogen worden verwacht dit rapport eerder over te leggen. Daarbij komt dat uit het nu alsnog overgelegde rapport moet worden afgeleid dat, anders dan eerder door Nationale Nederlanden gesuggereerd, de GPS-gegevens niet eenduidig op het woonadres van [gedaagde 2] als fotolocatie wijzen. Dit staat op gespannen voet met de verplichtingen van Nationale Nederlanden op grond van artikel 21 Rv.
2.11.
Uit het rapport “GPS coördinaten foto’s” blijkt dat de GPS-gegevens van de (dertien) onderzochte foto’s tot verschillende huisnummers in de [straatnaam] te herleiden zijn: [huisnummer 1] , [huisnummer 2] , [huisnummer 3] , [huisnummer 4] , [huisnummer 5] , [huisnummer 6] , [huisnummer 7] en [huisnummer 8] . [adres] woont in het middelste van drie appartementen (boven [huisnummer 9] en onder [huisnummer 5] ). Zijn woning ligt in een huizenblok met identieke appartementen. De hiervoor genoemde oneven huisnummers liggen aan de overzijde van de straat, ongeveer ter hoogte van zijn appartement. Er zijn in de heel directe omgeving van de woning van [gedaagde 2] dus veel andere woningen (onder, boven, naast en tegenover hem). De GPS-data wijzen niet substantieel vaker op de woning van [gedaagde 2] als fotolocatie dan op andere woningen. Voor wat betreft de foto die genomen zou zijn in de woning van de moeder van [gedaagde 2] geldt in zekere zin hetzelfde: volgens Nationale Nederlanden wijzen de GPS-gegevens van die foto erop dat deze is gemaakt “rond de huisnummers [huisnummers] ” van de betrokken straat. Als het zo is, zoals Nationale Nederlanden stelt, dat er een zekere onnauwkeurigheid kan zitten in de koppeling van de GPS-data aan een specifiek adres, dan kunnen de vaststellingen in het rapport dus net zo goed betekenen dat een bewoner of bezoeker van een van de andere woningen in de [straatnaam] (of de straat waar de moeder woont) de foto’s heeft gemaakt. Alleen in het geval er ook andere aanwijzingen zouden zijn voor de betrokkenheid van [gedaagde 2] bij de indiening van de valse claims in de hier bedoelde dossiers, zou de geconstateerde fotolocatie als aanvullend bewijs voor die betrokkenheid kunnen dienen. Die andere aanwijzingen zijn er niet. Nationale Nederlanden heeft gesteld dat op een van de foto’s – van jaloezieën – een stuk van een balkon met daarop tuinmeubilair zichtbaar is en uit luchtfoto’s blijkt dat dit tuinmeubilair aanwezig is op het balkon van het appartement van [gedaagde 2] . De rechtbank acht dit onvoldoende overtuigend. Het gaat hier op het eerste gezicht om doorsnee tuinmeubilair, dat op ieder willekeurig balkon kan staan. [gedaagde 2] heeft onbetwist aangevoerd dat de appartementen in het gehele blok identiek zijn. Een foto van een doorkijkje naar het balkon, met daarop doorsnee tuinmeubilair is daarom onvoldoende onderscheidend, te meer nu niet zonder meer van de betrouwbaarheid van de GPS-gegevens kan worden uitgegaan.
2.12.
De conclusie van het voorgaande moet zijn dat Nationale Nederlanden onvoldoende overtuigend heeft aangetoond dat de hier bedoelde foto’s daadwerkelijk in de woning van [gedaagde 2] (of die van zijn moeder) zijn gemaakt. De andere stellingen van Nationale Nederlanden in dit verband (zoals de stelling dat de foto’s kort na elkaar zijn gemaakt en dat kort na het maken van de foto’s valse facturen zijn opgemaakt en verzonden) bieden die aanwijzing niet. De zeggingskracht van die feiten, indien juist, is immers afhankelijk van de vaststelling dat de foto’s in de woning van [gedaagde 2] zijn gemaakt.
2.13.
Nationale Nederlanden heeft geen concreet bewijsaanbod gedaan met betrekking tot de herkomst van de hier relevante foto’s. Bij akte uitlating producties van 23 november 2022 heeft Nationale Nederlanden aangeboden het rapport over de GPS-coördinaten in het geding te brengen. Die gelegenheid heeft zij gehad en benut. De rechtbank ziet, mede gelet op het overwogene in 2.10, geen aanleiding Nationale Nederlanden nog nader tot bewijslevering toe te laten.
categorie c
2.14.
In de hier bedoelde zeven gevallen is op naam van de verzekerde een telefonische schademelding gedaan. Nationale Nederlanden stelt dat degene die de melding deed in werkelijkheid [gedaagde 2] was. Zij baseert deze conclusie op een vergelijking van de zeven meldingen met een telefonische schademelding die – met het mobiele nummer van [gedaagde 2] – is gedaan onder zijn verzekering (de zogenoemde referentie-opname). In opdracht van Nationale Nederlanden heeft een onderzoeker van het bureau Forensicon de opnames van deze acht meldingen geanalyseerd. Deze onderzoeker acht het “waarschijnlijker tot zeer veel waarschijnlijker” dat het steeds gaat om dezelfde persoon. [gedaagde 2] heeft betwist dat hij zelf de telefonische melding heeft gedaan van de schade onder zijn eigen verzekering. Volgens hem heeft ‘[naam]’ voor hem die melding gedaan. Ook heeft hij betwist dat hij de andere zeven meldingen heeft gedaan. Verder heeft [gedaagde 2] kritiek geuit op de kwaliteit van het stemonderzoek.
2.15.
De rechtbank is van oordeel dat Nationale Nederlanden haar stellingen in dit verband voldoende heeft onderbouwd. De betwisting van [gedaagde 2] is summier, maar niet direct valt in te zien wat hij nog meer of anders ter betwisting heeft kunnen aanvoeren. De rechtbank zal daarom Nationale Nederlanden toelaten tot bewijslevering van haar stellingen in dit verband. Vooralsnog gaat de rechtbank er vanuit dat Nationale Nederlanden dit bewijs zal willen leveren door een nader onderzoek van de stemopnames door een door de rechtbank te benoemen deskundige. Deze deskundige zou gevraagd kunnen worden te onderzoeken (i) of op de hiervoor genoemde referentie-opname de stem van [gedaagde 2] is te horen en of (ii) de stem op de referentie-opname en de overige zeven opnames van dezelfde persoon afkomstig is. [gedaagde 2] is verplicht aan dit onderzoek mee te werken (artikel 198 lid 3 Rv). De rechtbank zal partijen gelegenheid geven zich op de rol uit te laten over de persoon en expertise van de te benoemen deskundige en de aan deze te stellen vragen. De rechtbank verzoekt (de advocaten van) partijen hierover met elkaar te overleggen, zodat zo mogelijk een gezamenlijk voorstel kan worden gedaan.
2.16.
De nadere (tegen)bewijsverrichtingen hebben betrekking op gedragingen van [gedaagde 2] (wel of niet de auteur van de zes valse facturen, wel of niet degene die op naam van anderen een valse telefonische schademelding heeft gedaan). Als uit de (tegen)bewijsverrichtingen volgt dat de door Nationale Nederlanden gestelde feiten vast staan, kan dat betekenen dat [gedaagde 2] de rechtbank op dit punt bewust onjuist heeft voorgelicht. De rechtbank kan daar in voorkomend geval gevolgen aan verbinden (artikel 21 Rv).
verder ten aanzien van [gedaagde 3]
2.17.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank al beslist dat Nationale Nederlanden zal worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat [gedaagde 3] in de door haar bedoelde dossiers als ronselaar is opgetreden. Die bewijsopdracht zal de rechtbank in dit vonnis geven. Voor zover Nationale Nederlanden dit bewijs wil leveren door middel van stukken kan zij die voorafgaande aan de getuigenverhoren bij akte in het geding brengen.
het vervolg
2.18.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor aktewisseling in verband met het overwogene in 2.7 en 2.15. Ook zal de rechtbank een datum bepalen voor getuigenverhoor in de zaak tegen [gedaagde 3] . Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. Dit geldt zowel in conventie als in reconventie.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
in de zaak tussen Nationale Nederlanden en [gedaagde 2]
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
15 november 2023voor akte als bedoeld in 2.7 door [gedaagde 2] , waarna Nationale Nederlanden een (antwoord)akte kan nemen als bedoeld in 2.7 en 2.15 en [gedaagde 2] een antwoordakte als bedoeld in 2.15 kan nemen;
in de zaak tussen Nationale Nederlanden en [gedaagde 3]
3.2.
stelt Nationale Nederlanden in de gelegenheid bewijs te leveren van haar stelling dat [gedaagde 3] is opgetreden als ronselaar van verzekeringnemers om hen te bewegen een valse claim in te dienen;
3.3.
bepaalt dat eventuele getuigen zullen worden gehoord ter zitting van
maandag 11 december 2023 van 9:00 uur tot 13:00 uurin het gerechtsgebouw in Rotterdam;
verder in conventie en in reconventie
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2023.
1980/1876